School: OBS Beppino Sarto

‘Die kartonnetjes gingen flapperen’

Fatmata, Mikaela, Sama en Jamy uit groep 8 van basisschool Beppino Sarto in Eindhoven zijn op bezoek bij meneer Piet Eijff in zijn gezellige huis met veel familiefoto’s aan de muur. Meneer Eijff was 11 jaar toen de oorlog begon en kan er veel over vertellen.

Kunt u iets vertellen over het blinderen van de ramen?
‘De ramen moesten verduisterd worden, want de Duitsers mochten ’s nachts niks zien. Je had van dat stevige zwarte papier, dat kon je laten zakken. Sommige ramen werden helemaal afgeplakt. Het moest helemaal donker zijn. Ook je fietslamp werd afgeplakt zodat er maar door een heel klein gaatje licht kwam. Je mocht ’s avonds niet naar buiten, want er was een avondklok, net zoals toen het hier Corona was. Als je toch naar buiten ging, kon je bekeurd of bestraft worden. In de zomer mocht je wel langer buiten blijven, maar als het donker werd, moest je weer naar binnen. Ik vond het jammer dat ik niet naar buiten mocht, want ik houd van sterrenkunde en als al de stadslichten uit zijn, kun je veel beter de sterren zien.’

Hoe heeft u de oorlog beleefd en het Sinterklaasbombardement?
‘Ik ben geboren en opgegroeid in Stratum, aan de rand van de stad Eindhoven. Dit gebied was niet interessant als militair object om te bombarderen. De Philipsfabrieken in het centrum van Eindhoven waren dat wel. Want daar werden onderdelen en zendapparatuur gemaakt voor de Duitsers. Zo werd het centrum van Eindhoven op 6 december 1942 gebombardeerd, waardoor de Demer helemaal in puin lag. Dat heb ik niet persoonlijk meegemaakt, alleen maar gehoord. We moesten thuis wel de ramen en deuren openzetten, in verband met de luchtdruk. Dan bleven de ruiten heel tijdens zo’n bombardement. Persoonlijk heb ik geen akelige dingen ondervonden, maar ging wel kijken als er iets was gebeurd.’

Hebt u ’s nachts wel eens iets gemerkt van de bombardementen?
Op een gegeven moment kwamen er iedere nacht Engelse vliegtuigen over om Duitsland te gaan bombarderen. Wij hoorden ze overkomen en dat geluid stierf langzaam weg. Daarna hoorden we in de verte wat gerommel. Maar we konden de bombardementen ook voelen, want wij hadden in de muur ventilatieroostertjes, waar ook licht doorheen kon komen. En die had mijn vader afgeplakt met een kartonnen rondje en een plakbandje. Op een gegeven moment begonnen die kartonnetjes te flapperen als gevolg van de luchtdruk van die bombardementen. Dan wisten wij dat er in Duitsland de een bombardement aan de gang was.’

Hoe was de bevrijding?
Op een bepaald moment kwamen de geallieerde soldaten onze kant op. De Amerikanen kwamen vanuit het noorden van Eindhoven, die waren daar gedropt op de heide. Wij werden bevrijd door de Engelsen en Canadezen. Die kwamen over land uit het zuiden. Wij stonden op de Aalsterweg te kijken en te juichen voor wat er allemaal langs kwam. Het leuke was dat de Engelsen chocolade en Engelse sigaretten bij zich hadden, die ze aan iedereen uitdeelden.’

School: OBS Beppino Sarto

‘Ze viel zo met haar gezicht in de koeienvla’

Meneer Jan Sprengers heet het groepje leerlingen van basisschool Beppino Sarto uit Eindhoven welkom in zijn pas verbouwde appartement. Zeynep, Yasir, Nick en Chelsey uit groep 8 zijn hier gekomen om meneer Sprengers een interview af te nemen over de Tweede Wereldoorlog. Hoewel meneer Sprengers pas 3 jaar was toen de oorlog begon, heeft hij veel herinneringen aan die tijd.

Ging het luchtalarm wel eens af?’
Ja, als ik op straat aan het spelen was, hoorde ik vaak het luchtalarm. Maar ik hoefde dan niet meteen naar huis te gaan. Als het luchtalarm dichtbij kwam, moest ik bij iemand aanbellen en daar schuilen onder de trap of onder een stevige tafel met vier poten. Niet in een schuilkelder, dat vond mijn vader te gevaarlijk! Zelfs veertig jaar later, toen ik op reis was in oorlogsgebied waar het luchtalarm afging, dook ik meteen onder de tafel. Als er bommen vallen, zijn er twee dingen gevaarlijk; de scherven en de verplaatsing van lucht door de ontploffing. Als er een bom valt in de buurt van een schuilkelder, komt er luchtdruk in de rioolbuizen, waarvan die schuilkelder is gemaakt. Bij het bombardement van 19 september 1944, zijn er op die manier veertig mensen overleden in een schuilkelder in Stratum.’

Wanneer hebt u de hele dag in de dakgoot gezeten?
‘Dat zal ik nooit vergeten. Dat was op 17 september 1944 en het was heel mooi weer. Ik zat in de dakgoot en kon over de velden richting het centrum van Eindhoven kijken. Ik zag ook Best en Son. De lucht zat helemaal vol met zweefvliegtuigen en parachutisten. Er hingen soms ook kisten met spullen aan die parachutes of zelfs jeeps. Dat was heel bijzonder om te zien.’
‘Het bombardement, dat twee dagen later kwam, heb ik van dichtbij meegemaakt. Alle ramen gingen eruit! Toen heb ik de meeste schrik gehad van de hele oorlog.’

Hebt u ook iets grappigs meegemaakt in de oorlog?
We hadden gehoord dat er Engelse soldaten bij het Eindhoven Kanaal waren. Wij woonden daar vlakbij en we gingen met enkele kinderen en ouders uit de straat daarheen. Mijn vader kreeg van de Engelsen een pakje sigaretten en dat was heel bijzonder, want die waren in de oorlog niet te krijgen. Mijn broer heeft dat pakje altijd bewaard. Het Eindhovens Kanaal lag wat hoger en daarnaast had je weilanden. Omdat Eindhoven nog niet helemaal was bevrijd, zaten er ook nog Duitse soldaten in de buurt. Op een gegeven moment werd er door die Duitsers geschoten vanaf de spoorbrug. Iedereen schrok. Een moeder pakte haar twee dochtertjes bij de hand en zij liepen snel die dijk af. Maar die dijk was erg stijl en de moeder viel en ze viel zo met haar gezicht in de koeienvla. En als je zeven bent, vergeet je dat nooit meer!’

Was uw leven anders na de oorlog?
Er waren opvallende dingen. Er was bijvoorbeeld meer licht in de straat, want de verduistering was niet meer nodig en de straatverlichting mocht aan. Er was geen luchtalarm meer en ook geen grote zwermen vliegtuigen. En de mensen waren minder angstig. Maar er was nog steeds niet veel te krijgen en veel dingen nog steeds alleen op de bon. Er was veel verwoest en er was een tekort aan alles. Ook waren er geen fietsbanden, dus die maakten de mensen van hout.’

School: OBS Beppino Sarto

‘Gewone burgers hadden een pan op hun hoofd’

Na een stukje fietsen komen Guus, Fayenne en Güney uit groep 8 van de Beppino Sartoschool in Eindhoven aan bij het appartement van mevrouw Helly van Loon. Zij werd geboren op 1 september 1939 en woonde tijdens de oorlog met haar ouders, oudere broer en drie oudere zussen op de Genestetlaan.

Wat was uw eerste reactie toen de oorlog begon?
‘De eerste keer dat ik ik echt wist dat het oorlog was, was vlak na Sinterklaas. Mijn vader had me aan de hand. We waren aan het wandelen. Op eens was er een enorm lawaai en zag ik misschien wel honderd vliegtuigen. Ze kwamen heel laag aangevlogen. Mijn vader schrok verschikkelijk! Hij pakte me onder zijn arm en rende zo met me naar huis. Toen dacht ik: ‘Dit is oorlog, dit is erg. Mijn vader is bang!’ Als je vader bang is, dan is het net of de bodem onder je uit is.’
‘Het waren Engelse vliegtuigen, die de Phillips fabrieken wilden bombarderen en zij vlogen laag om onder de radar van de Duitsers te blijven. Daarom was het zo angstaanjagend. Ze vlogen over de boomtoppen en toen gingen ze omhoog, anders vlogen ze tegen de kerktoren aan. Toen begonnen ze te bombarderen. Ze hebben zich ook nog vergist, want ze hebben de stad gebombardeerd in plaats van Phillips. De Catharinakerk is toen in brand gevlogen. Het brandde aan alle kanten. Mijn zusjes waren bij de kerk. Zij moesten wegvluchten en helemaal naar Stratum lopen. Onderweg waren er allemaal huilende mensen. Er was geen luchtalarm geweest, daarom was iedereen extra geschrokken.’

Wat is het engste wat u heeft meegemaakt?
‘Ik zat op de kleuterschool in de Akkerstraat en moest samen met mijn buurmeisje Philippine naar huis lopen. Vlakbij ons huis was een veldje en daar waren Duitse vrouwen van het leger aan het exerceren. Op een gegeven moment moesten ze dan hun geweer presenteren. Toen richtten ze met z’n allen hun geweren op ons! Daar schrokken we zo verschikkelijk van. Ik begon te huilen en toen deed ik het in mijn broek. Ik was bang dat mijn moeder boos zou zijn. Maar dat was gelukkig niet zo.’

Waarom deed uw vader een pan op zijn hoofd?
‘We moesten allemaal verduistering aanbrengen. Geen straaltje licht mocht ervan binnenuit naar buiten schijnen, want dan konden de piloten in hun vliegtuigen de huizen zien en wisten ze waar ze moesten bombarderen. Dus het was pikkedonker. Er waren geen straatlantaarns, er was helemaal niks. We haden zwarte schermen, die hadden we voor de ramen gezet, zodat er geen licht doorheen kwam. Ik maakte er vaak een gaatje in, zodat ik erdoor heen kon kijken. Dan zag ik mijn vader en moeder nog in de tuin kletsen met vrienden.’
‘De vaders van de straat die liepen ’s avonds rond om te kijken of het wel goed verduisterd was. Ze hadden geen helm en er werd wel eens geschoten. Dus wat deden ze dan? Ze zetten een pan op hun kop. Dat was je bescherming. Soldaten hadden helmen, maar gewone burgers hadden geen helm, die hadden een pan op hun hoofd.’

School: OBS Beppino Sarto

‘Onze moeder ging op ons liggen om ons te beschermen’

Yamani, Lisa, Lindsey en Yagmur uit groep 8 van Basisschool Beppino Sarto in Eindhoven fietsen naar het appartement van meneer Floris Bomers. Hoewel de kinderen veel energie hebben, kan meneer Bomers, die 86 is, er goed mee omgaan. Al snel komt het interview op gang.

Hoe woonde u tijdens de oorlog?
‘We woonden aan het begin van de oorlog in Amsterdam, maar in 1942 zijn we naar Eindhoven gevlucht. Dat was toen net zover weg als Parijs voor ons nu is, dus we zagen onze familie heel lang niet meer. In Eindhoven kwamen we in de Fuchsiastraat te wonen. Op een bovenwoning en we hadden daar bijna niets, geen WC, geen stromend water. We kookten op een petroleumstel. Elke dag moest ik de toiletemmer wegbrengen een eindje verderop. Mijn moeder schaamde zich daar voor. Ook op school hadden we weinig, er waren geen stoelen en banken meer. Daarom gingen we elke dag naar de speeltuin.’
‘Voor ons duurde de oorlog eigenlijk langer dan tot mei 1945, want ook in de jaren erna hadden we niks. We waren heel arm en hoe we woonden, veranderde pas veel later. Omdat er in de oorlog geen fietsen meer waren, leerde ik pas fietsen toen ik 12 was.’

Waren er veel slachtoffers?
‘Er zijn natuurlijk veel mensen opgepakt en doodgegaan in de oorlog. Soms was er iemand weg, maar we wisten niet altijd precies wat er met iemand was gebeurd. Eigenlijk was iedereen slachtoffer, niet alleen de mensen die werden gevangen en gedood. Heel veel onschuldige mensen hebben geleden. Ook mensen die bij de NSB hadden gezeten waren slachtoffers. Onze overbuurman was lid van de NSB. Zijn dochters werden aan het einde van de oorlog opgepakt, kaalgeschoren en in een kar rondgereden, omdat ze verkering met Duitse soldaten hadden gehad. Dat vond ik verschrikkelijk. Ook zij waren onschuldig. Zoiets mag nooit meer gebeuren!’

Wat vond u het engst?
‘Het engst was het Sinterklaasbombardement. Wij woonden niet ver van waar de bommen vielen. We zijn gevlucht naar een boerderij. We gingen eerst naar het Sint Josephziekenhuis, waar we de eerste nacht bleven. Onderweg daarheen moesten we in de sloot schuilen en onze moeder ging dan op ons liggen om ons te beschermen. Dat geluid van die bommen was verschrikkelijk en je voelde alles trillen. Ik schrik nog steeds heel erg als iemand een vuurwerk afsteekt. Dat gaat nooit meer weg.’

Hoe is het verdergegaan met uw familie na de oorlog?
‘We waren natuurlijk verschrikkelijk blij toen de oorlog af was gelopen. We kregen chocolade van de bevrijders en iedereen huilde en lachte van blijdschap en er was elke avond feest op het plein in onze buurt. Iedereen van ons gezin had het overleefd, maar het ging na de oorlog zeker niet goed. Onze vader kon niet over de oorlog praten en ook werken vond hij moeilijk. Pas nadat hij met pensioen ging, werd het wat beter. Mijn moeder was heel sterk, maar ik kende haar niet zo goed. Ouders gingen in die tijd heel anders met hun kinderen om. Pas toen ik veel later in Amsterdam in de Jordaan ging werken, begon ik mijn moeder een beetje te begrijpen toen ik daar op een bankje zat op de plek waar zij vandaan kwam. Ze was pas 28 toen de oorlog begon. Zo zie je hoe de oorlog op allerlei manieren nog veel langer duurde dan die vijf jaar.’

School: OBS Beppino Sarto

‘Ineens heb je gewoon geen vader meer’

Marwa, Serdar, Thijmen en Dhiyae uit groep 8 van de Beppino Sarto school uit Eindhoven moeten een heel eind fietsen om mevrouw Els Peeters te interviewen. Zij heeft al koekjes en drinken voor hen klaarstaan. Mevrouw Peeters vijf jaar was toen de oorlog begon en woonde op de Binnewiertzstraat.

Hoe kwam u erachter dat de oorlog begon?
‘In de straat kwamen Duitsers. Er kwamen heel veel soldaten. Zij hadden van die laarzen aan, die een heel akelig scherp geluid maken. Net zoals bij tapdansen hadden ze een ijzertje onder hun hak zitten en als je dan met die hakken op de grond komt, geeft dat een heel scherp geluid. Alle mensen in de buurt kwamen kijken. Ik stond daar met mijn moeder. Ik vond dat meteen zo griezelig! Het was zo’n akelig geluid. Ik kroop helemaal bij mijn moeder weg. Ze zongen uit honderden monden: ‘Wir fahren gegen Engeland!’’

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘We moesten bij de ramen alles helemaal dicht maken met karton of met planken. ’s Avonds als je op straat liep, mocht je geen straaltje licht zien. Dat heette de verduistering. Je mocht van buiten niet zien, dat er binnen lichten aan waren. Mijn oudste zus en mijn oudste broer liepen door de straten, als burgerwacht, om te kijken waar je wel licht kon zien. Want als de Duitsers dat zouden zien, dan werd je of meegenomen of kreeg je een boete of weet ik wat.’
‘Op een gegeven moment belden ze aan mij een meneer en ze zeiden: ‘Meneer, er is vol licht aan bij u boven!’ Die meneer zei dat dat niet kon. Een uur later belden ze weer aan: ‘Meneer, er is nog steeds licht bij u!’ Toen ze nog eens goed gingen kijken, bleek het dat de maan op de ramen scheen. Daardoor leek het net of er licht van binnen naar buiten kwam. Zo was er ook wel eens wat te lachen.’

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Ik was van af het begin al bang. Op sinterklaasdag was ik bij een vriendinnetje, die woonde honderd meter verder. Toen ging het luchtalarm. Ik wilde alleen maar naar huis. Ik wilde bij mijn moeder zijn, dus ik liep de deur uit en ik zag vliegtuigen heel laag vliegen. Daar vielen zulke grote bommen uit. Het centrum van Eindhoven is toen heel erg gebombardeerd. Ik was toen verschrikkelijk bang. Ik wist niet wat er ging gebeuren.’
‘Er waren ook Engelsen, die kwamen overvliegen om in het Ruhrgebied in Duitsland te bombarderen. Soms lag ik ’s nachts in bed, dan hoorde ik de honden blaffen en dan wist ik dat de vliegtuigen zo zouden komen. Mijn moeder zei altijd: ‘Dat is niet erg, die vliegen alleen maar over.’ Maar op het vliegveld hadden de Duitsers hele grote schijnwerpers staan en als een vliegtuig in het licht van die schijnwerper kwam, dan werd het naar beneden geschoten. Soms vond ik het geluid van die vliegtuigen zo verschrikkelijk, dan ging ik weer naar beneden naar mijn ouders en broers en zussen. Dan mocht ik in de kamer zitten tot het voorbij was en werd ik door mijn grote zus naar bed gebracht.’

Is iemand in je familie opgepakt?
‘Op een gegeven ogenblik ging mijn vader naar zijn kantoor, dan moest hij door het centrum van de stad. Daar staat een hele grote kerk, de Catharina kerk. Daar stond een synagoge schuin tegenover, dat is de kerk van de Joden. Mijn vader liep daar voorbij en toen waren ze de kerk aan het kapot maken. Toen zei mijn vader heel venijnig: ‘Die rotmoffen, ze kunnen ook niks heel laten!’ Dat heeft iemand gehoord, die vlak bij hem stond. Hij liep door naar zijn kantoor, maar werd onderschept door twee Duitse soldaten en toen werd hij meegenomen naar het politiebureau. Hij heeft daar zes weken gezeten. Daarna is hij naar het concentratiekamp gebracht in Vught. Daar heeft hij nog drie maanden gevangen gezeten.’
‘Dat was een hele spannende tijd. Want ineens heb je gewoon geen vader meer. Soms liep ik op straat en dan liep er iemand die ongeveer net zo groot was als mijn vader, met een regenjas aan die mijn vader ook had. Dan riep ik: ‘Papa! Papa!’ Maar het was mijn vader niet. Op een gegeven moment als ik zo iemand zag, dan ging ik heel hard lopen, zodat ik hem voorbij liep. Dan kon ik hem in zijn gezicht zien en dan wist ik of het mijn vader was of niet. Het was iedere keer zo’n teleurstelling. Toen, zomaar op de dag, stond hij weer voor de deur.’
‘Mijn dertien jaar oudere zus mocht een keer in de veertien dagen bij het rode kruis een pakket afgeven waar allemaal eten in zat. Mensen in de buurt hielpen om dat pakket samen te stellen en dat ging dan naar Vught. Mijn vader deelde het dan met zijn hele kamer, want er zaten ook mensen uit andere delen van Nederland en die kregen niet zo veel eten als hij. Als mijn vader een pakket kreeg dan was het feest voor acht mensen!’

Wat vond u van de Duitsers?
‘Ik stond met mijn broer op de hoek van de straat en er kwam een Duitse soldaat aan op een motor. Hij stopte en noemde een straat, waar hij naartoe wilde. Mijn broer en ik hebben elkaar alleen maar aangekeken en de ene kant op gewezen, terwijl hij de andere kant op had moeten gaan. Ik was zeven, maar ik wist al wel, die mensen zijn vervelend tegen ons, dus daar moet je vervelend tegen terugdoen. Daarna zijn we zijn hard naar huis gerend.’

Herinnert u zich nog wat van de bevrijding?
‘Vlak voor de bevrijding ging een van mijn broers altijd kijken naar de auto’s van de Duitsers. Hij wilde aardrijkskunde gaan studeren en de Duitsers hadden kaarten van de omgeving. Die gingen de jongens wel eens jatten. Op een zeker moment stond hij in een garage bij een Duitse auto. Voor die garage stonden blikken benzine. Hoe het gebeurd is, weet niemand verder, maar die benzineblikken zijn in de fik gevlogen. Hij heeft dwars door de vlammen moeten lopen. Iemand kwam het bij ons thuis vertellen: ‘Jullie Henk is heel erg verbrand, die wordt dadelijk thuisgebracht.’ Mijn moeder had al een pan melk klaargezet om hem te verzorgen. Hij werd thuisgebracht op een fietskar en zijn benen waren helemaal verbrand. Daar moest een dokter bij komen. Hij zou naar het ziekenhuis moeten en mijn moeder vond dat heel griezelig. Met al die bombardementen, wilde ze liever dat haar kinderen thuis waren. De dokter kende gelukkig een non. Zij kwam iedere dag om de wonden van mijn broer te verzorgen. En dat was een Duitse non. Ik weet nog dat mijn moeder altijd zei: ‘Je moet niet zeggen dat alle Duitsers slecht zijn, want dat is helemaal niet waar!’
‘Bij de bevrijding lag mijn broer nog steeds in bed. Toen is een oudere broer naar de stad gegaan, naar de bevrijders. En die heeft een Amerikaan gevraagd: ‘Kom jij even mee, naar mijn huis.’ Toen bracht mijn broer, die man naar mijn zieke broer en zei hij: ‘Kijk, dit is nu een Amerikaan! Dit is een van onze bevrijders!’

 

School: OBS Beppino Sarto

‘Ik wilde ook wel eens zo’n militair bij ons’

Selma, Tessel, Alan, Nadia en Ayla uit groep 8 van de Beppino Sartoschool in Eindhoven fietsen naar de Wilgenhof. Daar worden ze ontvangen door mevrouw Anna van den Broek. Mevrouw Van den Broek vertelt van alles over de oorlog, maar ook over het leven daarna. Aan het begin van de oorlog was ze 9 jaar oud en woonde ze in Woensel, in de Kamerlingh Onnestraat.

Hoe was het tijdens de oorlog?

‘Het was aanpassen! We moesten naar een andere school, omdat de militairen de onze nodig hadden. Wij woonden in Woensel en kwamen op een school terecht in de stad. Dat was een heel eind lopen. Toch waren we wel blij dat we iedere dag naar school konden.’
‘Het eten was heel eenvoudig. Aardappelen en groenten. Toch zijn we er in het zuiden goed van af gekomen. We hebben nooit hongergeleden. We gingen wel ruilen met de boeren. We fietsten dan naar een boer om melk te halen. De boer had dan wel eens lakens nodig. Daar ruilden we dan voor. We hebben ook wel eens geruild voor schoenen voor mij, alleen niet met een boer. Ik vond ze niet mooi hoor, maar ik had wel weer schoenen.’
‘We hadden ook bonnen in de oorlog. Voor eten of kleding. Dat was allemaal heel weinig. Ik ben zelf coupeuse, ik kan zelf naaien. Toen ik 13 was, had ik stof nodig om iets te naaien en dat moest via die bonnen. Je moest ze inleveren en dan moest je er vaak een poos op wachten, voordat ze het binnen kregen. Zo makkelijk ging dat niet.’

Hoe was uw ervaring met het Sinterklaasbombardement?
‘Het was verschrikkelijk! We hadden het alarm niet gehoord, dus we stonden echt in het centrum toen ze begonnen met bombarderen. Ineens begonnen ze te schieten. Ik zag een Duitser met een zijspan en die werd geraakt. We zijn toen gevlucht naar een huis dat gelukkig niet geraakt is. We waren met ons hele gezin; vier kinderen en mijn ouders. Mijn moeder was toen zeven maanden in verwachting. Toen het stiller werd zijn we naar een schuilkelder gelopen. Er stond een hele grote schuilkelder achter de Dommelstraat. Daar hebben we geschuild tot alles rustig was. Daarna hebben we het hele eind terug moeten lopen, helemaal terug naar Woensel, via een omweg langs Tongelre, omdat er een versperring was voor het spoor. Alles te voet, want een Duitser had mijn moeder haar fiets afgenomen. Gelukkig zijn we er allemaal goed vanaf gekomen.’

Hoe was het om te schuilen?
‘In de tuin hadden wij een schuilkelder gemaakt. Als het nodig was, schuilden we daar. Je kon altijd gebombardeerd worden. Veel mensen hadden een schuilkelder, voor de veiligheid.’
‘Elke avond kwamen er vliegtuigen overvliegen om Engeland te bombarderen. Dat was heel angstig, omdat je wist dat dat de vijand was. Er kon er zomaar eentje in Nederland terecht komen en ik vond het ook verschrikkelijk voor de mensen in Engeland dat ze gebombardeerd werden. Gelukkig was het was het hier in Brabant best veilig tegenover de andere andere gebieden in Nederland.’

Hoe was de bevrijding?
‘We waren heel blij met de Engelsen. Zij waren onze bevrijders. We kregen verschillende dingen van ze, vooral chocola! We gingen dan met een groepje kinderen naar de school waar de militairen waren. Ze hadden gegeten en wat ze over hadden, dat gaven ze aan de kinderen. Dat was lekker. Dat was geweldig! Ik ben zelf een beetje verlegen, dus ik stond altijd achteraan. Op een gegeven moment was er een militair en die ging helemaal over de andere kinderen heen. Om mij iets te geven. Dat zal ik nooit vergeten, dat was heel leuk.’

Hoe was het met de Engelsen over de vloer?
‘Mijn vriendin had een zus van ongeveer 18 jaar en die kon goed Engels, dus die had altijd wel iemand ’s avonds thuis. De militairen die waren blij dat ze in hun vrije tijd bij de burgers konden zijn. Ik ben ook een keer meegegaan. Ik wilde ook weleens zo’n militair bij ons. Ik vond een tankbestuurder. Jimmy heette hij. ’s Avonds stonden zij langs de bosdijk, achter elkaar, om te overnachten. Zij mochten ook mee naar de burgers. Hij is toen met mij meegegaan. Sindsdien, als hij vrij was, kwam hij altijd naar ons toe.’
‘Na de oorlog is hij van het geld dat hij kreeg als beloning, naar ons toegekomen met zijn vrouw. We kende haar alleen van foto’s. Hij is drie keer geweest. De vierde keer ging het niet door, want toen was zijn vrouw in verwachting en die mocht niet vliegen. Hij is ook nog een keer geweest met zijn zoon, die was toen 17 jaar. Tot aan zijn overlijden hebben we contact gehad. Het voelde als familie! Ik was heel erg dankbaar, want hij was onze bevrijder. Toen hij overleden is hoorde we dat pas drie maanden naderhand, door de poststaking in Engeland. Ik ben toen met mijn man naar zijn graf gegaan. Het was een hele lieve man. Ik denk nog steeds aan hem.’

 

 

 

School: OBS Beppino Sarto

‘Ik zag alleen maar grote laarzen onder de wc-deur’

Het is de eerste dag van de herfst en het waait hard. Mevrouw Jeanne van Hoof staat gelukkig al bij de voordeur klaar met limonade en koekjes en ze wil graag haar herinneringen van de Tweede Wereldoorlog delen met Emir, Nihal, Ayla en Stef uit groep 8 van bassisschool Beppino Sarto in Eindhoven.

Uit wat voor gezin komt u?
Ik ben de oudste van mijn broers en zussen. Samen met mijn vader en moeder waren we met tien mensen. Ik heb de tafel van mijn ouders nog steeds hier staan, daar zaten we vroeger met zijn tienen aan. Ook de stoelen zijn nog van hen. Ik heb een hele fijne jeugd gehad, ook al was er een oorlog. Mijn ouders zorgden goed voor ons. We woonden aan de Prins Hendrikstraat in Eindhoven. Toen ik jong was moesten we wel binnenspelen, omdat het daar druk was. Maar het was een fijn gezin. Mijn moeder zong altijd en toen we ouder waren, rolden we altijd het kleed op en schoven we de tafel aan de kant. En dan gingen we elke avond dansen.’

Hoe voelde het toen er bommen vielen?
‘Dat was heel spannend. Mijn vader wilde niet dat we in een schuilkelder gingen. Hij kende iemand die was overleden in een schuilkelder. Dus wij bleven thuis, wij woonden in een bovenwoning.  We woonden tussen de Philipsfabriek en het station. Toen de bommen vielen, kan ik me nog heel goed herinneren, dat de muren enorm aan het schudden waren. De jaloezieën van onze buren lagen bij ons op het balkon! Er zijn toen bij ons in de buurt wel vijf bommen gevallen.’

Zijn er familieleden gestorven tijdens de oorlog? 
Nee, gelukkig is er niemand gestorven van onze familie tijdens de oorlog. Maar we hebben wel wat meegemaakt hoor. Vooral mijn man. Hij woonde met zijn familie in Woensel. Zij hadden een wc in de tuin, dus die moesten door de tuin naar de wc. Toen ze daar een keer naar toe moesten, zaten er ineens een aantal Duitsers op hun wc! Ja, die jongens moesten ook gewoon naar de wc. Mijn man zei later altijd; ik zag alleen maar van die grote laarzen onder de wc-deur!’

Wat gebeurde er met NSB’ers bij de bevrijding
Onze buurvrouw is na de oorlog meegenomen, omdat ze een NSB’er was. Dat was heel naar. We zaten daar met andere kinderen op de straat naar te kijken. Na de oorlog kwam ze hier weer wonen. Dat ging daarna gewoon goed. Bij ons in de buurt woonde iedereen door elkaar, protestanten, christenen, Joden. Bij ons thuis waren we heel ruimdenkend.’
Ik weet ook nog goed dat we een Joods gezin in onze buurt hadden, die weg moesten. Ze hebben toen hun hele huisraad weggegeven aan de buurt. Ze zeiden; ‘We hopen dat we het terugkrijgen, als we terugkomen. Maar ze zijn niet meer teruggekomen. Voor dat huis liggen nu struikelstenen, als herinnering.’

School: OBS Beppino Sarto

‘Mijn moeder was echt heel stoer’

In de serre van mevrouw Lies Vogels maken Ava, Jayden en Selenay uit groep 8 van de Beppino Sarto-school in Eindhoven kennis met deze gastvrije dame. Mevrouw Vogels is 95 jaar, maar daar viel niets van te merken. Mevrouw Vogels was 11 toen Nederland bezet werd. Net zo oud als Ava, Jayden en Selenay nu zijn

Heeft u nog voorwerpen of foto’s van de oorlog en de bevrijding?
’Ja, ik heb een tekening van de kazerne, die mijn zoon gemaakt heeft. In een stukje woonden wij, de rest van de kazerne was voor de marechaussee. Nu verblijven er studenten, maar tijdens de oorlog woonden wij daar; mijn ouders en hun zes kinderen. Later hebben de Duitsers er hun intrek genomen. Dat was nadat de marechaussee vertrok.  Er was zelfs een schietpartij tussen leden van de Marechaussee en de Duitsers. Dat was best angstig.’
‘Ik heb ook een fotoalbum, waar je heel wat belangrijke gebeurtenissen ziet. Zoals de bevrijding, de vliegtuigen waar de parachutisten uitgesprongen zijn. Er is zelfs een foto, waar ik met een van de bevrijders opsta. Ook heb ik foto’s van meisjes die omgingen met de Duitsers. Zij werden als straf kaalgeschoren.’
‘Het meest bijzondere dat ik heb is een boekje met handtekeningen. Ik hield als klein meisje een boekje bij, waarin mijn leraren en klasgenootjes een handtekening zetten. Dat boekje liet ik ook door de Amerikaanse piloten tekenen tijdens de bevrijding. Op een avond werd ik gebeld met de vraag of ik naar het restaurant van mijn schoonzoon wilde gaan, daar waren twee Amerikaanse veteranen. Gewapend met al mijn handtekeningen, stapte ik meteen op mijn fiets. Zij konden hun ogen niet geloven, er waren heel wat kameraden die er wat in hadden geschreven.  Deze veteranen kwamen ieder jaar naar Eindhoven.’

Wat mocht er allemaal niet tijdens de oorlog?
‘We moesten vanaf acht uur ’s avonds binnenblijven. Dat noemde ze de Spertijd.  Als je nog steeds buiten was, riskeerde je opgepakt te worden. De vensters werden afgeplakt. Het moest verduisterd worden. We hadden bijna geen elektriciteit en gas. Huiswerk maakten we met zijn alleen in een kamer met een kaars.  Wij hebben trouwens altijd wel les gehad. Niet op een school, want daar zaten de Duitsers. De lessen waren bijvoorbeeld op een zolder.’
‘Er werden fietsen meegenomen. Gelukkig had ik een oude fiets. Die wilden ze niet en daar ging ik mee naar Lieshout om bonnen te halen. Maar ja, als het eten op was, had je niets aan de bonnen. Ook radio’s moesten ingeleverd worden. Dat heeft mijn moeder nooit gedaan!  Zij verstopte haar radio in de kast. En in de avond luisterde ze naar Radio Oranje vanuit London. Daar hadden wij natuurlijk niet zoveel zin in – we waren met zes kinderen en maakten dan wat meer geluid – dus zette mijn moeder de radio weer wat harder. Dan werden we bang, want we woonden natuurlijk naast de Duitsers. Maar dat deed ze gewoon.’
‘Mijn moeder was trouwens echt heel stoer. Ze hielp ook een bekende Eindhovense verzetsstrijder aan voedsel en wapens. Ze moest een keer opdraven bij de lokale grote baas van de Duitsers. Nou dan ben je als kind wel bang hoor! We zaten echt in onrust! Maar ze kwam gelukkig terug. Wat ze hem wijsgemaakt had, weten we niet. ‘

Schrok u van het bombardement na de bevrijding?
‘Dat was heel gek. Ik was inmiddels 16 jaar. Het was de hele dag feest, wij waren eindelijk vrij! We wilden ‘s avonds weer gaan feesten, terug naar het centrum. Ineens zagen wij oranje lichtkogels. We vonden dat prachtig. We wisten toen nog niet wat er aan de hand was, totdat er een vader riep: ‘Naar binnen! Naar binnen!’ De Duitsers wilden terugkomen.  Ik kwam toen terecht in een kelder met allemaal mensen. Het was echt grote paniek! En mijn arme moeder was doodongerust. Nadat het luchtalarm het sein ‘veilig’ hadden gegeven, mocht ik eindelijk weer naar huis. Intens gelukkig omarmden mijn moeder en ik elkaar.’
De middag van het bombardement kwam ik nog meiden tegen die bij mij in de klas zaten. Hartstikke blij, vrij, zonder zorgen, feestend. Zij zochten, tijdens het bombardement, bescherming in een schuilkelder op de Biesterweg. Zij overleefden het niet. Zoiets vergeet je nooit. Dat kan je gewoon niet vergeten. Heel beangstigend allemaal.’

 

 

School: OBS Beppino Sarto

‘Als de Duitsers komen moet je je niet verzetten’

Met een warme glimlach begroet Mariet Wentholt Beau, Tygo, Marcel, en Luuk die haar komen interviewen. Mevrouw Wentholt laat de leerlingen van de Beppino Sartoschool in Eindhoven veel foto’s zien. Ze toont interesse in het viertal en die is wederzijds. De kinderen zijn onder de indruk van haar verhalen, maar de meeste indruk maakt haar vergevingsgezindheid naar de Duitsers die veel van haar familieleden gedood hebben.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik werd vlak voor de oorlog geboren in Hilversum. Mijn vader en moeder gaven me de naam Eva. Maar vlak na mijn geboorte stierf mijn moeder. Toen mijn vader bij het stadhuis in Hilversum het overlijden van mijn moeder en mijn geboorte ging aanmelden, besloot hij mij de naam van mijn moeder te geven en zo werd ik twee dagen later Maria Eva Jacoba genoemd. De schoonzus van mijn moeder, tante Geesje, en haar gezin zorgden tijdelijk voor mij. Ik noemde haar mama. Mijn vader was Joods en moest al meteen een ster op. Na een tijdelijke vrijstelling werd hij opgeroepen om naar werkkamp Havelte te gaan. Mijn vader had hele fijne vrienden. Een van zijn vrienden werkte bij de gasfabriek in Laren en zei: ga niet naar het kamp, maar kom bij ons onderduiken. Maar mijn vader vond dat niet solidair met zijn familie omdat veel familieleden ‘niet teruggekomen zijn’. Zo noemen wij dat. Wij zeggen nooit ‘ze zijn vergast’, maar wij zeggen ‘ze zijn niet meer teruggekomen’. Hij zei: ik ben niet meer of minder dan de rest van mijn familie. Dus is hij uit solidariteit uiteindelijk in het kamp Havelte terechtgekomen. Mijn vader mocht de eerste tijd af en toe kort thuiskomen.’

Bent u ondergedoken geweest?
‘Op een dag zei vader toen hij thuiskwam in Utrecht: ‘Ik zie je misschien nooit meer terug’. Hij zou gedeporteerd worden. Ik stond boven aan de trap. Vader deed heel stug. Ik begreep het niet en dacht dat hij boos op mij was, maar dat leek zo omdat hij zo verdrietig was, begreep ik later. Ik zie het beeld nog van vader die wegliep terwijl ik boven aan de steile trap stond. De Joodse mensen van kamp Havelte zouden na een lange periode van hard werken met treinen naar de Duitse vernietigingskampen getransporteerd worden. De vriend van mijn vader in Laren zat bij het verzet. Hij deed heel gevaarlijk werk en had veel contacten bij de ondergrondse. Die heeft mijn vader en anderen helpen ontsnappen op het moment dat ze naar de trein moesten lopen. Mijn vader telde zijn stappen, naar een verhaal uit de Bijbel, toen hij vanuit het kamp naar de transporttrein liep. Het was het dealen met de Eeuwige om op aarde bij zijn dochter te kunnen blijven. Hij zei: ‘Ik neem 10 stappen. Nog 10, nog 9, nog 8, nog 7 stappen… Als de Eeuwige niets doet weet ik bij de laatste stap dat ik mee moet.’ Maar plotseling werd er vreselijk gebombardeerd en geschoten. Op dat moment kon vader met de andere mannen vluchten. Ze renden naar de schepen van de ondergrondse die in het kanaal lagen en kropen snel onder een zeil, terwijl er enorme explosies en schietpartijen plaatsvonden. Ze zijn naar een boerderij gegaan en hebben zich in hooibergen verstopt. ‘s Nachts zijn ze in etappes naar Utrecht gelopen. Ik mocht mijn vader de eerste dagen niet zien, hij was zo op, onder de blaren en helemaal verzwakt mede vanwege zijn diabetes. Binnen anderhalve dag werden we opgehaald door de vriend uit Laren, mijn onderduikvader. Dat was heel spannend en moest snel gebeuren want aan de overkant van ons huis stond het stadhuis, daar zaten al die hoge SS-officieren. Ze konden zo bij ons binnenkijken. We werden opgehaald door een klein busje van de wasserij die voor de Duitsers waste. Het wagentje werd vlak voor de deur gezet. Zo kwamen we bij mijn onderduikouders in Laren terecht. Heel moedig van deze mensen om ons in huis te nemen. Je weet dat je hele gezin eraan gaat als het ontdekt wordt. Hun vierde kindje was op komst. We hebben veel aan hen te danken.’

Waardoor hebben jullie de oorlog overleefd?
‘We zijn eigenlijk door een Duitse mevrouw uit Laren gered tijdens de oorlog. Zij was een ‘Rijksduitse’, getrouwd met een hoge SS-officier, en woonde tegenover ons. Zij hadden het huis van een Joodse familie geconfisqueerd. Zij hield alles in de gaten in onze laan. Ze zag mij en mijn vader aankomen op het onderduikadres. Tegen mijn onderduikvader zei ze toen we uitstapten: ‘Jullie nemen Joden in huis’. Doordat ze veel contact had met de familie Mooij, mijn onderduikouders, en haar kinderen met hun kinderen speelden liet ze het zo. Ik werd als een evacueetje gezien. Door dit contact leek de familie Mooij voor de Larense bevolking ‘fout’ te zijn. Niemand vermoedde dat er onderduikers bij hen zaten. Elke avond als ik naar bed ging, zei mijn vader: ‘Hier staat jouw koffertje en als de Duitsers komen – ‘de stoute soldaatjes’ noemde ik ze – als die komen dan moet je je heel rustig aankleden, je niet verzetten. Hier zijn je kleertjes, daar staan je schoentjes, je kan je beertje meenemen en that’s it.’ Vaak kwamen er soldaten Laren binnen om mannen op te halen die in Duitsland in dienst moesten, en om te kijken of er Joden waren. Dat wist onze Rijksduitse overbuurvrouw. Ze zag hen altijd aankomen en lokte ze haar huis in. Ze was een hele mooie vrouw van 28 jaar. En dan gaf ze die mannen een heleboel bier en wijn tot ze helemaal dronken waren. Vervolgens zei ze: ‘Jullie moeten terug naar de kazerne want jullie moeten voor tien uur in de kazerne zijn’. Stomdronken liepen ze dan terug. Ze zei ook tegen hen: ‘ Ik hou hier alles onder controle en het is hier Judenrein’. Dat betekent: er zijn hier geen Joden. En zo zijn we door de oorlog gekomen. Had ze ons verlinkt, dan waren we er niet mee geweest en ook het hele onderduikgezin niet.’

Had uw vader een hekel aan de NSB?
Na de oorlog is de Rijksduitse mevrouw opgepakt en kwam in het Oranjehotel in Scheveningen terecht. Mijn vader is naar haar toegegaan en heeft een goed woordje voor haar gedaan. Ze is er vervroegd uitgekomen. Haar man is wel heel erg gestraft en zijn vader ook. Er zaten ook veel NSB’ers in het Oranjehotel. Een aantal NSB’ers zei tegen mijn vader: ‘We zijn verkeerd geweest in de oorlog. Zou u ons willen vergeven?’. Toen zei mijn vader als gelovige Jood: ‘Vergeven wil ik het omdat de Eeuwige ook vergevingsgezind is, maar vergeten zal ik het nooit’. En hij heeft ook nooit meer een stap in Duitsland gezet. Terwijl hij eigenlijk altijd naar Duitsland ging voor zijn werk.’

Voelt u of uw vader haat naar de Duitsers?
Mijn kleindochter Esra is balletdanseres. Ze woont in Duitsland en is getrouwd met een Rus die zich heeft laten neutraliseren tot Duitser. Zij had in het Duitse Wiesbaden haar première in het prachtige theater. Ik was natuurlijk heel trots dat mijn kleindochter optrad, maar ik zag wel voordat de voorstelling begon in een flits van die hoge officieren voor me die hun arm uitstrekten en ‘Heil Hitler’ zeiden. De volgende ochtend kwam mijn kleindochter bij mijn bed zitten en vroeg me hoe ik het had gevonden. Ik antwoordde dat ik het fijn en bijzonder vond, maar ook wel een beetje moeilijk. Ook om over die Duitse wegen te rijden die als oorlogswegen gebruikt zijn. Ze keek me aan met diezelfde ogen als mijn vader, pakte mijn hand en zei: ‘Ik begrijp het’. Zij heet Esra en Esra betekent ‘Gods hulp‘. Als ik straks kleinkinderen krijg dan zijn zij Duits. Daarmee maakt zij het kringetje rond.’

School: OBS Beppino Sarto

‘Mijn broer werd geraakt, hij kreeg een scherf in zijn hoofd’

Wim van Bragt was negen jaar oud toen de oorlog begon. Hij woonde in Eindhoven, samen met vader, moeder en negen broers en zussen. Hij heeft veel gezien tijdens de oorlog. Noa, Polat en Altamash van basisschool Beppino Sarto in Eindhoven vragen hem naar zijn verhaal. Na afloop zijn de kinderen onder de indruk. ‘Zijn broer is geraakt door bomscherven’, zegt Polat, ‘als ik een broer had zou ik het vreselijk vinden als dit bij hem zou gebeuren.’

Wanneer kwam u voor het eerst in aanraking met de Duitsers?
‘Een van mijn broers werd opgeroepen om te werken op een Duits militair vliegveld. Daar moest hij schuttersputten graven. Op dat moment vlogen er Engelse Typhoon vliegtuigen over, die schoten op de mensen die aan het werk waren. Mijn broer werd geraakt, hij kreeg een scherf in zijn hoofd waardoor zijn oog beschadigd raakte. Hij werd naar een militair hospitaal gebracht, maar ze vertelden dat ze hem niet konden helpen. Daarop werd hij overgeplaatst naar een hospitaal in Utrecht. Intussen werden wij in Eindhoven bevrijd. Utrecht was nog niet vrij. Mijn broer had daar niets, geen schone kleding, geen familie, maar belangrijker nog, geen eten. Gelukkig reden er treinen voorbij die aardappelen vervoerden richting Duitsland. Mijn broer heeft toen samen met anderen aardappelen van de trein gepikt, maar ze werden gesnapt. Hij is daarop naar een krijgsgevangenenkamp in Bremen gebracht, waar hij de rest van de oorlog heeft gezeten. Het was het eerste moment dat ik zag hoe de Duitsers met de gewone mens omgingen.’

U vertelde over uw buurman en dat daar iets heftigs is gebeurd, wat gebeurde er precies?
‘Aan de andere kant van de straat stond een rijtje huizen en achter een daarvan is een bom gevallen. In het huis woonden een man en een vrouw. Ze stonden samen in de deuropening van de kamer, naast elkaar. De man werd getroffen door een bomscherf en was op slag dood. Zijn vrouw mankeerde niks. Mijn oudere broers hebben zijn lichaam bij ons thuis neergelegd. Op dat moment beseften we dat we moesten vertrekken, het was te onveilig bij ons in de straat. Mijn familie en ik hebben onze koffertjes gepakt en we zijn vertrokken naar de Stratumsehei. Daar hebben we vooral lang gewacht of er niet nog een bom in de buurt zou vallen. Het was mistig. We wisten niet wat ons te wachten stond. Toen zagen we ineens vliegtuigen en zagen ook dat er nog veel gebombardeerd werd. We zijn er gelukkig allemaal veilig vanaf gekomen. Hierna konden we weer terug naar ons oude huis. Het lichaam van de buurman is weggehaald door de BurgerBeschermerBevolking. Zij haalden de slachtoffers op met een kar.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892