School: obs Strijp Dorp

‘In de krant zagen we een advertentie uit Nederland, die cultuur trok ons’

Het is even zoeken in Best om het huis van May Garcia huis te vinden. Het is een heel mooi modern huis en mevrouw Garcia wacht al op Tessa, Geza, Job en Femke van basisschool Strijp Dorp. Ze heeft speciaal voor deze gelegenheid cake in huis gehaald, gemaakt door een sociale keuken waar ze vrijwilliger is. Ze is wel kinderen over de vloer gewend want ze heeft vier kleinzonen en die zitten ook zo samen op de bank. Mevrouw Garcia kwam in 1970 op 21-jarige leeftijd vanuit de Filipijnen naar Nederland.

Wat zijn uw leukste herinneringen aan uw geboorteland?
‘Op zondag gingen we met de hele familie en het personeel naar het zwembad, en ook gingen we dan lekker eten. We mochten altijd vriendjes meenemen. Soms waren er wel vijftig man. In de hete zomers gingen we in het weekend naar de bergen.’

Hoe was om naar Nederland te gaan?
‘Ik kwam voor het avontuur. Ik werkte met drie vriendinnen op de Eerste Hulp in een ziekenhuis in Angeles City, het was er niet druk. In de krant zagen we een advertentie uit Nederland waarin ze personeel zochten. Die andere cultuur trok ons, andere mensen leren kennen en reizen… Met 57 meisje kwamen we met het vliegtuig aan. We hadden nog nooit gevlogen, dat was best spannend.’

Heeft u iets meegenomen uit de Filipijnen?
‘We mochten niet veel meenemen in het vliegtuig, 20 kilo maar, dus alleen wat foto’s van mijn jeugd, mijn diploma en wat make-up, en ook kleren die te dun waren voor Nederland. In Manilla was het 36 graden toen we in maart vertrokken, in Nederland was het koud en donker.’

Werd u buitengesloten?
‘Nee, we waren geliefd en iedereen was dol op ons. We hadden veel vrienden en bij hun ouders waren we ook welkom. Ik heb me dus nooit buitengesloten gevoeld, ik voelde me welkom. Dat is anders dan nu. Hier kon ik de ic-opleiding doen in het ziekenhuis. Dat was pittig, maar het is gelukt. Elke dag liep ik vanuit de verpleegsterflat naar de Technische Universiteit Eindhoven om Nederlands te leren. Dat was best moeilijk, maar omdat we al Engels spraken, ging het wel.’

Wat vindt u fijn aan Nederland?
‘De vrijheid is hier fijn en de wisseling van de seizoenen. Na drie jaar ben ik nog teruggegaan naar Angeles City, maar inmiddels had ik hier een man ontmoet en daarom verlengde ik mijn contract met nog eens twee jaar. Mijn ouders in de Filipijnen waren best welvarend, maar ze hadden niet genoeg geld om mijn opleiding te betalen. Dat is fijn aan Nederland, dat dat hier wel kan. Toen mijn broer kinderen kreeg, heb ik een deel van mijn salaris aan mijn neef afgestaan zodat hij kon studeren, dat is onze cultuur.’

School: obs Strijp Dorp

‘In Eindhoven was er destijds bijna niemand die Spaans sprak’

Dylana, Just en Vera hebben een lokaal van hun school, obs Strijp Dorp, een beetje huiselijk ingericht. Enrique Fernandez (77 jaar) komt namelijk langs om zijn verhaal te vertellen. Hij is in 1964 vanuit Spanje naar Nederland gekomen om hier te werken, hij was toen 18 jaar. De drie kinderen gaan hem vandaag interviewen. Ze zijn benieuwd wat hij ervan vond om zijn land te verlaten en naar Nederland te gaan.

Hoe voelde u zich toen u uit Spanje wegging?
‘Verdrietig, omdat ik mijn vaderland verliet en ook mijn familie. Omdat ik alles verliet wat ik had. En je hebt een onzekere toekomst, je weet niet waar je terechtkomt. Maar vooral het verlaten van mijn familie was zwaar. Stel je voor dat je nu zou vertrekken en je vader en moeder hier zouden blijven…’

Hoe was de reis hierheen?
‘Ik ben eerst naar België gegaan. We konden daar alleen geen werk vinden. De Spaanse en Belgische regering hadden namelijk de afspraak gemaakt dat mensen die kwamen werken, een werkcontract moesten hebben. Dat hadden we niet want wij kwamen als toeristen. Op een gegeven moment ontmoetten we een Spanjaard die een taxibedrijf had. Hij zei tegen ons: ‘Als jullie werk willen, in Eindhoven bij Philips kun je zoveel werk vinden als je maar wilt. Ik breng jullie ernaartoe. Als je geen geld hebt, hoef je de rit niet te betalen. Als je dan eenmaal bij Phillips geld verdiend hebt, kom je een keer terug en betaal je mij.’ Het was een aardige man. We zijn toen hier bij Phillips terechtgekomen, en het bedrijf heeft voor ons werk en een pensioen geregeld. Later hoorden wij dat die taxichauffeur door Phillips was ingehuurd om mensen naar hier te halen. Vanuit Luxemburg, België of waar dan ook… Hij kreeg geld van Phillips voor elke persoon die hij aandroeg, dus hij heeft dubbel betaald gekregen. Wij hebben hem betaald en Phillips dus ook.’

Hoe voelde u zich toen u in Nederland aankwam?
‘Vreemd. Ik kon geen Engels, en de mensen spraken hier geen Spaans. In Eindhoven was er destijds bijna niemand die Spaans kon. Ik kon dus met niemand praten. Verder waren er niet echt moeilijke dingen. De Nederlandse cultuur verschilt niet zo van de Spaanse. Toen ik voor het eerst naar de markt ging, vond ik het wel heel vreemd dat mensen met hun vingers rauwe vis gingen eten. In het begin vond ik het smerig, maar nu vind ik het superlekker. Verder vind ik de bergen in Spanje heel mooi. Dus ik vond het maar niks dat hier alles zo vlak was. Het is ook wel fijn dat het vlak is, maar in de bergen lopen is heel mooi.

In 1969 heb ik samen met andere jongens een Spaans centrum opgericht. Er werkten zo veel Spanjaarden bij Phillips. We draaiden elke maand een Spaanse film en we hadden een dansavond. Verder hadden we een voetbalclub. We speelden in een competitie tegen andere Spaanse clubs van over heel Nederland. We waren zo goed dat we ook speelden tegen PSV in het PSV-stadion. Dat soort dingen zijn er nu niet meer, het is nu veel beperkter.’

Gaat u nog wel eens naar Spanje?
‘We gaan nog een of twee keer per jaar terug. In Spanje hebben we een huis. We bezoeken dan wel familie, maar het is niet speciaal voor familiebezoek. We nemen altijd veel Spaans eten mee terug. We bestellen in Nederland ook eten uit Spanje dat je hier niet kunt krijgen. Spaanse worst bijvoorbeeld, dat vinden we lekker, of Spaanse ham.’

Bent u nu gelukkig?
‘Ik ben altijd een gelukkig mens geweest. Ik heb een geweldige vrouw en hele leuke kinderen. Ze hebben allebei gestudeerd, gebruiken geen drugs, geen rotzooi. Dus ik heb geen reden om ongelukkig te zijn.’

School: obs Strijp Dorp

‘Ik moest voor 2,50 gulden in één uur zestig jassen strijken’

Noah, Rosalie, Thijs en Loes hebben zin in het interview en praten honderduit in de auto. De leerlingen van basisschool Strijp Dorp worden heel hartelijk ontvangen door Bekir Altmis (1964) en zijn vrouw Esra. Ze krijgen Turkse thee en op tafels staan stukjes vers brood met sesamzaad en Turks fruit. Meneer Altmis vertelt dat dat laatste erg lekker is en lachend voegt hij eraan toe dat hij niet de film bedoelt. Hij is geboren in Turkije, en kwam in 1990 naar Nederland.

Hoe kwam u naar Nederland?
‘Ik vloog met het vliegtuig eerst naar Frankrijk. De reden dat ik naar Europa vertrok, was dat vlak voor de Golfoorlog mijn vader overleed. Ik moest toen voor mijn moeder en mijn drie zussen gaan zorgen. Het is een oude traditie dat meestal de zoon voor de ouders zorgt, vanuit het geloof en ook vanuit respect. In Turkije was er in die periode weinig werk in het toerisme.

In Frankrijk was het moeilijk voor mij om te praten met anderen. Ik sprak wel Engels, maar dat doen de Fransen weer minder. Ik wilde weg, maar dat mocht eigenlijk niet van de politie. Ik heb toen een auto geregeld en aan de douane verteld dat ik twee dagen naar Amsterdam ging. Ze dachten dat ik een toerist was, en wensten me een goede reis. In Amsterdam heb ik bij een dorpsgenoot gelogeerd. Ik mocht in het bed en hij sliep op de grond. Ik kreeg werk in de confectie en moest voor 2,50 gulden in één uur zestig jassen strijken. Ik was eigenwijs en heb ander werk gezocht, en zo verdiende ik steeds een beetje meer om naar huis te sturen.’

Hoe heeft u uw vrouw ontmoet?
‘Oh, het duurt wel twee uur om daar alles over te vertellen. Ik woonde met mijn familie in Cappadocië, dat is een heel mooi en bekend toeristisch gebied, en ik werkte als dj in een discotheek. Mijn vrouw was reisleider in Turkije en zij kwam met klanten naar de disco. Omdat ik Engels sprak, kwam ik makkelijk in contact met hen. Ik was erg benieuwd naar Europa en wilde er ooit naartoe. Ik leidde ook de groep toeristen rond en kreeg telefoonnummers van hen. Toen ik de huur van het café niet meer kon betalen en ik naar Europa ging, belde ik deze mensen, maar ze reageerden niet meer zo gastvrij. Ik belde ook mijn vrouw, maar zij was op dat moment in Australië. Ik heb toen mijn telefoonnummer achtergelaten bij haar ouders en zij belde me terug…’

Zou u terug willen naar Turkije?
‘Liever vandaag dan morgen, maar ik heb mijn leven hier. Ik ben niet meer alleen, ik heb een mooie vrouw en kinderen. Sinds vier jaar hebben we daar wel een appartement. Ik woonde vroeger in een rots (rotshuis) en in die oude huizen hebben ze nu ook hotels gemaakt. Mijn moeder woont daar nog steeds. De voorkant is voor de zomer. In de winter woon je achterin de rots, je hoeft dan maar een keer per dag te stoken en dan blijft het de hele dag warm. Je hebt ook een natuurlijke koelkast, druiven en appels blijven vanwege het juiste klimaat binnen wel tot maart goed.’

School: obs Strijp Dorp

‘Ik ben dol op koken, op de Turkse én Hollandse keuken’

Ayse Eren kwam op haar zestiende van Turkije naar Eindhoven, ze is nu 68 jaar. Pien, Linne en Sebastiaan van basisschool Strijp Dorp lopen door de besneeuwde straten naar haar toe en krijgen een bijzonder warm welkom. Warme, mooie sloffen uit Turkije staan voor ze klaar, net als thee, appelsap, taartjes, muffins en Turks snoep ‘lokoum’, speciaal gekocht voor het interviewende trio en ook nog lekkers voor thuis. Zelf mag ze het niet eten vanwege haar suikerziekte. ‘Haalt u dat dan speciaal voor bezoek?’ ‘Ja!’ Daar zijn ze even stil van en ook van al het lekkere eten.

Wat kookt u het liefst?
‘Alles, ik ben dol op koken, op de Turkse én Hollandse keuken. Ik kook ook voor de Stichting Ik Wil. De koning en de burgemeester waren laatst zelfs op bezoek bij deze stichting. Ik kook graag voor mensen, zoals voor de kleinkinderen van mijn zus, en ik maak dan wel eens köfte. Ik heb ook altijd veel broodjes gemaakt voor anderen. In het begin toen ik nog niet zo lang in Nederland woonde, konden wij hier alleen groenten uit blik kopen en dan miste ik de verse bonen van thuis wel. Ik miste nog wat: het gezellig praten in een café na het werk, want hier moest ik op tijd thuis zijn voor ons gezin.’

Wat is uw lievelingsdier?
‘Alle dieren eigenlijk. In Turkije hadden we een hond die buiten moest blijven, hij had daar een eigen huisje. In onze cultuur mag een dier niet naar binnen, want binnen bid je. De hond was boos dat we naar Nederland vertrokken. Als we met de trein teruggingen naar ons huis, blafte hij nog steeds boos naar mijn moeder. We hadden ook een hele slimme ezel, een geit, vier konijnen en een vis. Ze hadden geen naam. Mijn man hield er vooral van.’

Waaraan moest u wennen toen u net hier was?
‘Toen we in Eindhoven kwamen wonen, moest ik wennen aan de huizen en straten die zo op elkaar leken. In Turkije zijn er veel losstaande huizen en er zijn meer tuinen. Ik zie hier in de wijk niet vaak politie, maar een politieagente heeft me wel eens heel goed geholpen met formulieren invullen toen mijn moeder bij mij kwam wonen. Dat was echt heel lief van die mevrouw. Onze straat is echt gezellig en mensen drinken samen koffie buiten.’

School: obs Strijp Dorp

‘Ik sprak geen Nederlands maar ging wél bij mijn collega’s zitten’

Azra, Nils en Floortje worden hartelijk ontvangen door de Spaanse Angelines Castro in haar geliefde Strijp. Haar spraakwaterval kent een Brabants accent en ze biedt de leerlingen van basisschool Strijp Dorp wat te drinken aan. Mevrouw Castro zegt dat ze nog nooit eerder een interview heeft gegeven, maar ze wil wel graag haar verhaal doen. Op haar 19de liet ze haar kleine geboortedorp en familie achter zich om een nieuw leven op te bouwen in Nederland, waar ze volgend jaar inmiddels 50 jaar verblijft.

Hoe was het leven in Spanje?
‘Dat leven was goed. Ik kom uit het noorden van Spanje, daar is het niet zo’n mooi weer als in het zuiden. Ik moest werken op het land bij mijn ouders en dat was zwaar. Ik was 10 jaar, geloof ik, en ik had geluk. Mijn broer moest met 11 jaar van school om thuis mee te werken, ik mocht tot 14 jaar nog naar school. Na school, die was om 15 uur uit, ging ik werken op het land. Als ik vroeger aan mijn moeder vroeg of ik een broek mocht hebben, dan zei ze: ‘Meiske, daarvoor hebben we geen geld’. Ik ben in Spanje op mijn 19de getrouwd. Mijn vader betaalde nog de bruiloft en een week later vertrok ik naar Nederland. Het was heftig om mijn familie achter te laten. Ik was een jonge meid die nog nooit weg was geweest van huis. En tegelijk voelde ik me ook blij: ik wilde altijd al naar het buitenland, werken en geld verdienen en dan na een aantal jaren weer terug.’

Hoe kwam u naar Nederland?
‘Ik kwam met de trein en kon één koffer meenemen. En hoewel ik graag een leven in het buitenland wilde kwam hier toch ook wel een klap, want alles was vreemd. Toen wij hier kwamen hadden we ook nog geen eigen huis. Andere werknemers van Philips namen je dan in pension. Dat was voor ons een jong gezin met een kind van 9 maanden. Mijn man had geregeld dat we bij hen in Woensel kwamen. We hebben 1,5 jaar bij dit gezin gewoond en hadden het goed, we hebben zelfs nog steeds contact en zij zijn peetoom en peettante geworden van ons eerste kind. Na 1,5 jaar kregen we een eigen huis in 1975 in Strijp en we zijn daarna altijd hier gebleven.

Twee maanden na mijn aankomst in Nederland ging ik werken bij Philips, iets wat ik 35 jaar met veel plezier heb gedaan. En ik voelde me schatrijk, ik had opeens eigen geld en kon alles kopen in de supermarkt wat ik wilde. Het eerste jaar kwam ik dan ook 8 kilo aan.’

Voelde u zich hier altijd veilig?
‘Ja, ik ben gewoon op de een of andere manier bij goede mensen terechtgekomen. Je hebt overal goede en kwade mensen, dat is in Spanje ook. Het is een kwestie van geven en nemen. En als je hier komt moet je, hoe moeilijk dat soms ook is, je ook aanpassen. Toen ik begon bij Philips kon ik geen Nederlands maar ik ging wél bij mijn collega’s aan tafel zitten. Als je dan apart gaat zitten, heb je alleen jezelf ermee. Ik ben gewoon elke middag opnieuw weer bij hen gaan zitten én ik ben een cursus gaan doen om de taal te leren. Dat deed ik drie jaar lang elke week en ik haalde daarna als enige mijn diploma. Toen ik de taal nog niet sprak, vond ik het lastig in de pauzes als collega’s iets zeiden en dan moesten lachen. Ik verstond ze niet en dacht wel eens dat ze me uitlachten. Dat was niet zo, maar dat voelde soms zo. Mijn collega’s nodigden me ook uit om gewoon te proberen mee te praten, want zo leer je. Ik heb ook altijd goede buren gehad en ging met mensen koffie drinken. Het leren van het Nederlands was voor mij belangrijk want anders had ik niet willen blijven. Nu ben ik met pensioen en wil ik niet meer terug, enkel voor vakantie. Mijn leven is nu hier, met mijn kinderen en kleinkinderen.’

School: obs Strijp Dorp

‘Toen ik naar Nederland kwam, was dat wel iets anders dan vakantie’

De dag na Sinterklaas zijn Philippa, Lynn en Alissa welkom bij Angelica Goyenechea (Mexico-Stad, 1972). Zij is in 1997 vanuit Mexico naar Nederland gekomen. In haar mooie huis nemen de leerlingen van basisschool Strijp Dorp plaats op de bank en kijken hun ogen uit. Aan de muren hangen kleurige schilderijen, er staan antieke meubels, een grote, rijk versierde kerstboom en een opvallend groot poppenhuis. Ze zijn benieuwd welke rol dat poppenhuis speelt in haar leven.

Waarom bent u weggegaan uit Mexico?
‘Dat is echt een leuk verhaal. Wij hadden een vriend in Mexico die in Australië op reis was geweest en daar een Nederlandse man had leren kennen. Die Mexicaanse vriend had deze man uitgenodigd om naar Mexico te komen. Toen kreeg mijn zus de sleutels van zijn auto en heeft zij de Nederlander het hele land te laten zien. Mijn zus werd verliefd op die man. Zij is toen binnen 1,5 jaar getrouwd en op die trouwerij, ín Eindhoven, heb ik een vriend van hem leren kennen op wie ik verliefd werd.

Toen ik in 1997 naar Nederland kwam, was dat wel iets anders dan vakantie. Want nu moest ik de taal leren, mijn eigen plek vinden en werk zoeken. Soms ontmoet je leuke mensen en soms ook geen leuke mensen. De familie van mijn ex was bijvoorbeeld niet leuk voor mij. Ze hadden allerlei vooroordelen over mij en ze dachten dat ik voor het geld was gekomen. Na twee jaar zijn wij uit elkaar gegaan, overigens niet met ruzie hoor, en toen ben ik gewoon hier gebleven. Op de Markt in het centrum van Eindhoven heb ik mijn huidige man leren kennen bij de Tuna. Dat is een muziekvereniging die, gekleed in kostuum, Spaanse en Latijns-Amerikaanse liedjes speelt. Met hem heb ik een dochter gekregen.’

Wat deed u graag vroeger in Mexico?
‘In Mexico hield ik van oude films in zwart-wit. Mexico had een grote filmindustrie, en die films uit de jaren veertig en vijftig kwamen dan op tv. Soms ga ik naar YouTube om die oude films te kijken. Ik hield ook veel van tekenen. Toen ik klein was kreeg ik van mijn oma een grote doos potloden. En dan lag mijn oma daar en zat ik gewoon te tekenen.

Ik was fan van een Noorse groep en die heette A-ha, ik was hartstikke verliefd op die zanger. Ik heb hem één keer persoonlijk ontmoet in Mexico. Hij was ontzettend knap, nog knapper dan op tv! Dat was een van de mooiste personen die ik ooit heb gezien…

We hadden ook een mooie traditie in Mexico, we vierden er Diá del Muertos, de dag van de doden. Ik ben geboren op 2 november en heb daarom altijd iets met die dag. Het is een dag van herdenking. Je maakt een altaar met foto’s van de overledenen en dan bereid je eten dat zij lekker vonden. Daar zet je bloemen blij. En die dag, zeggen ze, komen de doden naar beneden om het eten met de levenden te delen. Het eten mag je zelf opeten. Sommige mensen maakten zelfs altaren op de begraafplaats.

Maar ik hoef niet terug naar Mexico, want ik heb hier mijn dochter, mijn man en mijn huis.’

Wat is dat poppenhuis?
‘Dat poppenhuis heb ik met mijn vader gebouwd. Alleen de buitenkant al duurde een paar maanden. Ik had van die kleine meubeltjes en ik speelde daarmee. Mijn moeder heeft het poppenhuis met een container hier laten komen, en toen heb ik hem gemaakt zoals ik hem wilde, zoals ik hem in mijn gedachte had als kind. De vloer heb ik van sigarendoosjes gemaakt. De poppen zijn nu aan het verbouwen voor de kerst. Dit is veel werk, maar het geeft mij rust. Andere mensen doen yoga, rennen of meditatie, maar ik doe ‘poppenhuis’.’

School: obs Strijp Dorp

‘Ik ben hier een buitenlandse, maar daar ben ik ook een buitenlandse’

Dina, Ide, Elijah en Jaidy worden hartelijk welkom geheten door Fadime Atasman, 68 jaar en afkomstig uit Turkije. Op tafel staan allerlei Turkse lekkernijen, zoals koekjes en Turks Fruit. Daar mogen de leerlingen van basisschool Strijp Dorp later van proeven. Mevrouw Atasman was 36 toen ze naar Nederland kwam en had toen al drie kinderen. Hoe dat allemaal is gegaan, wil ze graag vertellen.

Hoe ging de overgang van Turkije naar Nederland?
‘Ik ben in Turkije geboren in een klein dorp. We waren niet rijk, maar ook niet arm. We hadden genoeg te eten en woonden in kleine huizen. Mijn vader was boer en had veel grond en wel honderd schapen. Gelukkig mocht ik van mijn ouders naar de basisschool. Maar na de basisschool moest ik thuis mijn moeder helpen. Ik ben de oudste van zeven kinderen.

Toen mijn eigen kinderen 9, 6 en 3 jaar waren, ben ik naar Nederland gegaan. Mijn man was al hier. Hij was zijn oudste broer achterna gegaan. In het begin was het heel zwaar. Ik moest mijn kinderen achterlaten in Turkije bij mijn moeder. Met mijn man woonde ik op een gehuurde kamer in een huis. En ik moest natuurlijk Nederlands leren. In het begin kon ik niks verstaan. Het was moeilijk om Nederlands te leren lezen, schrijven en praten op 36-jarige leeftijd. Ik moest ook leren tellen voor mijn werk, bestellingen klaarmaken. Ik heb anderhalf jaar taalles gehad.’

Hoe is het met uw kinderen gegaan?
‘Gelukkig kwamen de kinderen na tien maanden ook naar Nederland. Ze moesten natuurlijk ook eerst Nederlands leren. Ze kunnen goed leren en hebben vwo gedaan en daarna de universiteit. Toen de kinderen klein waren, moesten ze meehelpen in het huishouden omdat ik moest werken. Ik heb dat zelf bij mijn ouders ook gedaan. Ik heb nu wat problemen met mijn gezondheid en zij helpen mij daarbij. En ik zorg voor de kleinkinderen, als het nodig is.

Ik heb hier geen familie, maar gelukkig hebben mijn kinderen zelf ook kinderen gekregen zodat mijn gezin groter geworden is. Ik mis het meest mijn ouders, mijn familie en mijn broer en het vrije leven.

Ik heb wel een beetje spijt dat ik naar Nederland ben gekomen, maar ik wil niet terug. Ik ben hier een buitenlandse, maar daar ben ik ook een buitenlandse. Hier heb ik mijn kinderen en kleinkinderen en hier ga ik dood.’

Hoe gaat het nu met u?
‘Toen ik jong was, was ik niet bang. Maar in 2021 ging ik met pensioen en toen bleek dat mijn uitkering heel laag was omdat ik pas later in Nederland ben komen wonen. Toen heb ik een hele moeilijke tijd gehad. En het ging toen ook niet goed met mijn zoon. Ik heb maar niet tegen mijn ouders verteld dat ik zo’n lage uitkering krijg. Anders zouden zij zich zorgen maken en zij kunnen daar toch niets aan doen.’

Waar bent u trots op?
‘Mijn oudste dochter Leyla Kalender (dat betekent in het Turks: goede mensen, lieve mensen) heeft de stichting ‘Ik wil’ opgericht in Eindhoven. Deze stichting wil samen bouwen aan een liefdevol Eindhoven, waar iedereen erbij hoort. En nu hebben ze pas hoog bezoek gekregen: koning Willem-Alexander kwam onverwacht een kijkje nemen en ze kregen een Appeltje van Oranje. Dat is een prijs, die jaarlijks wordt uitgereikt aan sociale projecten. Ik laat jullie een filmpje zien waarop mijn dochter de koning ontvangt. Hier ben ik heel trots op!’

School: obs Strijp Dorp

‘Vanaf dat moment ben ik opgegroeid in oorlog en onderdrukking’

Een beetje zenuwachtig zijn Niek, Rai, Itgel en Dilano wel als ze op weg gaan naar Shamina Rahmani. Maar dat verdwijnt als sneeuw voor de zon zodra de leerlingen van basisschool Strijp Dorp met een lachend gezicht de deur voor hen opent. Ze heeft allerlei lekkers op tafel klaargezet. ‘Dat hoort bij onze cultuur’, zegt ze. ‘Bij ons mag je zoveel lekkers pakken als je wil, je hoeft het niet te vragen.’ Dat laten de kinderen zich geen tweede keer zeggen. De 53-jarige mevrouw Rahmani is afkomstig uit Afghanistan. Samen met haar man en vier kinderen is ze op haar 27ste naar Nederland gevlucht toen de Taliban in 1996 aan de macht kwamen en er geen toekomst meer voor hen was. Haar kinderen zijn haar dankbaar, zeker nu de Taliban opnieuw aan de macht is in Afghanistan.

Hoe was het leven vroeger in Afghanistan?
‘Vijftig jaar geleden was Afghanistan een heel goed land zonder oorlog. Het was een modern land. De vrouwen droegen korte rokjes en waren chique gekleed. Ze gingen gewoon naar de universiteit en hadden goede banen. We hadden een mooi huis met een grote tuin waar we onze eigen groenten verbouwden. We aten altijd met de hele familie samen. Dat was heel gezellig en fijn.

Daar kwam een eind aan toen Rusland ons land aanviel. Daarna is ons Afghanistan helemaal veranderd. Er was vanaf dat moment veel onrust en er kwamen veel Jihadistische groeperingen op, waaronder de Taliban. Vanaf dat moment ben ik opgegroeid in oorlog en onderdrukking. Toen de Taliban aan de macht kwam werd het nog erger. Meisjes mochten niet meer naar school. Stiekem volgenden veel meisjes toch lessen bij een lerares thuis. Helemaal bedekt ging je er dan naartoe zodat niemand je zag en ook niemand zag dat je schoolboeken bij je had. Zo heb ik mijn school afgemaakt en ben ik lerares geworden. Ik trouwde en kreeg al op jonge leeftijd vier kinderen. Toen kwam de Taliban weer opnieuw aan de macht en wij vrouwen mochten niets meer. Niet meer werken en niet meer ons huis uit. We moesten binnenblijven, niets doen. Zelfs als je moest bevallen mocht je niet meer naar een ziekenhuis.’

Voelde u zich verdrietig in Afghanistan in die tijd?
‘Ja, vaak was ik bang en verdrietig. Er gebeurde erge dingen. Zo gingen we op een dag met Oud en Nieuw met de hele familie naar het stadion. Heel veel mensen kwamen daar samen om lekker te koken en samen feest te vieren. Ineens hoorden we de Taliban binnenkomen. We moesten allemaal rennen. De Taliban kwamen binnen met geweren. Iedereen verspreidde zich in paniek door het stadion, en ik zag mijn kinderen nergens meer. Die waren tussen de massa’s mensen verdwenen. We moesten overal zoeken. De kinderen waren een andere kant opgelopen dan wij. Iedereen zocht mee. Ondertussen moest je oppassen voor de Taliban. Ze schoten met de pistolen overal om zich heen. De vrouwen werden meegenomen en gemarteld en opgesloten in de gevangenis. Ze mochten namelijk niet uit hun huizen weg. Gelukkig vonden we de kinderen en konden we ontsnappen.’

Hoe zijn jullie gevlucht?
‘Wij hebben heel lang geprobeerd om in Afghanistan te blijven en niet te vluchten want we hielden veel van ons land en ik had veel vrienden en familie daar. Maar ik wilde niet alleen maar thuis blijven zitten en mijn drie dochtertjes zouden ook niets mogen. Ik wilde hen een goede toekomst geven. Dus een jaar nadat de Taliban weer aan de macht kwam, in 1997, zijn we gevlucht. Mijn man en ik en de kinderen. De oudste was 9 jaar, de tweede was 7 jaar, de derde was 5 jaar. De jongste was een baby van drie maanden.

Iemand had tegen ons gezegd: ‘Als je ons geld geeft brengen we je naar Europa’. Wij wisten niet hoe. Hij ging alles voor ons regelen. Het was heel moeilijk. Vluchten…dat is heel erg, weggaan van de hele familie. Ik was bang maar wel sterk. Ik dacht: ik heb vier kinderen en ik moet sterk zijn. Ik was jong en dacht niet na wat ik in Europa zou gaan doen. Ik wilde alleen maar weg, weg uit Afghanistan. Om mijn kinderen een toekomst te geven.

Het was een moeilijke reis van drie maanden. We gingen van land naar land. Soms lopend, soms met de auto. We hadden weinig eten. Ik had ook geen melk meer voor de baby. Die huilde alleen maar.’

Hoe was de aankomst in Nederland?
‘We kwamen eerst in een OC terecht. En daarna in verschillende azc’s. We zaten ongeveer acht maanden in kampen. Het was erg wennen. De kinderen vonden het Nederlandse eten niet lekker en aten alleen maar koekjes. In de OC mochten we niet koken. In het azc wel. Maar we moesten koken in een gezamenlijke keuken met allemaal mannen. Ik was dat niet gewend. Mijn man heeft toen moeten koken. Daarna hebben we ons huis gekregen, dit huis. We waren er zo blij mee.

Ik ben direct vrijwilligerswerk gaan zoeken bij een kinderdagverblijf om de taal te leren. Ook deed ik veel Nederlandse taalcursussen. Ik heb vijf jaar gestudeerd. Zonder taal kun je niet leven in een ander land. De kinderen gingen eerst naar een speciale school om Nederlands te leren. Het leven in Nederland was heel anders. We aten altijd met heel veel mensen samen in Afghanistan en hier aten we alleen met ons eigen gezin. Ook was het hier koud en in Afghanistan warm.

Mijn man had veel heimwee en ging twee keer per jaar terug. Ik had zelf besloten direct te denken: ‘dit is mijn land’, zodat de kinderen niet konden merken dat ik me nog niet thuis voelden. Ik wilde voor hen een mooie toekomst maken. Ik heb heel hard gewerkt om hier een bestaan op te bouwen. Mijn man zou nog wel terug willen, maar ik niet. Ik wil graag in Nederland blijven. Ik vind het een leuk land en ik ben hier gewend. Ik heb hier ook gestudeerd en werk. Ik heb leuke collega’s en ik voel me hier thuis.’

School: obs Strijp Dorp

‘Toen ik pas in Nederland was, was ik eenzaam’

Ona, Ashwa en Karym worden ontvangen door Yusuf Basci (1960) met thee in glaasjes en Turkse koekjes, gebakken door de buurvrouw. Meneer Basci kwam in 1980 op 21-jarige leeftijd vanuit Turkije naar Nederland. Aan de leerlingen van basisschool Strijp Dorp vertelt hij van alles over zijn leven.

Wat is uw favoriete herinnering over Turkije?
Ik groeide op in Ankara, de hoofdstad van Turkije, en heb daar een hele goede jeugd gehad met heel veel vrienden. Met hen was ik altijd buiten. We zwierven door de stad. Die was heel groot en heel vrij. Zoals je weet is Turkije een gebergteland en wij wilden altijd weten wat we áchter die berg zouden vinden. Nu trekt Ankara niet meer. Er is veel veranderd en de stad is heel groot geworden. De bergen zijn weg.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik moest weg uit Turkije vanwege de politiek. Tijdens mijn jeugd en studietijd was er een rechts regime. Ik zat met mijn vrienden bij een linkse studentenvereniging. En volgens de machthebbers waren wij ‘schuldig’. Ik ben getrouwd met een Turkse vrouw, die al in Nederland woonde met haar ouders. En zo ben ik Nederland binnengekomen.

Toen wij getrouwd waren, gingen wij bij mijn schoonouders in huis wonen. We hadden een hele kleine slaapkamer, want er woonden nog drie kinderen in dat huis. Dus we woonden in totaal met zeven personen in een kleine huurwoning. Na vier jaar kregen wij een flat.

Toen ik pas in Nederland was, voelde ik mij niet lekker, ik was eenzaam. Ik had iedereen, al mijn vrienden en familie, moeten achterlaten. Je kon ook niet makkelijk even op bezoek gaan, want de vliegtickets waren erg duur. Ook telefoneren naar Turkije kostte toen nog veel geld. In het begin voelde ik mij erg alleen en heb ik veel gehuild. Gelukkig is dat overgegaan en nu zou ik niet meer terug willen.’

Wat voor werk hebt u gedaan in uw leven?
‘Ik heb veel verschillende werkzaamheden gedaan. In Turkije pakte ik alles aan als student, van schoenen poetsen tot water verkopen en werken in een bedrijf dat medische hulpmiddelen verkoopt. Toen ik in Nederland aankwam, moest ik natuurlijk eerst Nederlands leren, dat vond ik heel moeilijk. Daarna ben ik naar de Sociale Academie gegaan. Daar hadden ze voor ons, mensen uit verschillende landen, een speciale klas gemaakt. Er zaten studenten uit Turkije, Marokko en Suriname. Ik heb daarna verder gestudeerd aan de Open Universiteit voor leraar voor Turkse kinderen. Ik heb onder andere gewerkt bij basisschool De Driestam.

De Nederlandse taal leerde ik van vrijwilligers en ik ben daarna zelf ook vrijwilligerswerk gaan doen bij allerlei organisaties. Zo zat ik vijftien jaar in de ouderraad van de school van mijn kinderen. Ik ben er trots op dat ik al heel lang in de organisatie van de jaarlijkse fakkeltocht zit. Deze tocht voor vrede en verdraagzaamheid wordt op 24 december gehouden in het centrum van Eindhoven. Ik wil een warm pleidooi houden voor vrijwilligerswerk, iets voor elkaar doen, dat geeft verbinding in de samenleving. Ik hoop dat jullie ook allemaal vrijwilligerswerk gaan doen!’

School: obs Strijp Dorp

‘Je hebt overal in de wereld goede mensen’

Wanneer Katie, Chelsea en Nanna van basisschool Strijp Dorp aan komen fietsen, staat de vrolijke Frances Burengeti op het punt om naar school te gaan. Hij dacht dat het interview daar plaats zou vinden. Maar evengoed worden de kinderen hartelijk in zijn huis ontvangen. Ook tijdens het interview blijft de 53-jarige meneer Burengeti vrolijk. Ondanks alles wat hij heeft meegemaakt, voor en tijdens zijn vlucht uit Burundi op 29 jarige leeftijd, staat hij positief in het leven.

Hoe was het vroeger in Burundi toen u nog klein was?
‘Toen was het heel normaal, net als in Nederland. Ik woonde bij papa en mama, mijn zusje, maar ook met andere familie, zoals mijn oom en tante. Wij aten altijd met de familie, samen van één groot bord. Dat was supergezellig. Wij zijn opgegroeid met respect voor ouderen, dat is heel belangrijk voor ons. Als iemand in de bus komt die iets ouder is, dan zijn wij gewend om meteen op te staan. Dat zie ik hier in Nederland veel minder. We hadden thuis geen spelletjes, we hadden een kleine voetbal waar we mee speelden en de meisjes speelden met een touwtje.’

Had u vroeger huisdieren, toen u in Burundi woonde?
‘Ik woonde in een grote stad, niet in een dorp. Mensen zijn wel gewend in Burundi om dieren te hebben thuis. Wij houden vooral van geiten. In ons huis hadden we een apart kamertje voor de geit. In de dorpen hebben mensen ook vaak koeien en kippen. Maar als je in de stad woont is een koe te groot voor zo’n klein kamertje.’

In de huiskamer staat een schattig konijntje in een kooi. ‘Dat soort huisdieren hebben we in Burundi niet’, vertelt hij lachend, ‘die eten we dan op.’

Hoe was de vlucht van Burundi naar Congo?
‘Ik ben gewoon gaan lopen, het was niet zo ver, ongeveer 30 tot 40 kilometer.’ De kinderen reageren verbaasd, zo ver te voet? ‘Dat is niet zo ver hoor, als je leven in gevaar is ga je gewoon verder, het maakt dan niet uit hoeveel kilometer het is. Net als nu met de oorlog in Gaza, daar zijn zelfs mensen die honderden kilometers hebben gelopen. Ik vind het heel moeilijk om nu naar het nieuws over deze oorlog te kijken. Ik moet dan weer denken aan vroeger. Daarom staat de tv nu bijna nooit aan.’

‘In Burundi was een burgeroorlog, onze president was vermoord. Er was ruzie in ons land tussen twee stammen, de hutu’s en de tutsi’s. Met hele grote groep van mensen vluchtte ik naar buurland Congo. Daar werden we opgevangen in een dorpje in een kerk. In het begin sliepen we in de kerk. Later heeft een vluchtelingenorganisatie een kamp gebouwd, toen sliepen we in tenten. Ik heb ongeveer twee jaar in Congo gewoond. Maar toen was het daar ook niet meer veilig, de oorlog kwam ook naar Congo.’

Ik heb begrepen dat u alleen bent gevlucht?
‘Ja, bijna al mijn familie is omgekomen in de oorlog. Maar ik heb hulp gekregen om van Congo naar Tanzania te vluchten. En daarna van Tanzania naar Nederland. Je hebt overal in de wereld goede mensen. Ook God heeft mij geholpen. Ik ben van Tanzania naar Nederland gekomen met het vliegtuig. In mijn land ben ik ook opgegroeid met de Franse taal. Je hebt alleen geen keuze als je op de vlucht bent, dus ik kon niet kiezen om bijvoorbeeld naar Frankrijk of België te gaan. Ik heb hier geen spijt van. Het is God die heeft bepaald dat ik hier terechtkwam. Ik was alles kwijt, ik wilde groeien en veilig zijn.’

In hoeveel verschillende vluchtelingenkampen heeft u gewoond?
‘Ik was eerst twee dagen op Schiphol, daar word je geïdentificeerd en dan stellen ze je allemaal vragen, en toen ben ik naar Haarlem gestuurd. ik heb daar drie maanden gewoond, daar waren heel veel mensen, uit allemaal verschillende landen. Ik voelde me er wel thuis. Daarna heb ik nog in een vluchtelingenkamp in Zuid-Limburg, Utrecht en Amersfoort gewoond.

Ik voelde me hier nooit eenzaam, ondanks dat ik geen familie meer had. Er waren heel veel mensen, ik deelde een kamer met vijf anderen. Iedereen heeft zijn eigen verhaal, iedereen probeert een nieuw leven op te bouwen. Op een gegeven moment moesten mensen het kamp verlaten en gingen ze alleen in een eigen woning wonen, maar de meesten wilden dit niet. Dan woonden ze ineens helemaal alleen in een huis. Ze wilden bij de andere mensen blijven, dan vergeet je je oude leven.

De eerste tijd was het heel moeilijk om te slapen, ik zag dan elke keer alles weer voor me wat ik had meegemaakt. Daarom waren we soms heel de nacht aan het kletsen, zodat je niet aan die verschrikkelijke dingen hoefde te denken. Ik kan daar nooit over praten met mijn kinderen, ik wil niet dat ze dit ooit meemaken. Soms vragen mijn kinderen: waar zijn oma en opa? Dat maakt me dan heel verdrietig. Ik heb ook geen foto’s meer van mijn ouders. Mijn zus leeft nog wel, zij is later ook naar Nederland gekomen en woont nu in Nijmegen. Ooit hoop ik terug te kunnen gaan als het weer veilig is, met mijn vrouw en kinderen. Burundi blijft mijn land, in mijn hart en bloed, maar in Nederland ben ik veilig.’

Kunt u zich nog een mooi moment herinneren uit die begintijd?
‘Ik had nog nooit gefietst toen ik naar Nederland kwam. Toen ik in Haarlem woonde was het zomer en mijn kamergenoten gingen met de fiets naar het strand. Ze kwamen elke dag vrolijk en met de mooiste verhalen terug. Ze hadden lekker gezwommen en friet gegeten. Ik werd verdrietig dat ik niet meekon en dat ik daar alleen achterbleef. Toen heb ik voor 20 gulden een fiets gekocht en ben heel de nacht alleen gaan oefenen. Ik viel steeds, maar ik gaf niet op. Na drie dagen lukte het redelijk om te fietsen. Mijn kamergenoten gingen weer naar het strand en nu kon ik mee. Het remmen ging nog moeilijk, maar ik ben veilig aangekomen. Het strand was prachtig, met heel veel mensen, ik denk dat alle mensen uit Amsterdam wel op het strand lagen. En het was de eerste keer dat ik dames in badkleding zag. In mijn land had ik nooit een vrouw in badkleding gezien, dat was ook heel bijzonder om mee te maken, die eerste keer daar op het strand was ongelofelijk!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892