‘Er kwamen allemaal luizen uitgekropen’
Ravi, Arnout, Evi, Naomi vertellen het verhaal van Mevrouw van Veen
Rotterdam
Ravi, Arnout, Evi en Naomi uit groep 8 van IKC De Zwanebloem in Zwaanshoek interviewen mevrouw Van Veen op hun eigen school. Mevrouw Van Veen was veertien jaar oud toen de oorlog begon en nu dus al 95. In de oorlog woonde ze in Rotterdam-Zuid, vlakbij stadion Feyenoord.
Wat kunt u vertellen over het begin van de oorlog?
‘Ik was veertien toen de oorlog begon. Iedereen dacht: ‘Ach, dat duurt misschien een paar maanden.’ Maar het duurde vijf jaar! Ik woonde in Rotterdam en op een ochtend zei mijn vader: ‘Ik hoor wat.’ Toen bleek dat het centrum van de stad gebombardeerd was. Het was een grote schok. De volgende dag kwamen er allemaal Duitse soldaten in jeeps onze straat in. Eén reed, de ander zat met een geweer naast hem. Mijn vader zei: ‘Zorg dat de gordijnen niet bewegen, anders gaan ze schieten.’ Mijn broer is op een dag ineens niet meer thuisgekomen. Hij was zomaar van straat gehaald. Hij werd naar Duitsland gestuurd om daar te werken.’
Kon u gewoon naar school in de oorlog?
‘Ik ging nog gewoon naar school, tot het laatste jaar. Toen werd de school gesloten en was er steeds meer honger. Iedere dag gingen mijn zus en ik op pad om eten te zoeken. We kregen bonnetjes, maar daar kon je net genoeg eten mee krijgen om niet dood te gaan, zoals we toen zeiden. Soms kregen we een beetje rogge, kool of een klein stukje chocolade van de Jamin. Een keer zijn we zelfs op de fiets helemaal naar bijna Emmen gegaan! Terug moest mijn zus lopen vanaf Amersfoort, omdat haar fiets kapot was. We sliepen op boerderijen, soms in de hooiberg. Ik weet nog dat ik drie weken dezelfde trui aan had. Mijn moeder hing hem later in de zon en er kwamen luizen uit gekropen!’
Hebt u ondergedoken gezeten?
‘Wij zijn nooit ondergedoken, maar wel voorzichtig geweest. We woonden vlak bij een NSB’er. Van mijn vader mochten we nooit naar binnen kijken als we langsliepen. Onder ons woonde een jongen van negentien. Als er lawaai op straat was, verstopte hij zich in een kast. De deur ging op slot tot het weer rustig was. We deden van alles om te overleven. Zo gingen we naar het spoor om kolen te zoeken. Als er kolen van de trein vielen, gooiden we die naar de overkant. Eén keer stond er ineens een Duitse soldaat met een geweer. Hij keek ons aan en zei alleen maar: ‘Vooruit’. Soms waren er dus ook goede soldaten.’
Wat deed u tijdens de Bevrijding?
‘Aan het eind van de oorlog was ik heel erg ziek. Iedereen vierde feest op straat toen de oorlog voorbij was, maar ik lag binnen op bed. Ik kon alleen maar uit het raam kijken. Op een dag zag ik aan de overkant ineens een vlag uithangen, hij was rood-wit-blauw! Toen wist ik het zeker: de oorlog is voorbij! Later kwam mijn broer weer thuis. Hij had in een kamp gezeten in Duitsland en woog nog maar 48 kilo. Daarna werd hij tolk voor de Amerikanen. Er kwam weer wat eten en we maakten zelfs jus van water, zoals we in de oorlog gewend waren. Maar toen het geen oorlog meer was, vonden we het vreselijk vies.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.