‘Ik bleek niet meer even wit te zijn als in Indonesië’


Samar, Felice, Isa en Laura vertellen het verhaal van Rupino Griffioen
Nederlands-IndiëAmsterdam-Zuid

Samar, Felice, Isa en Laura van de tweede klas van het MLA aan de Van Ostadestraat in Amsterdam-Zuid interviewen Rupino Griffioen. Hij groeide op in voormalig Nederlands-Indië en kwam op zestienjarige leeftijd naar Nederland.

Waar kwam uw moeder vandaan?
‘Mijn moeder komt van de Banda-eilanden; eilanden met een wreed verleden. Zij heeft alleen maar lagere school gehad, maar was erg goed met talen. Op een gegeven moment sprak zij zeven Indonesische talen. Ze werkte op de markt; daar is zij mijn vader tegengekomen. Samen zijn ze naar Java gegaan. Haar broer, die net als mijn vader bij het KNIL zat, werkte in het verzet tegen de Japanners. Die broer is opgepakt en kreeg toen van de Japanners de keuze: óf we schieten je dood óf je krijgt nog wat te zeggen en we hangen je op. Doodschieten is eigenlijk een veel fijnere dood, maar toen heeft hij, wat een krankzinnig idee, het Wilhelmus gezongen. Daar is hij toen voor opgehangen. Ik vraag me altijd af: wat heeft die koningin Wilhelmina er ooit aan gehad dat hij toen het Wilhelmus heeft gezongen?
Mijn moeder werd oorlogsweduwe. Mijn vader kwam om bij de Birma-spoorlijn. De Japanners hadden tijdens de oorlog een spoorlijn nodig in het land dat toen Birma heette, maar die ging dwars door het oerwoud. Toen hebben ze duizenden krijgsgevangenen tot dwangarbeid aangezet om de spoorlijn zo snel mogelijk te bouwen. In die slechte omstandigheden is hij omgekomen.’

Wat weet u nog van die tijd?
‘Ik ben in 1940 geboren, voordat er oorlog in Indonesië was. In 1942 kwamen de Japanners binnenvallen. Ik was de witste van mijn vier broers. Gelukkig had ik heel slechte ogen en hield ik veel van lezen, dus voor mijn moeder was het niet zo moeilijk: ze stopte me gewoon in een hoekje met een boek en daarachter was ik niet meer zichtbaar. Daarnaast was ik ook ziekelijk, dus ik kwam überhaupt niet vaak het huis uit. Alle boeken in Nederlands-Indië waren heel Nederlands georiënteerd. Dus ik las veel over Nederland en bijna niks over Indonesië. Ik las over sneeuw en kou, maar wist helemaal niet wat dat was. Ik heb een keer aan de slager gevraagd of ik even zijn koelruimte mocht staan. In m’n korte broek en shirt stond ik daar. Nou, na vijf minuten wist ik wat kou was.
Toen we naar Nederland kwamen op mijn zestiende was ik van de familie degene die het meeste begreep hoe alles in elkaar stak. Maar twee dingen vielen mij alsnog erg op. Ten eerste dat er bijna geen kennis of interesse was in Nederland over Indonesië. En daarnaast dat er ook domme Nederlanders waren. Dat is niet vervelend bedoeld, maar de mensen die naar Indonesië, of toenmalig Nederlands-Indië, werden uitgezonden, waren de mensen die wat slimmer waren, die een opleiding hadden gehad. De Nederlanders die naar Indonesië kwamen, waren ook altijd de mensen die de betere banen hadden. De bedoeling was dat de Indonesiërs minder hoog op de ladder zouden komen, en minder goede banen zouden krijgen. Wij zagen dus alleen maar witte mensen die wat slimmer waren dan gemiddeld. Ik vond het heel merkwaardig dat hier dus ook minder slimme mensen waren. Maar ik zei daar niks over. Dat is iets dat we snel aangeleerd hadden. Je moest niks zeggen. Als je iets wel wist, maar een ander niet, kreeg je daar als niet-wit persoon alleen maar valse blikken van. Het lukt me niet altijd om me in te houden; het is soms erg lastig. Maar dat heb ik toen wel snel geleerd.
Het was trouwens ook even wennen dat ik hier niet meer even wit bleek te zijn als in Indonesië tijdens de Bersiap.’

Wat bent u voor werk gaan doen?
‘Ik leerde dus graag, maar door de oorlog en de erop volgende Bersiapperiode, had ik een enorme achterstand opgelopen. Op school wisten ze niet wat ze met mij aan moesten. Ik heb uiteindelijk zelfstandig doorgestudeerd en met hakken over de sloot mijn eindexamens gehaald. Niet iedereen had hetzelfde geluk. De Indonesische gemeenschap in Nederland kan ik eigenlijk nog steeds in tweeën delen: zij die meteen aan de slag gingen met integreren in Nederland, en met hen is het erg goed uitgepakt, en zij die altijd nog terug wilden naar Indonesië. Die laatste groep is vrij arm. Ik wist eigenlijk al vanaf mijn vierde dat ik dokter wilde worden, dus na het eindexamen ben ik daarvoor gaan studeren. Uiteindelijk ben ik kinderarts geworden.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892