‘Dat zag je in Indonesië nooit, Nederlanders die aan de weg werkten!’
Ivy, Sem, Lisa en Dorus vertellen het verhaal van Karel Pesch
Ivy, Sem, Lisa en Dorus van basisschool ‘t Karregat in Eindhoven zijn op bezoek bij Karel Pesch (1940). Hij heeft de wereldbol al klaar staan om Indonesië te laten zien, waar hij is geboren. Op tafel liggen allerlei documenten uit Indonesië, waaronder een aantal familiefoto’s. Op zijn 16e kwam meneer Pesch naar Nederland.
Kunt u iets meer vertellen over uw familieachtergrond?
‘Mijn vader werkte als opzichter in een bauxietmijn op het eiland Bbangka. Toen de Japanners kwamen werd hij opgepakt en gevangengezet in een jappenkamp in Muntok. Hij heeft de oorlog niet overleefd. Mijn vader overleed op 3 december 1944 aan dysenterie en beriberi. Hij was pas 39 jaar. Mijn moeder werd toen samen met mij naar Buitenzorg, nu Bogor, op Java gebracht. We zaten in een beschermingskamp Kadung Hadang kamp. We werden bewaakt door Gurkha’s en Sikhs.
Ondanks de onrustige tijd na de Japanse bezetting bleven we nog een tijd in Indonesië. Totdat het heel grimmig werd. In winkels werd je niet geholpen als je boodschappen kwam doen. Indonesiërs spuugden voor je voeten, omdat je een Belanda was. De situatie was onleefbaar voor ons, mensen met Nederlands bloed. Ik weet nog hoe groepen rampokkers, vrijgevochten bendes, de wijken in kwamen om geld te zoeken.’
Wat zijn rampokkers?
‘Dat zijn Indonesische relschoppers, die spullen van mensen afpakten. Het waren vrijgevochten bendes. Dat kwam zo: Indonesië werd onafhankelijk verklaard en toen ontstond er een machtsvacuüm. De rampokkers konden gewoon hun gang gaan. Er was niemand die hen berispte of arresteerde. Ik weet nog dat de rampokkers onze wijk inkwamen om geld te zoeken. Je hoorde ze vanuit de verte aankomen met hun klewangs, dat zijn grote scherpe messen. Ze riepen ‘buka pintu’, open de deur! En dan moest je de deur wel opendoen. Met die messen sneden ze onze bank kapot, op zoek naar geld. Maar wij hadden geen geld. Het was een angstig moment. Daarna zijn we naar Nederland vertrokken, omdat het voor ons, Indische Nederlanders, niet leefbaar meer was.’
Hoe was de reis naar Nederland?
‘We vertrokken op 16 februari 1956 en ik was 16 jaar. We gingen niet met het vliegtuig, maar met de boot, de Willem Ruys. We moesten helemaal om Afrika heen varen, bij Kaap de Goede Hoop. Dat kun je op deze wereldbol zien. De reis duurde wel drie weken! En onderweg maakten we van alles mee. We werden natuurlijk beziggehouden met allerlei activiteiten. Toen we bij Ceylon (nu Sri Lanka) aankwamen, kon het schip niet de haven in. Toen kwamen er allemaal kleine bootjes naar ons schip gevaren met kooplui, die hun koopwaar aan ons probeerden te verkopen. Met een mandje aan een touw werd de transactie uitgevoerd. Voorbij de evenaar moesten we allemaal opnieuw ‘gedoopt’ worden. Bij de Golf van Biskaje was de zee heel onstuimig. Normaal konden we door de ronde raampjes van de boot naar buiten kijken, maar die raampjes waren nu gesloten. Ik werd misselijk en daarna hartstikke ziek. In Napels mochten we even van de boot af om de stad te bekijken. We moesten wel weer op tijd terug zijn. Maar wat gebeurde er: we kwamen met de taxi in de file terecht. Mijn moeder heeft al haar overredingskracht moeten gebruiken om de taxichauffeur duidelijk te maken dat hij via een andere weg zo snel mogelijk naar de haven moest rijden. Anders zou ons schip vertrekken zonder ons…’
Hoe ging het verder in Nederland?
‘Op 8 maart 1956 kwamen we aan in Nederland en gingen met de bus naar pension De Staalberg in Oisterwijk. Dit was een contractpension. Van de busreis herinner ik me nog dat ik naar buiten keek en ijsschotsen zag. Zo koud was het. Ook herinnert ik me nog het beeld van Nederlanders die aan de weg aan het werken waren. Dat zag je in Indonesië nooit, Nederlanders die aan de weg werkten! Het is me altijd bijgebleven.
Het contractpension bestond uit twee barakken. Met zijn drieën kregen we een barak. Maar ik en mijn broer waren 16 en 17 jaar en mochten niet bij onze moeder slapen. Dus moesten we bij de zoon van een vreemd gezin slapen ‘s nachts. Ik werd iedere dag door de kampbeheerder naar het station gebracht om in Tilburg naar de nijverheidsschool te gaan. Op een dag kwam een dominee vragen of iemand les kon geven in Molukkenkamp Tungelroy vlak bij Weert. Mijn moeder wilde dat maar zei dat ze dan wel een huis voor ons moesten regelen. Dat kregen we in 1957. Na 1,5 jaar in het contractpension te hebben gezeten. Een huis met douche maar zonder verwarming.
Van de overheid kregen we later een rekening voorgeschoteld voor terugbetaling van het geld dat we ontvingen na aankomst in Nederland om kleren en spullen te kopen.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.