School: OBS Het Vogelnest

‘Ik ontdekte pas later dat mijn zus niet mijn echte zus was’

Na het aanbellen bij het huis van Marian Schaap horen we hard geblaf. ‘Ojee, een hond!’ Devon en Amir zijn een beetje bang voor honden. Marian doet enthousiast de deur open en stelt ons meteen gerust over haar lieve hond Jelle. ‘Hij doet geen vlieg kwaad hoor!’ Terwijl Devon, Charlie en Amir hun vragen nog een keer doornemen, snijdt Marian de versgebakken chocoladecake aan. Zelf heeft zij de oorlog niet bewust meegemaakt, maar door haar Joodse pleegzus en haar ouders in het verzet is zij er altijd veel mee bezig geweest. Haar ontroerende verhaal laat een diepe indruk achter.

Had u onderduikers in huis?
‘Mijn ouders hadden een Joods kindje in huis genomen. In 1943 is ze is als baby bij mijn vader en moeder terecht gekomen. Zij is geboren in Amsterdam. Haar ouders kregen een brief waarin stond dat ze klaar moesten staan om gedeporteerd te worden. De Duitsers wisten alleen niet dat ze een baby van tien maanden in huis hadden. Op het laatste moment, toen de overvalwagen voor de deur stond, heeft de moeder van mijn zus haar snel bij de buren gebracht. Dat moet zo ontzettend moeilijk geweest zijn, daar kan ik nog om huilen. Later, toen ze in volgeladen veewagons werden weggevoerd, heeft haar moeder nog een briefje uit het raam gegooid. Daarop stond dat ze blij was dat ze het liefste wat ze had niet bij zich had. Het briefje is uiteindelijk gevonden en dat is eigenlijk het laatste echte levensteken van haar ouders geweest. Ze zijn vanuit Nederland direct naar Sobibor gestuurd waar ze rechtstreeks de gaskamers in gingen. Mijn oom en tante hadden ook onderduikers in huis. Ze hadden boven de schuifdeuren een ruimte, waar ze een schuilplek hadden gemaakt. Op een gegeven moment was er een huiszoeking. De Duitsers dachten dat ze een fles drank hadden gevonden. ‘Ha, schnaps!’ riep er een en hij zetten de fles aan zijn mond, niet wetende dat het een fles azijn was. Ik kan mij voorstellen dat de onderduikers het even heel erg benauwd kregen om hun lach in te houden, terwijl ze daar verstopt zaten.’

Had u veel honger in de oorlog?
‘Mijn ouders hebben veel honger geleden. Ik was zelf nog te jong om mij dat te kunnen herinneren. Mijn moeder trok Noord-Holland in om linnengoed te ruilen voor eten bij de boeren. En dan maar hopen dat je onderweg niet werd tegengehouden door de Duitsers, want dan was je alles weer kwijt. Ze reed op een fiets met houten banden, want rubber was er niet meer. Ik denk dat je wel een blikken achterwerk krijgt als je daar zo’n lang stuk op moet fietsen. Verder ging al het eten op de bon. Maar omdat mijn zus niet officieel bij mijn ouders woonde, kwamen er voor haar geen voedselbonnen binnen. Gelukkig zorgde het verzet in Zaandam ervoor dat er dan ineens weer bonnen in de brievenbus lagen.’

Wat is het meest tragische wat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘Dat was eigenlijk na de oorlog. Toen ik een jaar of 12 was ontdekte ik bij toeval dat mijn zus niet mijn echte zus was. Ik zag een brief liggen met een andere achternaam bij mijn zus haar voornaam. Toen ik aan mijn moeder vroeg hoe dat kon kreeg ik het hele verhaal te horen. Daarna was ik heel bang dat ik mijn zus zou moeten missen, maar dat was gelukkig niet zo. Mijn ouders waren bang in de oorlog. Er waren Nederlanders die voor zeven gulden aan ‘kopgeld’ Joden verraadden. Zo woonde er een NSB’er in onze straat. Toen mijn zusje bij mijn ouders in huis kwam, hadden ze gezegd dat het een nichtje uit Zeeland was. Mijn moeder had zelf blond haar, mijn vader had zwart haar. Als je opeens een zwartharig kindje van 10 maanden in huis hebt, roept dat natuurlijk vragen op. De NSB’er had na de oorlog gezegd dat hij nooit had geloofd dat het een nichtje was. Hij had al die tijd gedacht dat het een Joods kindje was, maar heeft mijn ouders nooit verraden. Als de Duitsers het hadden geweten, waren we allemaal naar een concentratiekamp gestuurd. Ook ik, zelfs baby’s werden vermoord. We hebben dus hartstikke veel geluk gehad.’

School: OBS Het Vogelnest

‘Mijn huis stond er na het bombardement gelukkig nog’

Amira, Carlos en Samya van basisschool Het Vogelnest hebben zin in het interview met meneer Dudok. Hij woont al sinds zijn geboorte in hetzelfde huis en weet goed wat er zich in Amsterdam-Noord gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog. We bellen aan en mevrouw Dudok doet open. ‘Hij is even boodschappen aan het doen hoor.’ Bep begint te vertellen over haar tijd in de oorlog in Noord en blijkt zelf ook veel te hebben meegemaakt. Gelukkig maar, want meneer Dudok komt pas na een half uur binnen!

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
Bep: ‘ Er was iets te doen in de Ritakerk en alle kinderen hadden een hoedje op. Meisjes en jongens zaten gescheiden op de banken. Alle kinderen van onze school waren er. Toen kwam er een bombardement. Het bombardement begon altijd met een alarm en als het alarm afgelopen was kon je weer de straat op. Achterin de kerk sloeg een bom in en er bleef een grote krater achter. Ik kan mij nog goed voor de geest halen dat het altaar helemaal grijs was van het stof. Iedereen begon te gillen en te huilen. Wij liepen naar achter, om de krater heen, naar buiten. We zagen overal takken en stenen, het zag er niet uit. We renden snel naar huis. Mijn huis, dichtbij de kerk, stond er gelukkig nog. Het huis daarachter was weg, de mensen waren in de grond geslagen. We gingen de schuur in de tuin in en ik kon nog snel mijn pop en beer pakken. Toen het alarm was afgelopen waren we weer veilig. Het was een erg angstig moment.’

Had u onderduikers in uw huis?
‘Mijn broer was ondergedoken in huis, omdat hij niet wilde werken in Duitsland. Soms werd er door de straten ‘Razzia!’ geschreeuwd. Dan kwamen de Duitsers kijken of er iemand in huis verstopt zat. Dat waren hele angstige momenten. Boven hadden we een gat in de zolder en mijn broer kroop daarin net zo lang tot het over was. Mijn andere broer werd wel naar Duitsland gestuurd om daar te werken. Toen hij met verlof terug naar huis kwam, wilde hij niet meer terug en verzon een slim plannetje. De Duitsers waren heel erg bang voor ziektes. Een van mijn broers had eczeem en hij maakte dat met een poedertje alleen maar erger. Als hij dan door de Duitsers aangehouden werd om te gaan werken in Duitsland, werd hij afgekeurd om terug te gaan naar Duitsland. Ze hebben het er daarna niet vaak meer over gehad. Achteraf denk ik, mijn ouders hadden een hoop angst moeten hebben.’

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
Toon: ‘In het begin van de oorlog, in 1941/1942, zag je nog wel eens een luchtgevecht. Mijn vader, mijn broer en ik stonden buiten te kijken. Mijn moeder en mijn zusters zaten binnen verstopt in de kast. Wij vonden dat fantastisch. Er werd geschoten en om de zoveel kogels kwam er een lichtpatroon. Ik heb gelukkig nooit meegemaakt dat een vliegtuig geraakt werd.  Aan het begin van de oorlog hadden de Duitsers nog geen barakken en sliepen ze dus op wat hooi bij ons in de Purmerschool. Achter ons huis waren allemaal landerijen. In 1941 hebben de Duitsers daar een stuk land toegeëigend en barakken gebouwd voor de Duitse soldaten, met afweergeschut. Het werd het ‘moffenland’ genoemd, tussen de boerderijen. Ik ben wel eens in zo’n barak gaan kijken, in het begin hadden we makkelijke toegang. Sommige soldaten waren ook maar gewone jongens, die daar ook maar naar toe gestuurd werden. Er waren een paar fanatiekelingen bij, maar ook zeker gewoon hele normale mannen. We hebben de hongerwinter meegemaakt. Mijn moeder ging op de fiets naar Hoorn en Purmerend om daar eten te halen. Het kon dan ook zomaar afgepakt worden door de Duitsers. Ze namen alles mee! We aten vooral suikerbieten. Het is heel zoetig. Suikerbieten werden gekookt en dan bleef er paarsig water over. Mijn vader dronk dat, heel erg vies.’

School: OBS Het Vogelnest

‘Brandnetels prikten niet in je maag als je ze kookte’

Het interview met meneer Aart Bax vindt plaat in het veteranenhuis in Amsterdam-Noord. Hij is daar vrijwilliger en praat met (ex) militairen over hun missies. Hij heeft zelf in Nederlands Indië gevochten. Vlak daarvoor beleefde hij de Tweede Wereldoorlog als kind in Noord. Aard kan zich nog veel herinneren van deze tijd en heeft een aantal leuke spulletjes bewaard die hij kan laten zien.

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?

‘In het begin gingen alle jeugdverenigingen gewoon door. Voetbal, volleybal en andere clubjes bleven bestaan. Aan het einde van de oorlog was het natuurlijk voor iedereen hopeloos. Als de avond viel, om 8 uur, mocht je niet meer naar buiten en dan werd het lastig. Er was geen verlichting, je liep allemaal met een ‘knijpkat’, een handmatig bestuurbaar zaklantaarn. Binnen speelden we wel veel spelletjes. Er werd bij ons thuis veel gesjoeld. De avond bracht je door, als er licht was, samen met je familie. Ook deden we veel kaartspelletjes. Het was dus ook wel een gezellige periode.’

Wat is het meest bijzondere wat u zich herinnert van de oorlog?

‘Het ergste was natuurlijk het bombardement hier in Noord. We waren thuis tijdens de bombardementen. Dat merkte we wel, want de ramen en deuren trilden ervan. Gelukkig viel de bom niet op ons huis, maar wel dichtbij op het oude politiebureautje. Daar zijn toen zes doden gevallen. Zes vrouwen kwamen levend onder het puin vandaan. De dag dat het gebeurde, kregen we een heerlijke soep met pap in de gaarkeuken in de Laanweg. Dat werd in de loop daar tijd steeds slechter. Persoonlijk heb ik nooit van de gaarkeuken hoeven eten. Om ons heen werden er brandnetels, suikerbieten en bloembollen gegeten. Daar werd soep van gemaakt. Brandnetels prikte niet in je maag als je het kookte. Wij hadden het geluk dat mijn moeder altijd wel ergens eten vandaan wist te halen. Wat we nauwelijks hadden was kleding. Er werden bijvoorbeeld geen zolen van sokken meer gemaakt, waardoor je alleen maar een gebreid lapje om je voet had, bij elkaar gebonden door een elastiek. Het leek niet eens op een sok.’

Waren er toen al Nikes?

‘Haha, nee die waren er niet. Iedereen had hele grauwe saaie en versleten kleding zonder kleur. Alles kriebelde heel erg. De voorkant van schoenen werden opengeknipt als je voeten groeiden.’  

Wat deed uw vader in de oorlog?

‘Mijn vader was ‘straatpilaar’ bij de Amsterdamse gemeente politie, zoals hij dat zelf noemde. Hij kwam in Noord te zitten. Hij heeft daar van alles meegemaakt. Hun fietsen werden bijvoorbeeld ingenomen door de Duitsers, dus ze moesten alles lopen. Je kon alleen niet ver lopen met een lege maag natuurlijk. Op een gegeven moment werd het politiebureau in Noord, in de Vogelbuurt, gebombardeerd. Ze kwamen ergens anders te zitten. De politie was in Amsterdam in twee kampen verdeeld, de groep die zich aansloot bij de NSB en de Duitsers en de groep die zich inzette voor het Verzet. Mijn vader heeft veel voor het verzet gedaan. Zo hielp hij kinderen ontsnappen uit de Joodse kindercrèche bij de Hollandse Schouwburg. Daar werden de kinderen van joodse mensen die werden opgepakt om afgevoerd te worden bewaard. De kinderen moesten op een gegeven moment op de trein gezet worden, maar in de tocht daar naar toe werden sommigen van de straat gehaald en gered. Mijn vader heeft uiteindelijk een onderscheiding gekregen voor zijn verzetsdaden in de oorlog. Hier zie je een oranje vlaggetje dat ze na de oorlog om hun arm konden spelden.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892