School: ’t Hunnighouwersgat

‘De dakpannen lagen in mijn bed!’

Nely Haringa-Kracht is geboren in 1933 en woonde tijdens de oorlog in Harlingen dicht bij de scheepswerf. Aan Simon, Reth en Suus van OBS ’t Hunnighouwersgat op Terschelling vertelt ze over haar herinneringen aan het zoeken naar eten, de dag dat haar huis onbewoonbaar werd en de polonaise tijdens de bevrijding.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was toen zeven. En al kon ik gewoon buitenspelen, en ook nog wel regelmatig naar school, ik voelde me toch niet veilig. Je moest vaak schuilen en dat was niet prettig. Ik speelde ook wel eens in de schuilkelders en bunkers. Dat deed je gewoon als kind. Of ik haalde kattenkwaad uit; ging ik appels en perziken plukken uit de tuinen. Die smaakten helemaal niet zo lekker, maar als je honger hebt, doe je dat natuurlijk wel eens.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Soms moest ik in plaats van naar school naar de scheepswerf waar mijn vader werkte. Dan ging ik graan zoeken op de kade waar een van de schepen net was volgeladen. We liepen vaak ook hele einden om eten te halen in omliggende dorpen. En dan voor de avondklok van acht uur weer binnen zijn! Omdat er weinig te eten was, dus ook geen snoep en gebak, vierden we ook niet mijn verjaardag. Dat was natuurlijk helemaal niet leuk. Ik hoop dat jullie dat nooit hoeven mee te maken. Ook hadden we amper kolen om het warm te maken. Gelukkig nam mijn vader van zijn werk wel eens wat kolen mee. Konden we toch even de kachel aandoen. Stroom hadden we ook niet. We gebruikten in die tijd een carbidlamp. Soms ging ik met vriendinnetjes een stukje carbid in de put gooien. Dan kreeg je een grote plof. Dat was spannend en heel leuk; gewoon even wat kattenkwaad uithalen.’

Heeft u wel eens iets engs meegemaakt?
‘Omdat de scheepswerf vaak het doelwit van aanvallen was, heb ik daar vaak het luchtalarm gehoord. Op een dag was er vlakbij een bom ingeslagen. De dakpannen lagen in m’n bed! En de emmer met spinazie bij ons thuis zat vol met glas. Ons huis was onbewoonbaar. We zijn toen met ons gezin een half jaar bij opoe gaan wonen. Beetje bij beetje is het huis weer opgeknapt. Toen konden we terug. Ook spannend was dat mijn acht jaar oudere zus aan het eind van de oorlog bij Duitsers werkte. Zij bracht wel eens informatie over die ze daar hoorde.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was feest! Ik liep in polonaise door de stad en we kregen een half schaap van de bevrijders. En witte korreltjes, dat was rijdt. Ik was een verlegen meisje van twaalf jaar en was verbaasd dat ik dat toch kreeg. Mijn moeder was er ook heel blij mee. Van die rijst en het vlees kon zij lekker wat maken!’

School: ’t Hunnighouwersgat

‘Er zat nog een dode Rus aan die laars’

Henk van Sijp is in 1933 geboren en was de een na jongste van een groot gezin met tien broertjes en zusjes op Texel. Aan Yentl, Amarantha en Sara van  OBS ’t Hunnighouwersgat in Midsland vertelt hij over zijn oorlogsherinneringen.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde op het platteland van Texel, tussen de boerderijen en dicht bij het vliegveld. Op 10 mei 1940 werd ik ’s ochtends wakker in de schuilkelder. Ik wist niet hoe ik daar gekomen was. Ik had overal doorheen geslapen. En dat het oorlog was, begreep ik niet. Hoezo oorlog? Als ik door de weilanden liep, zag ik daar de pinksterbloemen. Hoe kon het oorlog zijn als alle bloemen gewoon bloeiden? Wat ik nooit zal vergeten uit die periode was mijn eerste schooldag. Er kwam een schildwacht naar me toe en die vroeg of ik een vliegtuig wilde kopen, voor vijf gulden. Dat maakte meer indruk op me dan de hele eerste dag op school.’

Wanneer merkte u meer van de oorlog?
‘Toen ik een jaar of tien was, dat was in 1943, was ik wat bewuster van wat er gebeurde. Er waren toen veel militairen en sikhs op het eiland aan het rusten. Achthonderd soldaten waren met de boot naar het front gekomen en een heleboel kwamen in opstand en werd de keel doorgesneden. Boerderijen werden in brand gestoken. Dat is natuurlijk geen leuk verhaal. Omdat ik dicht bij het vliegveld woonde, zag ik ook vaak zoeklichten. En een keer zag ik een parachutist, die uit een neergeschoten vliegtuig was gesprongen. Hij werd gevangengenomen.
Honger heb ik nooit gehad in de oorlog. We woonden op het platteland; er was voldoende te eten. Wel was het eenzijdig. Er was weinig vlees en de tuinbonen lieten ze heel groot groeien om maar wat te eten te hebben. Je zat wel een uur te kauwen op een boon.
De huisarts op Texel zat trouwens in het verzet. Hij was de enige die nog mocht autorijden vanwege zijn beroep. De Duitsers lieten dat gewoon toe. Ook als hij zijn open autootje helemaal vol had met gestolen hout.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Toen de oorlog was afgelopen was de vuurtoren als laatste weer vrij. Er waren nog veel Duitsers en Russen op het eiland. Er was ook nog een razzia om de verstopte Russen op te sporen. In een koolzaadveld vol gele bloemetjes is toen een Rus gevonden en doodgeschoten. Het was een gevaarlijke tijd, omdat er nog veel mijnen en handgranaten lagen. Voor veel kinderen is dit toen slecht afgelopen, omdat ze ermee speelden. Ik was blij toen de mijnenvelden waren opgeruimd. Toen kon ik weer bramen plukken. Ook gingen we op zoek naar oorlogsspullen. Mijn vriendje vond ooit een laars en werd boos omdat hij die niet mee kon nemen. Er zat namelijk nog een Rus aan vast die niet goed begraven was. Oorlog maakt je hard en onverschillig en dat was niet leuk.’

School: ’t Hunnighouwersgat

‘Ik was nog heel klein, maar hielp al mee’

Aemke, Doutzen en Eline van ’t Hunnigjouwersgat Midsland op Terschelling spraken met Edy van Sijp, die in 1940 is geboren. Mevrouw van Sijp woonde tijdens de oorlog op Kattenburg in Amsterdam. Veel van haar familie woonde op Terschelling.

Heeft u de hele oorlog in Amsterdam gewoond?
‘Nee. Mijn vier jaar oudere zus en ik zijn tijdens de oorlog naar Terschelling gegaan, waar we veel familie hadden wonen. De reis duurde heel lang, wel acht uur! We zijn lang op het eiland gebleven. En na de oorlog, in 1948, is het hele gezin van Amsterdam naar Terschelling verhuisd. Mijn familie runde toen een kruidenierszaak in de Boomstraat. Er woonden later best veel NSB’ers op het eiland, maar eilanders waren heel vergevingsgezind.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn vader zat in het verzet en ik ben heel trots dat hij in de oorlog zoveel mensen heeft kunnen helpen. Ik was wel nog heel jong, maar ik hielp al mee. Bonnen plakken, eten verstoppen in de kinderwagen of mee achter op de bakfiets waar wapens in verstopt zaten. Omdat ik zo klein was, werd mijn vader niet snel aangehouden. Ook moest ik een keer in de ijzige kou naar een boerderij om melk te halen. We kregen gort te eten en één keer moest ik naar de gaarkeuken om eten te halen. We kregen daar bloembollen. Dat was zo vies! Maar je had niks in die tijd. Ook geen nieuwe kleren. Toen ik toe was aan nieuwe schoenen, werden die gemaakt van hout met eraan riempjes van leer van een oude schooltas.’

Heeft u wel eens een Duitse soldaat gezien?
‘Mijn zus wel. Zij liet een keer ’s avonds laat haar bril uit het raam vallen. Ze moest toen naar buiten klimmen om hem weer op te pakken. Op straat kwam ze een Duitser tegen en was ze heel erg bang. De soldaat vertelde haar dat ze dat nooit meer mocht doen en haalde toen een chocoladereep tevoorschijn. Hield ze er ook nog wat aan over! Maar wat was ze bang.’

School: ’t Hunnighouwersgat

‘Mijn vader vervoerde op zijn bakfiets wapens’

Yenna, Suus en Thijs van basisschool ‘t Hunnighouwersgat reden met de moeder van Yenna naar zorgcentrum De Stilen in West-Terschelling. Daar werden ze heel hartelijk ontvangen door Edy van Sijp (1937). Eerst wat lekkers en iets te drinken voordat ze losbarstten met hun vragen. Mevrouw Van Sijp woonde tijdens de oorlog in Amsterdam. Haar vader en moeder hadden een kruidenierszaak in Kattenburgstraat in Oost.

Hoe verliep de oorlog voor u?
‘In Amsterdam hadden we vooral tegen het einde van de oorlog haast geen eten. Mijn zus en ik hebben nog geprobeerd om met een karretje eten te halen bij de boeren rond Amsterdam. De sfeer was naar en grimmig, de Duitsers waren heel streng, Omdat de situatie steeds slechter werd, zijn mijn zusje en ik door buurtschipper Bosch naar Terschelling gebracht. Samen met nog zo’n vijftig kinderen zaten we op de boot. De andere kinderen werden bij pleeggezinnen ondergebracht, maar wij hadden veel familie op Terschelling en gingen bij een tante wonen. We namen wel iets vervelends mee uit Amsterdam… De hoofden van mij en mijn zusje zaten onder de luizen en binnen korte tijd had iedereen van het gezin luizen. Het heeft mijn tante heel wat uren kammen gekost om ze te verwijderen.’

Kende u mensen die in het verzet zaten?
‘Mijn vader zat in het verzet, de ondergrondse noemden ze dat. Met zijn kruideniersbakfiets vervoerde hij wapens naar de kerk. Hij zette mij in de bakfiets zodat hij niet zo snel zou worden aangehouden. Mijn vader kreeg ook de bonnen die de ondergrondse van de Duitsers had gestolen. Bonnen voor melk, aardappelen en brood. Omdat er haast geen eten was, ging alles op de bon. Deze bonnen werden uitgeknipt en op vellen geplakt zodat elk gezin een vel had met bonnen voor eten. Op een dag kreeg mijn vader een klant die veel dezelfde bonnen had. Dat kon nooit. Hij nam haar mee naar achteren en zei: “Jij hebt Joodse onderduikers in huis”. De vrouw werd lijkbleek. Mijn vader vertelde haar dat ze voor hem niet bang hoefde te zijn, maar dat ze nooit meer met zoveel bonnen moest rondlopen. Straks stond er een NSB’er in de winkel en zou ze worden verraden… Vanaf die dag gooide mijn vader elke avond stiekem eten in de tuin. Dan hoefde die vrouw niet meer overdag met al dat eten over straat.’

Wat heeft het meeste indruk gemaakt op u?
‘Het verhaal over onze buren. Zij hadden een fourniturenwinkel. Mijn vader had ze al een paar keer gevraagd of zij misschien iets hadden waarmee hij schoenen kon maken voor ons. Maar ze antwoordden telkens dat ze niets hadden voor ons. Ik heb toen maar schoenen van klossen hout gemaakt, met bandjes van een leren tas. Vanwege gevaar van bombardementen hadden de Duitsers de buren gezegd dat ze hun huis moesten verlaten. Toen ze vertrokken waren, ben ik stiekem in hun huis gaan kijken. Op de vliering vond ik allemaal spullen: luiers, kinderkleren, sokken, gordijnen en nog heel veel meer. Al die spullen bewaarden ze voor na de oorlog, voor de zwarte handel. Mijn ouders hebben nog diezelfde avond alles naar ons huis verhuisd. Na de oorlog had half Kattenburg nieuwe vitrage want die deelde mijn vader uit. Ook heeft hij een vrouw die een kindje kreeg, een uitzet gegeven voor de baby.’

 

School: ’t Hunnighouwersgat

‘Ik kon in de oorlog gewoon naar school’

Tara, Senna en Ailani van basisschool ’t Hunnighouwersgat gaan op bezoek bij Herman de Jong (1937), die samen met zijn vrouw in zorgcentrum De Stilen woont. Ze zijn benieuwd naar wat meneer De Jong hen heeft te vertellen over de oorlog op Terschelling.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde op een boerderij, samen met mijn ouders. Ons huis stond aan de Halfweg, dichtbij West-Terschelling. Op de boerderij hadden we paarden, maar tijdens de oorlog hebben de Duitsers ze ingenomen. Ik kon in die tijd gewoon naar school en ik kon ook lekker buitenspelen op ons eigen erf.’

Had u voldoende te eten tijdens de Hongerwinter?
‘Op de boerderij hielden we koeien, dus we hadden genoeg melk. Ook verbouwden we wat groenten. Wij hadden dus niet zo veel last van de Hongerwinter. We hebben nooit Duitsers in huis gehad. Ik zag ze wel vaak in colonne lopen richting de bunkers, waar ik dichtbij woonde. Tijdens het bouwen van de bunkers was ik nog te jong om te helpen. Nu help ik wel regelmatig als vrijwilliger bij het Bunkermuseum. Dat vind ik leuk om te doen, vooral het schoonmaken van de bunkers vind ik leuk.’

Welke gebeurtenis kunt u zich nog goed herinneren?
‘Ik weet nog dat er net buiten de dijk een bom in de Waddenzee is terechtgekomen. Dat was natuurlijk spannend toen ik zo klein was.’

 

 

School: ’t Hunnighouwersgat

‘Ik ben op een schip naar Friesland gebracht’

Inez, Tim, Isa en Silke van basisschool ‘t Hunnighouwersgat rijden met Tims moeder naar West-Terschelling. Ze gaan op bezoek bij Neeke Doeksen-Kooyman, die woont in zorgcentrum De Stilen. Mevrouw Doeksen vindt het bezoek van de kinderen erg leuk. Het doet haar denken aan de tijd dat ze nog lesgaf op een basisschool.

Woonde u op Terschelling in de oorlog?
‘Nee, ik woonde met mijn ouders in Amsterdam. Mijn grootouders woonden wel op Terschelling, zowel van mijn vaders als van mijn moeders kant.’

Wat kunt u zich nog herinneren van de Hongerwinter?
‘Ik weet nog dat we in Amsterdam naar de gaarkeuken gingen. Daar hadden ze een grote lepel om het eten op te scheppen. Toen het steeds moeilijker was om voedsel te halen, ben ik met andere kinderen op een schip naar Friesland gebracht. Daar heb ik langere tijd op een boerderij gewoond. De mensen waren heel lief voor mij. Sinds kort weer heb ik zelfs contact met een van de kinderen van dit gezin. Mijn opa’s en oma’s van Terschelling stuurden me ansichtkaarten om me te steunen. Ik was immers nog maar 7 jaar oud en had mijn ouders niet bij mij in de buurt om me te helpen.’

Waar waren uw ouders?
‘Zij bleven de winter in Amsterdam en vingen daar zeemannen op van de eilanden die op doorreis waren. Mijn vader voer in de oorlog ook op een schip, en is maar even met verlof geweest. Na de oorlog kwam hij gelukkig terug voor een langer verlof.’

 

School: ’t Hunnighouwersgat

‘Tijdens de oorlog was ik weinig op Terschelling’

Laura, Isa en Lente van basisschool ‘t Hunnighouwersgat gaan met de auto van Midsland naar zorgcentrum De Stilen in West-Terschelling. Ze hebben er afgesproken met de 98-jarige Piet Kaspers. Hij woont nog zelfstandig, en komt elke dag op de fiets naar het zorgcentrum. Daar drinkt hij koffie en neemt nog een kijkje bij familie van hem om vervolgens weer lekker terug te keren naar zijn eigen huisje. De kinderen krijgen eerst een beker limonade en verhuizen dan met meneer Kaspers en zijn zoon naar de buurtkamer, zodat ze rustig kunnen praten.

Hoe verliep de oorlog voor u?
‘In het begin van de oorlog, ik was toen 19 jaar, moest ik in dienst. Ik werd eerst korporaal en later sergeant. Tijdens de oorlog was ik weinig op het eiland. Ik zat in een kazerne in Leeuwarden, en later ook in Alkmaar en Rotterdam. Er was zelfs nog sprake van dat ik naar Duitsland moest om te werken. Maar daar ben ik met een smoesje onderuit gekomen.’

Wat staat u het meest bij uit deze tijd?
‘In Rotterdam hielp ik de bevolking na de bombardementen. Het was daar natuurlijk één grote ravage. Ook is tijdens de oorlog mijn zoon geboren. We hadden allemaal kaarsen aangestoken tijdens de bevalling. Het moest donker zijn want we mochten niet worden ontdekt. Het leek net Kerst. Ik schreef tijdens de oorlog veel brieven aan mijn familie op het eiland zodat we toch contact konden houden. In mei 1945 keerde ik terug naar Terschelling.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892