‘Ik bracht de illegale krantjes onder mijn jas verstopt rond’
Eline, Chloé en Inalésia vertellen het verhaal van Maya Klouwen
Uithoornstraat 34-2De Rivierenbuurt
Op haar woonboot aan de Haarlemmerweg laat Maya Klouwen aan Eline, Chloé en Inalésia als eerste een oude klassenfoto van de Dongeschool, hun school, zien. Ze wil van de leerlingen weten of er veel veranderd is. In de oorlog, vertelt ze vervolgens, werd de Dongeschool gevorderd door de Duitsers. Maya was zes toen de oorlog begon en was al jong betrokken bij het verzetswerk van haar vader.
Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Via Radio Oranje, het illegale radiostation dat vanuit Engeland werd uitgezonden, wisten we dat er aan de oostkant van Nederland werd gevochten. Ons leger was zo klein, dat konden ze nooit houden. Toen na een paar dagen het Nederlandse leger zich overgaf, kwamen de Duitsers binnen. Ik stond met mijn moeder vanachter de vitrage naar buiten te kijken. Vanaf twee hoog zagen we Duitse soldaten lopen, hun geweren in de aanslag. Ik was toen zes jaar en heb daar nog lang nachtmerries van gehad, ook toen ik volwassen was. Het was eng en je wist niet wat er ging gebeuren. Mijn vader, Hendrik Jacob Klouwen, ging in het verzet. Hij hielp Joodse mensen onderduiken en bewaarde hun spullen voor ze. Ook zijn zwager en diens bovenbuurman zaten in zijn verzetsgroep. Ze hadden een onderkomen aan de Schinkelstraat. Daar was een keer een inval. Mijn vader wist te ontkomen, maar zijn zwager en die bovenbuurman werden gevangen genomen. De buurman is later als een van de twaalf willekeurige gevangenen doodgeschoten als represaille van de Duitsers voor een aanslag op de Gestapo aan de Apollolaan, hoek Beethovenstraat. Mijn moeder heeft toen gezegd: “Ik ga dat die Duitsers nooit, nooit meer vergeven.” Na de oorlog weigerde ik mijn huiswerk voor Duits te maken. Dat heb ik anderhalf jaar volgehouden. Maar op een gegeven moment krijg je je verstand, en dan denk je: als ik mijn eindexamen wil halen dan moet ik toch mijn huiswerk maken.’
Wat vond u ervan dat uw vader in het verzet zat?
‘Wel spannend. Ik werd ook erg betrokken. Mijn vader had het ontstaan van de verboden verzetskrant Het Parool meegemaakt. Die bestond toen uit een paar A4’tjes die met een typemachine werden vol getypt. Ik bracht dat, onder mijn jas verstopt, rond bij de mensen die tegen de Duitsers waren. Als kind van een jaar of acht was ik niet zo verdacht. Ook moest ik geheime berichten doorgeven. Dan zei mijn vader bijvoorbeeld tegen mij “Pietje was vandaag ziek”. Die gecodeerde berichten moest ik doorvertellen aan mensen in de straat voor wie het bedoeld was en die wisten dan wat dat betekende. Bijvoorbeeld dat er een razzia aankwam. Zelf mocht ik niet weten wat het betekende. Ik voelde mij reuze belangrijk, maar ik was ook heel bang. Het voelde een beetje dubbel.
Hoe je wist wie voor en wie tegen de Duitsers waren? Door over de oorlog te praten. Als mensen dan zeiden: “We hebben gewonnen, we hebben nu een heel groot rijk”, dan wist je dat ze voor de Duitsers waren.
De laatste twee jaar van de oorlog heb ik bij mijn moeder in bed geslapen. Als er ’s nachts een inval was, voelden ze als eerste of de bedden warm waren. Dus als mijn vader zijn bed uit zou gaan om zich snel te verstoppen, dan voelden ze dat er iemand geslapen had. Dus er waren maar twee bedden beslapen ’s nachts; die van mijn moeder en die van mijn vader. Als er iets zou gebeuren, zou ik – hup – in het bed van mijn vader gekropen zijn, en hij snel in de kast die als schuilplaats diende.’
Kon u naar school in de oorlog?
‘In 1944, dus tegen het einde van de oorlog, moesten we uit de Dongeschool. Toen maakten de Duitsers daar een kazerne van. Wij gingen daarna naar de Vondelschool in de Jekerstraat. Daar kregen we halve dagen les, omdat we de school moesten delen met een andere klas. In november kregen we helemaal geen les meer. Het was ijzig koud, met pakken sneeuw. We zaagden bomen om en jatten blokjes hout uit de tramrails voor ons potkacheltje. Dat brandde als een tierelier want er zat teer op. We hebben ook tulpenbollen gegeten. Die werden geroosterd in de pan. Je kreeg wel razende diarree ervan, maar ja je wilde iets in je buik en dat voelde lekker. De hyacinten en krokussen waren echt niet te eten, zelfs niet met honger. Dat was zó vies. Mijn ouders gingen met het tafelzilver, dekens, sieraden en linnengoed langs de boerderijen om te ruilen voor eten. Eerst waren er nog bonnen om eten te kopen, maar in de Hongerwinter was echt alles op. Toen hebben we heel veel suikerbieten gegeten. Dat vond ik wel lekker. Jaren na de oorlog heb ik bij de fabriek in Halfweg een biet die langs de weg lag meegenomen. Ik wilde weten of de stroop en koekjes die ik ervan bakte nog net zo smaakten. Tijdens het koken rook het al snel alsof er in alle hoeken was gekotst. Ik heb het weggegooid.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.