School: IJdoornschool

‘Het gevoel alleen te zijn vond ik het ergste’

Met de auto rijden gaan Josephin, Zeynep en Sueda van de Ijdoornschool in Noord naar het huis van Lous Steenhuis in Amsterdam-Zuid. Ze moeten veel steile trappen op want ze woont drie hoog. ‘Wat een groot huis!’, roepen de kinderen verrukt. Mevrouw Steenhuis begint met het voorlezen van een sprookje: Het Prinsesje dat de oorlog overleefde. Het is een sprookje dat over haarzelf gaat, opgeschreven door haar man. De kinderen luisteren ademloos. Ze vertelt daarna eerlijk dat ze zich nauwelijks meer wat herinnert van de oorlog omdat ze zo jong nog was, pas 3 toen de oorlog begon. En daar is ze ook erg blij om.


U bent Joods. Moest u in de oorlog ook een Jodenster dragen?

‘Ik was te jong daarvoor, kinderen vanaf 6 jaar moesten een ster dragen. Mijn vader en moeder natuurlijk wel, maar dat hebben ze niet gedaan. Ze gingen in het verzet allebei. Dat was heel gevaarlijk. Mijn moeder heeft de poster gemaakt van de Februaristaking. Ze was typiste. Na de oorlog heeft ze me verteld hoe ze dat heeft gedaan. ’s Avonds, als het in huis donker moest zijn, zette ze een fiets op z’n kop en draaide aan de trappers zodat ze licht kreeg van de fietslamp. Zo had ze genoeg licht om de poster te maken. De volgende dag moesten de posters stiekem worden opgehangen in de stad. Mijn moeder verstopte ze onder het matrasje in de kinderwagen, legde mij er bovenop en zo hing ze ze overal op.’


Waar heeft u ondergedoken gezeten?

‘Ik ging eerst onderduiken in Amsterdam-Oost, met mijn vader en moeder samen. Ik was nog een heel klein babietje. Maar het werd er te gevaarlijk, waarop ik naar een oom ben gegaan, de broer van mijn vader, in Bussum. Hij was getrouwd met een niet-Joodse vrouw, dus daar was ik voorlopig veilig. Mijn moeder ging onderduiken in Haarlem, mijn vader bleef in Amsterdam-Oost. Hij is verraden en door de politie meegenomen en uiteindelijk in Westerbork beland. Vanuit Westerbork is mijn vader naar Auswitch gebracht en vergast.
Na een tijdje moest toch ook mijn oom onderduiken en daarom ging ik weer terug naar een Amsterdam. Ik kwam terrecht bij een nieuw onderduikadres in Amsterdam-West, samen met een ander Joods meisje, dat werd verraden. ‘Ja, maar daar zit nog een Joods meisje’, heeft ze toen gezegd. Ze heeft mij verraden en ik werd opgepakt en in de gevangenis op het Leidseplein gezet. Daar heeft een mevrouw mij gevonden en zich over mij ontfermd, mevrouw Adriaansen heette zij. Zij heeft net als ik de oorlog overleefd. Samen met deze vrouw ben ik naar het weeshuis in Westerbork gebracht.’


Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?

‘Ik denk het gevoel alleen te zijn, zonder mijn vader en mijn moeder. Hoewel er toch ook wel goed voor me werd gezorgd. In het weeshuis in Westerbork waren allemaal Joodse verzorgsters die probeerden het een beetje leuk voor ons kinderen te maken. Ik heb mijn popje Mies daar gekregen. Vanuit Westerbork gingen de 54 kinderen van het weeshuis op de trein naar Bergen Belsen. Ze noemden ons ‘de onbekende kinderen’. De treinreis was vreselijk. In Bergen Belsen zijn we gelukkig maar drie maanden gebleven, daarna gingen we met een trein naar Theresienstadt. Dit was een modelkamp. De Duitsers hebben er nog een propagandafilm gemaakt om zogenaamd te laten zien hoe goed de Duitsers met de Joden omgingen in de kampen. Ik kan daar zelf niks meer van herinneren, maar anderen van de groep onbekende kinderen wel, en zij hebben het me verteld. Ieder jaar komen wij kinderen samen. Er zijn er nog 45 van ons in leven, van wie ik er dus een ben.’

School: IJdoornschool

‘Ik heb de eerste uitgave van het dagboek van Anne Frank meteen gelezen’

Juist toen Saffah, Roueda, Tijden en Kevin van de IJdoornschool langskwamen om Thea Hoff te interviewen over haar oorlogsherinneringen, bleek haar gehoorapparaat kapot te zijn. Hoe konden ze haar nu vragen stellen? Gelukkig bedachten ze dat ze de vragen ook konden opschrijven, dat werkte goed. Saffah en Roueda hadden het Achterhuis meegenomen, ze waren benieuwd of Thea Hoff het ook had gelezen. Ja hoor, ze had zelfs als 13-jarige de eerste uitgave van het dagboek van Anne Frank gelezen. “Ik was dus toen ongeveer net zo oud als jullie nu.”

Heeft u de bombardementen op Noord meegemaakt?
‘Ja, drie keer en ik was doodsbang. Als het luchtalarm afging, moest je meteen naar binnen. Tijdens het eerste bombardement, gingen we snel ons huis op de Kamperfoelieweg in. Er was opeens een hele harde klap. De schilderijtjes trilden aan de muur en we zaten te trillen op onze stoel. We mochten de deur niet uit. Zodra het veilig was, gingen we naar buiten om te kijken wat er was gebeurd. En dat was heel erg want er waren veel bommen in één keer gevallen. Ik zie het nog voor me, ingestorte huizen, mensen in paniek, mensen onder het puin. Het was een verschrikkelijke situatie. Er waren ook doden gevallen. Ik vergeet dat nooit meer.’

Wat vond u er van dat koningin Wilhelmina tijdens de oorlog naar Engeland vluchtte?
‘Ik vond het heel moeilijk dat de koningin weg was. De één zegt: het is goed dat ze uit handen van de Duisters is gebleven en de ander zegt: ze had voor haar land moeten blijven. De koningin sprak af en toe wel voor de radio, maar op een gegeven moment moesten we alle radio’s van de Duitsers inleveren. Er waren wel een paar mensen die een radio achterover hadden gedrukt, zodat we soms stiekem naar de Engelse zender konden luisteren. In de krant stonden natuurlijk nooit berichten over het Koningshuis want dat moest geheim blijven. Sommige mensen schreven geheime berichten die via Radio Oranje werden doorverteld. Iemand ging ook wel achter de huizen langs, de tuinen in en legde er briefjes neer met het laatste nieuws over de oorlog. Als je zo’n bericht had gelezen, moest je het meteen vernietigen. De Duitsers mochten die briefjes natuurlijk niet vinden.’

Hoe was voor u de bevrijding en werd er bij u thuis na de bevrijding nog over de oorlog gesproken?
‘Het was een heel groot feest! Het was overal versierd en er kwamen opeens vlaggen tevoorschijn. De stemming was zeer opgetogen. De Canadezen reden door de straten, in auto’s en op tanks. De Kamperfoelieweg liep destijds nog dood, maar het was wel een grote, brede straat en de Canadezen dachten daarom dat ze hier doorheen konden rijden. Op het einde moesten ze toch omkeren, dat herinner ik mij nog. De oorlog was later het gesprek van de dag. Ook met mijn ouders sprak ik er veel over en dat vond ik fijn.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892