De hele dag was je bezig met eten


Seray, Kalina en Melike vertellen het verhaal van Annelies Oldemans

Seray, Kalina en Melike van het Edith Steincollege in Den Haag, interviewden Annelies Oldemans, geboren in Bandung in Indonesië.

Hoe was het leven als Nederlander in Indonesië?
‘Mijn vader was ingenieur bij de Indische Spoorwegen. Hij was de enige Europeaan die daar werkte. Hij had een hoge positie en daardoor werkten er alleen maar Indonesiërs en Indo’s onder hem. Wij hadden Indonesische bediendes. Bijna alle Nederlanders in Indonesië hadden geld. Wij gingen niet om met Indonesiërs. In de stad zeker niet, maar in de bergen, waar weinig Nederlandse vriendjes of vriendinnetjes woonden, daar speelden we wel eens met Indonesische kinderen. Toen ik naar school ging, zaten er ook kinderen uit de kampongs in mijn klas. Wij kregen alleen les in het Nederlands.

Hoe was het leven in een gezinskamp?
‘Omdat mijn vader ingenieur was, moest hij blijven werken voor de Japanners. Hij wilde niet, maar anders moest hij naar een kamp. Dus werden wij geïnterneerd in een gezinskamp. Het was een gewone woonwijk in Bandoeng. Wij speelden veel buiten en klommen in bomen. Hierdoor kon je over de bamboe schutting kijken. We mochten niet naar school, maar kregen toch stiekem les in een garage. We hadden geen papier of pen. We deden alles uit ons hoofd. Mijn moeder had voor Sinterklaas een ganzenbordspel gemaakt, met daarop kaboutertjes, met tekeningen over wat er in het kamp gebeurde. We ruilden stiekem spullen voor eten met de Indonesiërs buiten het kamp. Dat was gevaarlijk want als je betrapt werd dan werd je streng gestraft. Dat tekende ze ook op het ganzenbord.

Eind 1944 moest mijn vader alsnog naar een kamp en kwamen wij in het vrouwenkamp Banjoe Biroe, bij Ambarawa (midden-Java) terecht. We kwamen daar in een oude gevangenis. Er waren 3000 vrouwen en kinderen, waar maar plek was voor 200 mensen. Wij lagen ergens in een hoekje met onze matrasjes. Er was te weinig water, te weinig sanitair. Het ergste was de honger: De hele dag was je bezig met eten. Ik kreeg oedeem en mijn lichaam zat onder de rode vlekken. Bijna iedereen kreeg dysenterie. Kinderen hadden de hele dag corvee: stoepen vegen, goten schoonmaken, wc’s schoonmaken. We moesten twee keer per dag in rijen van vijf staan en buigen voor de keizer, op commando: Jotské, dan moest je keurig recht staan. Kiré, dan moest je buigen. Nouré, dan mocht je weer opstaan. Bakaré, dan mocht je weggaan. Als vrouwen weigerden, werden ze gestraft en mishandeld. Als kind vond ik dat niet vernederend. Ik dacht: dat hoort gewoon zo. Overal waar je Japanners tegenkwam, moest je buigen. Je was bang, want als je niet goed genoeg voorover boog, dan kon je moeder daarvoor gestraft worden.

Elke dag gingen er volwassenen en kinderen dood. We hadden een begrafenis-uur, waarin we elkaar steunden: moeders die een kind waren verloren, of kinderen waarvan hun moeder dood was gegaan.’

 Hoe was het na de bevrijding?
‘Wij wilden graag in Indonesië blijven, maar mijn moeder werd ziek. Toen moesten wij naar Nederland. Mijn vader is een maand later ook naar ons toegekomen. Hij zag wel in dat het niet meer kon met een gezin in Indonesië. Ik ging meteen naar school, had meteen afleiding en nieuwe indrukken. Ik had helemaal niet meer het idee dat ik een oorlog had meegemaakt. Maar je blijft altijd een kind van het land waar je vandaan komt. Ik ben een kind van Indië.’

Als u de keizer van Japan tegen was gekomen in die tijd en u was volwassen geweest. Wat had u dan tegen hem willen zeggen?
‘Wat een mooie vraag! Als kind zou ik tegen hem gezegd hebben: stop alstublieft met de oorlog. En: mag ik wat te eten? Maar als ik volwassen was geweest, dat zou ik niet zomaar weten. Waarschijnlijk hetzelfde. Je wilde dat de oorlog stopte en dat je weer iets kon eten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892