School: OBS Bos en Vaartschool

‘Ik was verschrikkelijk bang dat mijn vader gepakt zou worden’

‘De Duitsers deden verschrikkelijke dingen, maar toen de soldaten hier binnen kwamen lopen zagen ze er ook heel indrukwekkend uit’, horen Milou Dihan en Bloeme van mevrouw Scholte. Zij vertelt ze over hongertochten, haar gesneuvelde buurjongen, wat vrijheid eigenlijk betekent en hoe je het kunt behouden. En ze vertelt over de leuke dingen uit de oorlogstijd:  het bevrijdingsfeest bijvoorbeeld, dat voor haar éxtra feestelijk uitpakte.

Hoe wist u dat de oorlog écht begonnen was?
‘Dat merkte ik toen de Hollandse soldaten werden opgeroepen. Die werden ondergebracht in mijn school. Ik kreeg vanaf dat moment les op een andere school, voor halve dagen.

Die Hollandse soldaten hebben er maar kort gezeten. De echte oorlog, waarbij gevochten werd tussen de Duitse en Nederlandse soldaten, duurde maar even. Mijn buurjongen is tijdens die gevechten gesneuveld. Ik was 13 en hij was vijf jaar ouder dan ik – ik kende hem dus niet zo goed maar ik weet nog goed hoe hij heette: Henk Jansen.

Na de Nederlanders kwamen er Duitse soldaten in mijn school. Die Duitse soldaten waren heel netjes. Bij de Nederlanders hingen hun ‘puttees’, de beenwindsels die ze droegen, te drogen aan de ramen. Bij de Duisters zag je zoiets nooit. Ze zagen er heel mooi uit en deden erg vriendelijk -we waren bijna trots op ze. Toen wisten we nog niet wat er zou komen. We waren natuurlijk nog kinderen.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?’
‘Toen er op een gegeven moment geen brandstof meer was om te koken en om de kachel aan te maken moesten we hout stelen. Dat was steeds minder goed te vinden omdat iedereen het nodig had. Mijn vader besloot daarom met mij naar een villa in Wassenaar te gaan waar een aantal Duisters waren ingetrokken. Omdat niemand die tuin in durfde lag er veel hout. Ik was verschrikkelijk bang dat mijn vader gepakt zou worden en ben daarom maar gaan bidden – ik was katholiek opgevoed namelijk. Dat maakte mij toen wel wat rustiger. Gelukkig is mijn vader niet gepakt en konden we met flink wat sprokkelhout naar huis. Ik was achteraf heel trots op hem.

We zijn ook een paar keer op hongertocht gegaan richting Alkmaar. ‘We gaan naar de Noord’ zeiden we dan. Je hoopte bij de boeren dan eten te kopen. Op het laatst was dat moeilijk. Er was een keer een boerin die zei: ‘je krijgt niks meer want als ik het je hier geef, wordt het verderop voor heel veel geld verkocht’

Soms pakten de Duisters het eten ook af. Zeker van de mannen. Mijn vader had dat door en toen we bij de pont kwamen waar de Duisters stonden zei hij dat ik de handkar moest nemen met het eten. We hadden geluk; omdat ik een meisje was, mocht ik doorlopen.’

Wat is vrijheid voor u?
Vrijheid is niet dat je maar alles kan doen wat je wilt. Je moet ook rekening houden met een ander. Ik denk dat we onze vrijheid kunnen behouden en oorlog kunnen voorkomen als wij daar wat meer bij stilstaan en als we ons vriendelijk blijven gedragen tegen elkaar. Als je bijvoorbeeld zelf aardig doet tegen iemand, zelfs als hij niet zo aardig doet tegen jou, dan merk je dat die ander vaak ook wat aardiger wordt.  Ik denk dat iedereen dat eigenlijk in zijn hart wel weet.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
Natuurlijk was de bevrijding voor iedereen heel leuk. Maar voor mij was het extra leuk. Er waren allemaal dansfeestjes. Daar ging ik graag naar toe want ik had leren dansen van de buurvrouw. Op een gegeven moment hoorde ik een jongen achter me zeggen: ‘als jij dat blondje niet vraagt, dan doe ik het’. En met die jongen ben ik ook getrouwd!’

 

    

School: OBS Bos en Vaartschool

‘Toen snapte ik dat oorlog iets heel ergs was’

Mevrouw Van Weerlee kan prachtig vertellen over haar belevenissen in de oorlog. Nynke, Marianella, Filippa en Lotte luisteren een uur naar haar in haar gezellige huis aan de Karel van Manderstraat. Dat is om de hoek bij de Van Oosten de Bruijnstraat, waar ze woonde tijdens de oorlog.

Waar was u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik was in Oostvoorne, een plaatsje bij Rotterdam. Ik was een ‘bleekneusje’ en daarom mocht ik zes weken aansterken in een vakantiekolonie. Op de dag dat de oorlog uitbrak, vertelden ze ons dat de Duitsers ons land waren binnengevallen. Alle matrasjes werden beneden neergelegd zodat we daar konden slapen. Ik vond het leuk daar en voelde me heel veilig.

Maar mijn vader vond het vreselijk dat zijn dochter zo ver weg was en liet hij mij ophalen. Mijn oom kwam met een bus en nam alle Haarlemse kindertjes mee. We reden door Rotterdam dat net gebombardeerd was. Ik was 7 jaar en had geen idee wat oorlog was. Maar toen we door Rotterdam reden, zag ik een stuk gebombardeerd huis. De muren waren weggeslagen en er stond een wiegje. Het luifeltje wapperde in de wind…. Toen snapte ik dat oorlog iets heel ergs was.’

Zijn er momenten die u zich goed kunt herinneren?
‘Ik ging naar de Rijksleerschool aan de Leidsevaart,waar nu de brugklaslocatie van het ECL is. Ik zat naast Jopie Goedhart. Op een dag begon ze zomaar te huilen en ik vroeg wat er was. ‘Ik heb mijn ouders al heel lang niet gezien. Ze wonen ergens anders, in een heel klein kamertje…’

Jopie was een Joods meisje dat was ondergedoken bij haar oom en tante in de Maxwellstraat. Er waren daar meer onderduikers. Op een dag was ik met Jopie aan het spelen toen de Duitsers in de straat dekens kwamen vorderen. De mensen moesten gewoon hun warme dekens afstaan! Alle onderduikers verstopten zich onder de grond via een luik in de gang. Jopie en ik moesten gewoon blijven spelen, dan viel het minder op. Om vijf uur stopten de Duitsers opeens. Ze hadden het huis van Jopie net niet bereikt!

Na de oorlog kreeg ik een briefje van Jopie. Ze schreef dat niet Jopie maar Roosje haar echte naam was. Ze was verhuisd naar Het Gooi en ik heb haar daarna nooit meer gezien.’

Hoe was het voor u in de Hongerwinter?
‘Nog voor de Hongerwinter, in de zomer van 1944 mocht ik naar een klein plaatsje in Noord-Holland dat Winkel heet. Ik was nog steeds een bleekneusje en ik mocht aansterken bij een meneer en mevrouw: oom Wim en tante Jannie. Toen mijn vader weer kwam halen, zei oom Wim dat ik terug mocht komen als er erge nood was in Haarlem. In januari 1945 was er steeds minder te eten en bracht mijn vader mij naar Winkel, achterop mijn kinderfietsje! Het was bitterkoud. Toen we bij de pont over het Noordzeekanaal kwamen, stond daar een Duitse vrachtauto. De chauffeur vroeg waar we naartoe moesten en zei: ‘Jullie kunnen meerijden tot Alkmaar.” Ik zei tegen mijn vader: ‘Pa, die soldaat heeft thuis waarschijnlijk een meisje dat net zo oud is als ik…’. Er waren dus ook aardige Duitsers, die gedwongen werden soldaat te zijn.

Ik had het goed in de Hongerwinter. In Haarlem aten ze tulpenbollen en koekjes van pulp van suikerbieten. Oom Wim in Winkel was bakker, dus ik kreeg genoeg te eten. Ik ging naar de dorpsschool, op klompen! Als die kapot gingen, moesten er een ijzeren bandje omheen.

Toen we bevrijd werden, was ik in Winkel. De bevrijders kwamen in hun Jeeps, geweldig vond ik dat. Toen ik terug ging naar Haarlem hadden oom Wim en tante Jannie een nest jonge poesjes. Ik mocht er één mee naar huis nemen en noemde hem Jeepie, naar de auto’s van de bevrijders. Helaas was hij opeens weg. In Haarlem was nog niet zo veel  te eten en ik vrees dat er wel eens een kat in een pannetje terecht kwam… Gelukkig kreeg ik een zwerfkatje van mijn beste vriendin Tota. We zetten hem in het mandje van Jeepie en riepen hem met verschillende namen. Bij ‘Moortje’ gingen zijn oortjes omhoog, dus zo heette hij toen.’

 

School: OBS Bos en Vaartschool

‘Je mocht niemand iets vertellen’

Meneer de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Tijdens de oorlog woonde hij in de Patrimoniumbuurt, achter het station bij de Kloppersingel. De laatste oorlogsjaren ging hij naar school op het ECL aan de Leidsevaart.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een luchtgevecht en ik besefte meteen dat het oorlog was. Op mijn verjaardag, ik werd 10 jaar, kreeg ik een nieuwe fiets. Maar iedereen moest zijn fiets inleveren, dus verstopte mijn vader de fiets in de kruipruimte onder de vloer van de huiskamer. Ik heb er dus nooit mee kunnen fietsen. In die kruipruimte verborg mijn vader ook de radio. Stiekem luisterden we naar Radio Oranje.’

Was u bang?
‘Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was ook voor je eigen veiligheid, want als de Duitsers toch licht zagen konden ze op je ramen schieten. Als je naar bed ging legde je kleren netjes klaar naast je bed, zodat je snel kon aankleden en wegrennen. Zo ging je slapen, iedere dag.

Bij ons in de straat op nummer 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun spullen klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met zijn kinderen. Daar praatte je niet mee. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en kwam in de gevangenis. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen.

Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen met het ondergrondse werk.’

Wat moest u doen als u gepakt werd?
Dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Ze zeiden tegen me: ‘Als dat gebeurt, dan schieten ze je vader dood.’ Je mocht niemand iets vertellen. Wat er thuis gebeurde vertelde je niet. Ook niet aan mensen die je vertrouwde, want daarbij kon het ook misgaan.

Ik liep altijd van school naar huis, over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger doorlopend maagpijn. Uren stonden we in de rij bij de groenteveiling, in de hoop iets te krijgen. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we blikken scheepsbeschuit. Het waren van die grote vierkante blikken. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

 

      

School: OBS Bos en Vaartschool

Ik moest bij elke hoek kijken of het veilig was

Yannick, Jesse, Michiel en Bonno interviewden mevrouw Kruijf in haar huiskamer aan de Eindenhoutstraat in Haarlem. Ze verhuisde in 1943, op de dag van haar negende verjaardag, van IJmuiden naar de Roosveltstraat in Haarlem. ‘Ik vond het niet leuk, maar ze zeiden dat het daar te gevaarlijk werd omdat de havens werden gebombardeerd.’

Heeft u veel Duitsers gezien in de oorlog?
‘Ja natuurlijk, we werden overspoeld door Duitsers in donkergroene uniformen. In het begin waren ze nog niet zo fanatiek. Velen hadden geen keuze, ze moesten hun gezin achterlaten en gaan vechten. De SS-ers waren wel heel gemeen. Tijdens de razzia’s gingen ze van deur tot deur om mensen op te pakken. Als we dat zagen, renden we door de straat en bonkten we twee keer op de deuren om de mensen te waarschuwen. Een keer reed ik reed ik op mijn step en toen kwam er een Duitser aan. Hij vroeg: ‘Bist Du fahren?’ Ik wist niet dat fahren het Duitse woord voor rijden is, dus ik zei: ‘Nee, sufferd, aan het autopetten!’ ‘

Wat is uw naarste herinnering aan de oorlog?
‘Het oppakken van mensen aan de Westergracht. Daar was in die tijd een groot rangeerterrein waar vrachttreinen stonden. De mensen kwamen in rijen aan en werden in de treinen geduwd voor transport naar Duitsland. Een keer zag ik iemand ontsnappen in de laadbak van een bakkersfiets! Met andere kinderen gooide ik bij de Garenkokerskade takken en rotzooi op het spoor. We hoopten dat de treinen zouden stoppen, zodat mensen konden ontsnappen.’

‘Kinderen deden allerlei klusjes in de oorlog omdat ze niet zo goed in de gaten werden gehouden. We bezorgden krantjes van het verzet, gewoon overdag. Je liep met de krantjes onder je arm geklemd, onder je jas. Je wist precies waar de NSB-er woonden, daar stopte je geen krantje in de bus.’

Hoe kwam u de Hongerwinter door?
‘Mijn vader had een kruidenierswinkeltje in de oude fietsenstalling in de Roosveltstraat waar wij woonden. Mijn oom was bakker en bakte voor de winkel ontbijtkoek omdat die lang goed bleef. In de Hongerwinter fietste ik met mijn vader naar de Haarlemmermeer om ontbijtkoek te ruilen voor aardappels, bonen en groente. Ik moest voorop en bij elke hoek kijken of het veilig was. Mijn vader kon worden opgepakt om in Duitsland te werken. Zijn fiets had tuinslangen als banden en mijn fiets had een klein wieltje van een step als voorwiel zodat de Duitsers ‘m niet zouden afpakken.

Mijn moeder kookte op een noodkacheltje, een soort blik waar je met takjes en hout een vuurtje in stookte. We sprokkelden hout in Elswout en een keer lukte het mij om briketten (een soort kolen) te stelen van een Duitse wagen. Mijn moeder zei: ‘O, wat fijn, maar je mag niet stelen!’ Met bonnen kregen we ‘regeringsbrood’, dat was heel hard en stug. Dat was niet genoeg en daarom aten we ook tulpenbollen, suikerbieten en heel soms een eitje. Dat was luxe!’

 

 

School: OBS Bos en Vaartschool

‘Ik dacht alleen maar: ik moet doorspelen’

In een flat tegenover hun school, de Bos en Vaart School in Haarlem, luisteren Quint, Hidde en Ismael naar het oorlogsverhaal van André Kaart, een beroemd dirigent in Haarlem. Hij vertelt ze over het bombardement op de Amsterdamse buurt, het oppakken van zijn joodse bovenburen en de beruchte Sinterklaasrazzia waar hij ternauwernood aan ontkwam.

Waar was u toen de oorlog begon?
‘Ik woonde toen op de Kampersingel. Ik was dertien en zat nog op de basisschool. Op een dag liep ik naar school en kwam ik een onderwijzer tegen. Die zei tegen mij: blijf vandaag maar thuis. Toen was de oorlog begonnen. Zo’n twintig meter van ons huis kwam de Ortskommandant te wonen, een soort burgemeester van de Duitsers. Ondertussen zaten er Engelse piloten ondergedoken bij onze buren. Weer een huis verder was een wasfabriek. De eigenaar van die fabriek die heulde een beetje met de Duitsers.
Boven ons woonde mijnheer Oudhuis. Die had een Joods echtpaar in huis, de familie Roos. Meneer Roos gaf Franse conversatieles – ik ben nog weleens bij hem geweest om Frans te oefenen.  Op een dag zijn ze verraden en kwam de SD ze halen. Ze probeerden te vluchten maar de Duitsers klommen bij ons in de tuin. Toen is de hele familie meegenomen – ik zie die vrachtwagen nog steeds voor me. We hebben pas later, na de oorlog, gehoord dat joden naar vernietigingskampen gingen. In de oorlog zeiden ze tegen ons dat deze mensen werden afgevoerd naar werkkampen.’

U speelde orgel vertelde u, hadden de Duitsers daar last van?
‘Nee ze hadden daar geen last van. De meeste Duitsers waren juist heel muzikaal. Die hielden erg van klassieke muziek.
In de meimaand mocht ik spelen tijdens ‘het lof’, dat is een katholieke gebedsdienst, in de Spaarnekerk. Op een dag vlogen er Engelse vliegtuigen over. Ze waren van plan om de treinremise te bombarderen maar ze vergisten zich. De bommen vielen op de Amsterdamse buurt. Iedereen vluchtte de kerk uit maar ik bleef spelen. Ik weet niet waarom ik dat deed. Ik dacht alleen maar: ik moet doorspelen.’

Was u bang in de oorlog?
‘In het laatste jaar van de oorlog was ik achttien. Dat is een gevaarlijke leeftijd omdat je dan opgepakt kan worden voor de ‘Arbeidseinsatz’. Omdat ik dat niet wilde, heb ik me ‘s nachts verstopt. Eerst sliep ik boven de schuifdeuren. We hadden daar een luikje gemaakt en dan kroop ik naar binnen. Als ik erin zat werd daar een schilderijtje voor gehangen. Maar op een gegeven moment vonden we dat ook te gevaarlijk worden. En toen heb ik een poos geslapen in een grote centrifuge in de wasfabriek van de buurman, die eigenlijk een beetje voor de Duitsers was. Hij had blijkbaar toch met mij te doen.
Op Sinterklaasavond wilde ik voor een keer niet in de wasfabriek slapen; ik wilde gewoon Sinterklaas vieren. Maar mijn moeder zei: je gaat toch. Dat was heel wijs van haar. Want diezelfde nacht vond de beruchte Sinterklaasrazzia plaats. Die Duitsers waren heel leip. Ze wisten dat veel families het feest vierden en veel mannen daarbij zouden zijn. Ze hebben die nacht 1200 mannen opgepakt.’

School: OBS Bos en Vaartschool

‘Het is niet voor te stellen wat mensen elkaar kunnen aandoen’

Aan de ronde tafel in de woonkamer praten Kasper, Jurre, Thomas en Jurriaan met Ab Hopman. Tijdens de oorlog woonde meneer Hopman op het Westerhoutpark. Samen praten ze over de honger en de spanningen van de oorlog, ’Wat mensen elkaar kunnen aandoen is niet voor te stellen.’

Waar zag u de eerste Duitsers in Haarlem?
‘De eerste Duitsers zag ik hier bij smederij Felix op de Wagenweg. Ze hadden de smid nodig voor de verzorging van de paardenhoeven. Ik liep erlangs op weg naar de Dreefschool. In het begin van de oorlog ging het nog wel, maar in de loop van de tijd werd het terreur. Je moest in de oorlog gauw opgroeien.
Wij hadden thuis zeven kinderen, ik had twee broers die moesten onderduiken. Mijn oudste broer zat in het verzet en mijn andere broer moest zich verstoppen voor de ‘Arbeitseinszats’. Ze werden achtervolgt, ik weet nog dat mijn broer als vrouw verkleed de straat opging.
Bij ons in de straat, naast het huis van Harry Mulisch, woonde de familie Pollatz. Zij hebben wel 40 joodse kinderen opgevangen. Pas na de oorlog wist ik dat. Tijdens de oorlog wilde je niet zien en niet horen, je was aan het overleven.’

Hoe kwam u aan eten?
‘Er was honger en samen met mijn broers pakten we een hert uit het hertenkamp in de Hout om op te eten. We zijn gesnapt. Ik werd meegenomen door de Duitse politie. Ik kreeg een pak rammel en als plagerijtje werd het mes me op de keel gezet en werd overgeleverd aan de Nederlandse politie, drie dagen zat ik in de cel. Ze lieten me toch weer gaan gelukkig.
Stiekem gingen we op school naar de gymzaal, ik klom in de touwen en sneed het los. Mijn broers vingen me op. Dat touw konden de boeren in het Noorden goed gebruiken, we ruilden het voor eten.
De Duitsers gooiden een stukje brood op straat en de mensen vochten erom. Die Duitsers lachen, alsof het geen mensen waren. Het was wreed. Iedereen was op zoek naar eten, mensen konden niet meer lopen van honger en slapte. Honger deed zo’n pijn. Het verbaasde niemand meer, maar de doden lagen in de portieken op de Wagenweg. Een mensenleven telde niet meer.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Die laatste dagen van de oorlog waren juist het gevaarlijkst. Er was een totale anarchie. Wie is hier de baas? De Binnenlandse Strijdkrachten, de politie of de Sicherheitsdienst? Het was een rotzooi. Pas later kwamen de Canadese tanks de Wagenweg binnenrijden. Feest! en ik klom op een tank. De Canadese officier vroeg, ‘Waar zitten de Duitsers verstopt? Ik wees ze de weg naar het pand op de Zandvoortselaan. Daar moest ik afstappen, de tank draaide en reed zo door de voortuin het pand binnen. De verstopte Duitsers renden eruit. Ik liep alleen terug naar huis.’

 

  

 

 

 

 

School: OBS Bos en Vaartschool

‘Het toestel stortte neer vlakbij de gashouder’

Meneer Preusterink heeft een papieren vliegtuigje gemaakt voor Tijn, Tobias, Rens en Noa van de Bos en Vaartschool, als herinnering dit bezoek en aan de Engelse vliegtuigen die ons land kwamen bevrijden. Meneer Preusterink was tien jaar toen de oorlog uitbrak.Hij woonde nog met zijn ouders in Zaandam, maar ze verhuisden hetzelfde jaar naar de van ’t Hoffstraat in Haarlem.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘We zagen een luchtgevecht tussen een Duits en een Engels vliegtuig. Die scheerden langs elkaar heen. De Duitsers raakten de staart van het Engelse vliegtuig dat in brand vloog. Ik zei tegen mijn moeder, ‘Zoiets heb ik nog nooit gezien!’  Mijn moeder zei: ‘Ik ook niet…’ We zagen ook hoe de Engelse piloot uit het vliegtuig sprong met zijn parachute. Het Engelse toestel stortte even later neer. Notabene vlak bij de gashouder. Als het toestel daarop gevallen was, was de gashouder ontploft en was heel Haarlem de lucht ingegaan.
Ik was toen niet bang, ik vond het spannend, ik was tien jaar en het leek allemaal op vuurwerk. Maar ik zag wel dat mijn ouders geschokt waren.’

Kan u zich iets spannends herinneren?
‘Mijn vader werkte destijds bij de PTT die de telefonie verzorgde, dus zij konden nog wel – in het geheim – naar die radio-uitzendingen luisteren. Dat was in de Perseusstraat. Er zat ook een Joodse man bij dat groepje en na afloop stapt mijn vader op de fiets en heeft hij de verkeerde jas aan getrokken. Hij is ’s avonds naar huis gefietst en de volgende ochtend op het werk, zeiden collega’s, ‘Goh, we wisten niet dat jij joods was…’ Hij keek naar zijn jas, en zag dat er een Jodenster op zat. Toen ontdekte hij het dus pas! Als hij toen was aangehouden door de Duitsers had het heel verkeerd kunnen aflopen. Wat had hij moeten zeggen? Gelukkig is hij niet aangehouden.’

Op de Westergracht zijn in de oorlog mensen doodgeschoten. U woonde vlakbij, heeft u daar iets van gemerkt?
‘Ja, ik hoorde de machinegeweren. Na een tijdje ben ik gaan kijken, idioot vind ik dat nu, maar ik was nieuwsgierig en ik vond wel kogelhulzen. Later hoorde ik dat toevallige voorbijgangers gedwongen waren om naar deze executie te kijken. De Duitsers wilden de bevolking bang maken. Die executie was een wraakactie van ze. Verzetslieden hadden namelijk kort daarvoor een NSB’er doodgeschoten die allemaal onderduikers aan het verraden was. Omdat die ene NSB’er doodgeschoten was, schoten de Duitsers tien Nederlandse jongens dood. Ze waren allemaal jong, een jaar of zeventien, achttien.’

Heeft u honger gehad?
‘Ja, absoluut. Vooral in de hongerwinter van 1944. We hadden geluk dat we familie hadden in het oosten van Nederland, die woonden op het platteland. In de stad kreeg je van de Duitsers stadsdistributiebonnen, daarvoor kon je een heel klein beetje eten kopen. Maar op het platteland was meer voedsel, dus onze familie op het platteland stuurden ons een paar van hun plattelandsbonnen die je alleen kon inruilen op het platteland. Ik nam de Blauwe Tram naar Hillegom, dat was toen het platteland en toen kon ik tien kilo aardappelen kopen. Tien kilo aardappelen mee terug in de tram. Die aardappelen die beschermde je alsof het goud was, je was als de dood dat iemand het van je zou afpakken.’

‘Het was echt de bedoeling van de Duitsers om ons uit te hongeren, ik zag ook mensen op straat die amper konden lopen, zo verzwakt waren ze, die moesten zich aan hekjes en paaltjes vasthouden op straat anders bezweken ze.’

‘Ik ging op de fiets naar de Haarlemmermeer, daar lieten de dorsmachines weleens tarwe vallen. Ik nam een kussensloop mee en had een schaartje aan een koord om mijn nek en dan raapte ik alle tarwe aren op die ik vond. Thuis op de granieten vloer in de hal sloegen we met de mattenklopper op die aren zodat de vliesjes loslieten en de tarwekorrels tevoorschijn kwamen. In een oude koffiemolen vermaalden we de tarwekorrels tot we meel hadden en daar maakte mijn moeder pannenkoekjes van. We aten ook tulpenbollen, het was eigenlijk geen eten, maar het was maagvulling.
Van de kerk kregen kinderen zoals ik adresjes waar je één keer in de week ’s avonds mee mocht eten. Sinds de oorlog zijn mijn vrouw en ik heel zuinig met eten. We gooien nooit zomaar iets weg. Dat komt omdat we weten wat honger is.’

    

School: OBS Bos en Vaartschool

‘We kregen een schilletje, heerlijk was dat’

Mevrouw van den Dool was 9 jaar toen de oorlog uitbrak. Ze vertelt aan Anna, Loulou, Kiki en Anouk van groep 8 van de Bos en Vaartschool hoe zij de oorlog beleefde. Ze praten over de betekenis van de oorlog, over dappere mensen die hun leven riskeerden en het voortdurende hongergevoel in de ijskoude hongerwinter.

Begreep u wat oorlog betekende?
‘In het begin was ik me nergens van bewust. Ik hoorde vliegtuigen en samen met mijn moeder heb ik in de tuin staan kijken. Ik had nog nooit een vliegtuig gezien. Mijn moeder vertelde ‘Nu is het oorlog, er is een vijand in het land.’ Mijn ouders waren hardwerkende mensen met zeven kinderen, mijn jongste zusje was net twee jaar. We woonden in de Schreveliusstraat 48. Mijn vader was kleermaker.’

‘In het begin gingen we nog gewoon naar school. In de klas zat Eva een tafeltje voor mij. Ze had van dat mooie zwarte lange haar. Ze droeg opeens een ster. ‘Waarom is dat?’ vroegen we. ‘Dat hoort zo, anders moet je naar de gevangenis’ zei ze. Op een dag was ze er niet meer, haar tafeltje was leeg. We vroegen het de meester, maar hij zei, ’Die komt niet meer, klaar.’ Nooit hebben we iets van haar gehoord. Niemand praatte erover.’

Was u bang?
‘Mijn ouders leerden mij altijd voorzichtig te zijn, niemand iets te vertellen. Dat was veiliger. Onze overbuurjongen Jilles Oudhof werkte bij de ondergrondse. De SSers, jonge jongens van zeventien jaar, kwamen hem halen. Ze vonden het een lolletje en staken hun geweer met bajonet door onze brievenbus. Ik vond het doodeng. Jilles vluchtte bij ons via de achterdeur, ik zie hem nog wegrennen. Hij klom over het hek maar bleef hangen in het prikkeldraad. Ze schoten hem dood. Dat vergeet je nooit.’

‘Op een dag kwamen mijn zus Mientje en mijn broertje Wim thuisgehold. Ze waren helemaal overstuur, ‘Moeder we mochten er niet door!’ riepen ze. Ze waren net uit school gekomen en ze moesten verplicht kijken hoe acht mensen tegen de muur bij de Bavokerk werden gezet en werden neergeschoten. Daarna staken de Duitsers twee huizen in de fik. In één van die huizen woonde mijn tante. Het was een represaille van de Duitsers omdat de verrader Fake Krist was doodgeschoten vanuit de Bavoschool. De Duitsers deden dat om angst te zaaien. Nog altijd ga ik naar de mei-herdenking op de Westergracht.’

Hoe overleefde u in de hongerwinter?
‘Het was behelpen. We hadden een fietslamp aan de naaimachine gemaakt, en om beurten moesten we draaien. Zo hadden we in de woonkamer een beetje licht. Mijn vader maakte een lange pijp aan het noodkacheltje, zodat het meer warmte straalde. Mijn moeder had wel humor, zij probeerde er nog wat van te maken. Ze speelde piano en we dansten met z’n allen om de ronde tafel. Veel meer konden we niet doen, ik woog 20 kilo en ik had het koud. Je zat maar een beetje te zitten, je had nergens puf voor. We waren ondervoed. Bij een mevrouw haalde mijn moeder aardappelschillen, die maakte ze schoon en kookte ze op het noodkacheltje. Dan kreeg je een schilletje, heerlijk was dat. Maar veel was het niet. De hele dag ben je op zoek naar eten en dat is er niet, je maag knort doorlopend.’

Hoe is het voor u als u nu in de supermarkt loopt?
‘Ik denk weleens dat mensen zo idioot veel kopen, dan puilt de boodschappenkar uit. Wat is dat allemaal, alleen voor het weekend? Ik ben daar niet van hoor. Ik eet lekker, dat is fijn en niet overdreven en ik ben al jaren van het vlees af.’

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892