‘Het toestel stortte neer vlakbij de gashouder’
Tijn, Tobias, Rens en Noa vertellen het verhaal van Jan Preusterink
Van 't Hoffstraat 99 Haarlem
Meneer Preusterink heeft een papieren vliegtuigje gemaakt voor Tijn, Tobias, Rens en Noa van de Bos en Vaartschool, als herinnering dit bezoek en aan de Engelse vliegtuigen die ons land kwamen bevrijden. Meneer Preusterink was tien jaar toen de oorlog uitbrak.Hij woonde nog met zijn ouders in Zaandam, maar ze verhuisden hetzelfde jaar naar de van ’t Hoffstraat in Haarlem.
Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘We zagen een luchtgevecht tussen een Duits en een Engels vliegtuig. Die scheerden langs elkaar heen. De Duitsers raakten de staart van het Engelse vliegtuig dat in brand vloog. Ik zei tegen mijn moeder, ‘Zoiets heb ik nog nooit gezien!’ Mijn moeder zei: ‘Ik ook niet…’ We zagen ook hoe de Engelse piloot uit het vliegtuig sprong met zijn parachute. Het Engelse toestel stortte even later neer. Notabene vlak bij de gashouder. Als het toestel daarop gevallen was, was de gashouder ontploft en was heel Haarlem de lucht ingegaan.
Ik was toen niet bang, ik vond het spannend, ik was tien jaar en het leek allemaal op vuurwerk. Maar ik zag wel dat mijn ouders geschokt waren.’
Kan u zich iets spannends herinneren?
‘Mijn vader werkte destijds bij de PTT die de telefonie verzorgde, dus zij konden nog wel – in het geheim – naar die radio-uitzendingen luisteren. Dat was in de Perseusstraat. Er zat ook een Joodse man bij dat groepje en na afloop stapt mijn vader op de fiets en heeft hij de verkeerde jas aan getrokken. Hij is ’s avonds naar huis gefietst en de volgende ochtend op het werk, zeiden collega’s, ‘Goh, we wisten niet dat jij joods was…’ Hij keek naar zijn jas, en zag dat er een Jodenster op zat. Toen ontdekte hij het dus pas! Als hij toen was aangehouden door de Duitsers had het heel verkeerd kunnen aflopen. Wat had hij moeten zeggen? Gelukkig is hij niet aangehouden.’
Op de Westergracht zijn in de oorlog mensen doodgeschoten. U woonde vlakbij, heeft u daar iets van gemerkt?
‘Ja, ik hoorde de machinegeweren. Na een tijdje ben ik gaan kijken, idioot vind ik dat nu, maar ik was nieuwsgierig en ik vond wel kogelhulzen. Later hoorde ik dat toevallige voorbijgangers gedwongen waren om naar deze executie te kijken. De Duitsers wilden de bevolking bang maken. Die executie was een wraakactie van ze. Verzetslieden hadden namelijk kort daarvoor een NSB’er doodgeschoten die allemaal onderduikers aan het verraden was. Omdat die ene NSB’er doodgeschoten was, schoten de Duitsers tien Nederlandse jongens dood. Ze waren allemaal jong, een jaar of zeventien, achttien.’
Heeft u honger gehad?
‘Ja, absoluut. Vooral in de hongerwinter van 1944. We hadden geluk dat we familie hadden in het oosten van Nederland, die woonden op het platteland. In de stad kreeg je van de Duitsers stadsdistributiebonnen, daarvoor kon je een heel klein beetje eten kopen. Maar op het platteland was meer voedsel, dus onze familie op het platteland stuurden ons een paar van hun plattelandsbonnen die je alleen kon inruilen op het platteland. Ik nam de Blauwe Tram naar Hillegom, dat was toen het platteland en toen kon ik tien kilo aardappelen kopen. Tien kilo aardappelen mee terug in de tram. Die aardappelen die beschermde je alsof het goud was, je was als de dood dat iemand het van je zou afpakken.’
‘Het was echt de bedoeling van de Duitsers om ons uit te hongeren, ik zag ook mensen op straat die amper konden lopen, zo verzwakt waren ze, die moesten zich aan hekjes en paaltjes vasthouden op straat anders bezweken ze.’
‘Ik ging op de fiets naar de Haarlemmermeer, daar lieten de dorsmachines weleens tarwe vallen. Ik nam een kussensloop mee en had een schaartje aan een koord om mijn nek en dan raapte ik alle tarwe aren op die ik vond. Thuis op de granieten vloer in de hal sloegen we met de mattenklopper op die aren zodat de vliesjes loslieten en de tarwekorrels tevoorschijn kwamen. In een oude koffiemolen vermaalden we de tarwekorrels tot we meel hadden en daar maakte mijn moeder pannenkoekjes van. We aten ook tulpenbollen, het was eigenlijk geen eten, maar het was maagvulling.
Van de kerk kregen kinderen zoals ik adresjes waar je één keer in de week ’s avonds mee mocht eten. Sinds de oorlog zijn mijn vrouw en ik heel zuinig met eten. We gooien nooit zomaar iets weg. Dat komt omdat we weten wat honger is.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.