School: H.J. Piekschool

‘Het enige dat ik ooit heb gestolen, een plakje spek!’

Arjen, Tristan en Detmar van de H.J. Pieksschool zitten gezellig naast elkaar op de bank, kijken in het rond en genieten van een pakje sap. Jan, een jongere broer van Dikkie Bos, is toevallig ook op bezoek. Hij is een jaar na de oorlog geboren, een ‘babyboomer’. Hij heeft wel in dienst gezeten tijdens de koude oorlog, maar volgens Dikkie Bos was dat vooral lol maken. Over de Tweede Wereldoorlog kan dus alleen zij vertellen. Haar gele parkiet kwebbelt vrolijk mee.

Denkt u nu nog veel aan de oorlog?
‘Ja, heel veel. Ik vraag me af waarom het allemaal nodig was. Waarom kunnen mensen niet gewoon lief zijn voor elkaar? Ook nu zijn er oorlogen. Op school mag iedereen ook wel aardiger voor elkaar zijn. Nee, het mag nooit meer gebeuren. Ook niet in jullie leven. Ik heb een kleinzoon die in het leger zat en in Afghanistan is geweest. Hem stuurde ik iedere week een schoenendoos vol met drop en sigaretten. Vorig jaar ben ik samen met hem naar het kerkhof geweest. We hebben de graven bezocht van de mensen die we verloren zijn in de oorlog. Hij is daar ook in geïnteresseerd. Ik hoop dat jullie het allemaal niet hoeven meemaken.’

Had u honger in de oorlog?
‘Tijdens de eerste evacuatie zaten we bij een boer in Bilthoven. We sliepen daar in het hooi boven de koeien. Aan de overkant van de straat zaten Duitsers in een villa. De boer bracht wel eten naar de Duitsers, maar wij kregen niets. Als we hoorden dat ze de katten eten gaven, slopen mijn zus en ik naar beneden om hun etensbakken leeg te halen. Dat was goed te eten! Er is na de oorlog een boek geschreven over ‘de beste boer van Bilthoven’. Dat klopte niet, hij was helemaal niet zo best. Daar is mijn zus nog achteraan gegaan. Als oudste thuis moest ik iedere dag met een pan naar het dorp. We kregen dan gratis koolsoep. Als ik dan in de rij stond voor soep viel ik vaak flauw van de honger. Elke keer weer. Ik was een keer in een villa en daar hing spek. Daar heb ik toen een plakje vanaf gejat. Het enige dat ik ooit in mijn leven heb gestolen, een plakje spek!’

Zijn er ook grappige dingen in de oorlog gebeurd?
‘Jazeker! Op 10 mei 1940 zijn we met kolenschuiten uit Wageningen vertrokken. Die schepen waren natuurlijk ontzettend vies vanwege de kolen die ermee vervoerd waren. We lagen met z’n allen plat onderin die schepen. Er was ook geen wc; we moesten onze behoefte doen in een emmer. De mannen moesten die emmer dan legen in de rivier. Dat ging een keer mis. Een oudere meneer droeg de emmer de trap op en liet hem bovenaan vallen. Dat vonden de mensen die eronder stonden natuurlijk niet zo leuk. Een ander moment dat we veel plezier hadden, was in de kelder van een tante in Bennekom. We zongen daar altijd veel liedjes. Op een dag wilde mijn vader laten zien hoe we bij gevaar snel de kelder uit konden vluchten. Hij klom door het kelderraam, maar bleef vastzitten. Hij kon niet voor- of achteruit. Wij hebben het daarna maar niet geprobeerd.’

School: H.J. Piekschool

‘Terug bleek ons huis helemaal leeggeroofd’

Max, Filipe en Jesse van de H.J. Piekschool stappen het huis van Dick de Wit binnen en hun oog valt direct op alle oude spullen. Meneer de Wit en zijn vrouw blijken echte verzamelaars te zijn. Uit de oorlog hebben ze niets, maar wel staan er veel boeken over de oorlogstijd. Dick de Wit heeft er veel over gelezen. De oorlog heeft een grote rol gespeeld in zijn leven; hij ging na de oorlog in militaire dienst en deed een opleiding tot onderofficier. “Wat er ook gebeurt, ik wil mijn eigen land kunnen verdedigen.”

Wat merkte u van het begin van de oorlog?
‘Het begin van de oorlog is helemaal aan me voorbijgegaan, ik was pas twee jaar oud. Later ging ik er steeds meer van begrijpen. Achter de Gravinnestraat stond een school. Daar kwamen Duitsers in. Ze werkten, sliepen en aten daar. Als klein jochie kroop ik door de bosjes om ze te bestuderen met hun grote wagens. Als ze ons zagen, maakten ze ook een praatje. Ze waren eigenlijk best vriendelijk. Ik begreep niet waarom ik daar van mijn moeder niet mocht komen. De evacuatie was voor mij ook een avontuur. Als kind deed je erg leuke indrukken op. Slapen op een boerderij tussen de kalfjes, dat had ik natuurlijk anders nooit meegemaakt. Vanaf 1943 heb ik meer herinneringen. Ik weet nog goed dat we vanaf de Postjesweg de parachutisten in Renkum zagen landen. De Duitsers gingen daar met hun wagens direct op af en toen was het wel echt oorlog.’

Had u een huisdier in de oorlog?
‘Ja, we hadden een cockerspaniël, wit met zwarte stippen. Die hebben we tijdens de evacuatie meegenomen naar de boerderij. Later verbleven we in Veenendaal bij familie van mijn moeder. Daar waren twee kippen, waarvan we de eitjes spaarden. Op zondag aten we dan ieder een half eitje. Op een dag vloog er een weg, dat was een grote ramp! In de oude Piekschool, aan de Ritzema Bosweg, zaten Engelsen. De ‘Polar Bears’ werden ze genoemd; ze hadden ook een wit ijsbeertje op hun mouw. De Engelsen hebben dit gebied uiteindelijk bevrijd. Deze soldaten hadden ook honden bij zich, die naar landmijnen konden speuren. Er was een zieke hond bij, die waarschijnlijk door een mijn was getroffen. Toen de Engelsen eind september weggingen uit de school hebben ze die hond doodgeschoten. Hij kreeg een grafje op het plantsoentje op het schoolplein. Keurig met een kruisje en een bordje met: ‘hier ligt onze kameraad’. Dat grafje stond daar mijn hele schooltijd.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Op 5 mei hoorden we in onze schuilkelder in Veenendaal dat we waren bevrijd, de Duitsers hadden gecapituleerd. Mijn moeder had al die tijd de Nederlandse vlag bewaard, om direct uit te hangen als de oorlog voorbij zou zijn. Ze moest hem meteen weer binnenhalen, want er werd door SS’ers op geschoten. Een groep SS’ers in Veenendaal gaf zich pas op 9 mei over. Ze zijn toen bij Elst in een kamp gevangengezet. Daarna reed ik met m’n vader op de fiets naar De Klomp bij Veenendaal, naar de Engelsen met hun pantserwagens. Dat was een heel mooi moment. We konden naar huis! Terug in Wageningen was ons hele huis leeg, al onze spullen waren eruit geroofd. Waarschijnlijk door burgers uit Rotterdam, die waren opgepakt door de Duitsers en voor hen moesten werken. Mijn ouders hadden in 1945 helemaal niets meer. Ze moesten opnieuw beginnen met hier en daar een geleende stoel.’

School: H.J. Piekschool

‘Ze sprak geen woord Duits, maar bleef op de Duitsers inpraten’

Maud, Silke en Charlotte van de H.J. Piekschool in Wageningen interviewen de 87-jarige Cors Janssen. Toevallig tennist hij iedere week met de oma van Maud en Charlotte, die nichtjes zijn. Ook zingen ze in hetzelfde koor en een dag eerder was ze nog bij hem op bezoek. Nadat meneer Janssen galant van alle dames de jas heeft aangenomen, ontvangt hij glimlachend de complimenten van de meisjes over zijn mooie huis.

Zong u ook in de oorlog?
‘Ja zeker! Tijdens de tweede evacuatie belandden we eerst in De Kraats. Toen de Duitsers daar kwamen, zijn we naar Veenendaal gegaan en verbleven we in een school. De hygiëne was er slecht. We moesten ons wassen met Lysol, overal stonk het naar dat ontsmettingsmiddel. Daarna vertrokken we met een kar naar Leersum en sliepen we bij een klein kneuterig boertje. Daar was genoeg eten en drinken en het was er ontzettend gezellig. We hielden thuis veel van zingen en hadden een bundel met Katholieke liedjes. Als ’s avonds het licht uit moest voor de Duisters zongen we de hele avond. Het oude boerinnetje vroeg of onze kamerdeur open kon blijven. Ze vond het zo prachtig klinken.
Daarna moesten we verder naar Zeist. Dat was aan de verkeerde kant van de IJssel. Het was in de tijd van de Hongerwinter en in ons huis in Wageningen was nog voedsel; peulvruchten, aardappelen en weck. Met mijn moeder ben ik naar Wageningen gelopen om dat op te halen. Ze sprak geen woord Duits, maar bleef op de Duitsers inpraten dat we erlangs moesten en ze kreeg het voor elkaar! Met een karretje voedsel zijn we door de sneeuw weer teruggelopen naar Zeist.’

Waren jullie thuis actief in het verzet?
‘Nee, wij zelf niet. Maar ik weet dat er in Wageningen wel een heel actieve ondergrondse beweging was. In de winter van 1943 hebben ze een deel van het bevolkingsregister gestolen en verstopt bij De Wolfswaard, aan het einde van de Pabstendam. Zo konden de Duitsers er niet meer achter komen wie er Joods was. In hetzelfde jaar besloot het verzet om een gevaarlijke NSB’er te vermoorden. Ze beschoten hem met een revolver in de Kapelstraat, maar hij raakte enkel licht gewond. De NSB’er belandde in het ziekenhuis. Een verzetsman kwam hem verkleed als NSB’er een bloemetje brengen en schoot hem vervolgens alsnog dood.’

Was er een moment dat u heel bang was?
‘Heel bang was ik eigenlijk niet. We wisten gewoonweg niet wat oorlog was, wat er om ons heen allemaal gebeurde. Ook bij de evacuatie op 10 mei 1940 wisten we niet waar we heen gingen, hoe en voor hoelang. Nu heb ik hier twee communicatiemiddelen liggen. Toen was er natuurlijk geen internet en geen mobiele telefoons om mee te communiceren. Achteraf gezien zijn wij er als gezin goed vanaf gekomen. Een heel spannend moment was wel toen de V1 op het Roode Dorp viel, op 26 maart 1943. Mijn vader stond op dat moment dicht bij een raam. Dat raam brak, de scherven vlogen in het rond en hij kreeg glas in zijn gezicht. Hij moest een paar weken in het ziekenhuis blijven. Dat vond ik natuurlijk geen leuk moment. De explosie heb ik niet meegekregen. Ik sliep er gek genoeg doorheen, terwijl een deel van ons huis was ingestort.’

School: H.J. Piekschool

‘Aan tafel vonden we de haas er toch een beetje raar uitzien’

Paulien woonde tijdens de oorlog aan de Hinkeloordseweg in Wageningen. Voor aanvang van het interview gaan Elske-Jet, Sarah en Julia van de H.J. Piekschool even kijken bij haar oude huis. Mevrouw Meier was elf jaar toen de oorlog begon en vertrok met het hele gezin tijdens de tweede evacuatie naar Friesland.

Hoe kwam u erachter dat er oorlog was?
‘Ik sliep altijd heel vast, maar een keer werd ik opeens om vier uur ‘s nachts wakker. Ik hoorde wat op straat. Toen ik ging kijken, zag ik mijn ouders en alle buren buiten staan. Er vlogen allemaal vliegtuigen over. Iedereen verwachtte wel dat de oorlog zou komen, maar niemand wist wanneer. Op die dag, 10 mei 1940, moest heel Wageningen evacueren. Mijn zusje van acht was net geopereerd en lag nog in het ziekenhuis. De dokter zei tegen mijn vader: “Als het mijn dochter was, dan zou ik haar meenemen.” Maar ja, ze was net geopereerd en kon echt niet naar de haven lopen. Toen heeft mijn vader de bovenkant van een oude kinderwagen eraf gehaald. Daar kon mijn zusje, met opgerolde dekens op de bodem, in. Later vertelde ze dat het echt heel ongemakkelijk was. Een week later konden we weer terug naar huis en moesten we meteen weer naar school. Dat vond ik wel een beetje jammer.’

Moest u ook rare dingen eten in de oorlog?
‘We hebben nooit echt honger gehad. Ik weet wel nog dat we een brief kregen van mijn grootouders uit Leiden. “We zijn vandaag aan de bloembollen begonnen en het is best goed te eten,” schreven ze. Toen wij bij de tweede evacuatie in Friesland waren, zouden wij haas krijgen voor het kerstdiner. Mijn ouders hadden daarvoor betaald, want ze wilden ons wel iets lekkers geven voor de kerst. Aan tafel vonden wij kinderen dat het er toch een beetje raar uitzag. Toen hebben we onze schoolboeken erbij gepakt en het dier goed bestudeerd. Het bleek dus helemaal geen haas te zijn, maar een kat! We hebben het met pan en al begraven. Nu lach je erom, maar het was toen echt een drama.’

Hebben er mensen bij u ondergedoken gezeten?
‘Een keer klopten twee Duitsers bij ons aan. Ze waren op zoek naar een knusse – een “gemütliche” – plek. Ze wilden deserteren, stiekem uit het leger gaan. Ze mochten bij ons in de gang eieren bakken. Maar mijn vader was bang voor ons en durfde hen niet bij ons te laten onderduiken. Hij heeft hun een rozenkrans gegeven en toen moesten ze weer verder. Zonder dat ik het wist, hadden we wel een onderduiker in huis. We hadden een huishoudster. Mijn oma in Soestdijk was erg bijdehand. Toen we een keer met haar op bezoek kwamen, zei ze meteen: “Dat is een Jodin”. De huishoudster ging ook mee naar Friesland. Ze had een andere naam gekregen en zo ook een vals identiteitsbewijs. Wij kenden haar als Friedel Pokter. In de Achterhoek hebben ze daarvoor een overleden vrouw van haar leeftijd uit het bevolkingsregister gehaald. Dus officieel leefde de echte Friedel nog. Daardoor heeft onze huishoudster de oorlog overleefd. Op de dag van de Bevrijding hebben mijn ouders ons de waarheid verteld. Tijdens de oorlog wisten wij van niks.’

School: H.J. Piekschool

‘Ze gooien stenen! Ik breng jullie vlug naar de kerk!’

Isa, Audrey en Tania van de H.J. Piekschool vertrekken goed voorbereid naar het huis van mevrouw Annie Dillissen. De meiden kunnen niet geloven dat zij dit jaar 101 jaar oud wordt. “Wat kan ze goed vertellen! Ze herinnert zich nog alles!” Haar zoon Theo, die in de oorlog is geboren, is ook aanwezig en voorziet iedereen van koekjes en drankjes.

U trouwde tijdens de oorlog, was er toen ook een feest?
‘Dat was wel de bedoeling, maar dat ging helaas niet door. We zijn eerst voor de wet getrouwd, omdat we hoopten dat mijn man dan niet in Duitsland hoefde te werken. De bruiloft in de kerk was op 30 april 1943; dat was hier een stakingsdag. We merkten dat het onrustig was op straat, maar wisten toen niet waarom. De koetsier die ons met een rijtuig bracht, zei: “Ze gooien stenen. Ik ga jullie vlug naar de kerk rijden!” Na de dienst moesten we lopend terug. De koetsier vond het te gevaarlijk op de weg. Ik had mijn schoenen en jurk van iemand geleend en die schoenen waren veel te klein. Op de Ritzema Bosweg heb ik ze uitgetrokken en ben ik op mijn kousen naar de Lindelaan gelopen. Mijn vader had een feest geregeld. Mijn tante had het eten voorbereid, er was gebak besteld. Maar het ging allemaal niet door. We hadden geen gebak, geen bier, niets. En om acht uur moesten we vanwege de spertijd weer naar huis, lopend.’

Wat is er met uw moeder gebeurd in de oorlog?
‘Mijn moeder had kanker en is daar helaas aan overleden. Gelukkig wel voor de tweede evacuatie; dat was veel te zwaar voor haar geweest. Ze werd begraven op de dertiende verjaardag van mijn broertje. Mijn vader had nog gevraagd of het mogelijk was dat de begrafenis op donderdag in plaats van vrijdag plaats zou vinden. Hij vond het zo sneu dat mijn broer zijn verjaardag zou moeten delen met de begrafenis van zijn moeder. Maar het kon niet, omdat op donderdag altijd werd geschoten en het dan veel te gevaarlijk zou zijn voor een begrafenis.’

Wat was daarnaast het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Toen mijn zoon Theo als baby’tje in het ziekenhuis lag. Hij was zo ziek dat de arts tegen mij zei: “Gaat u maar bidden, want uw zoon zal niet lang leven”. Hij is geboren tijdens de evacuatie van februari 1945. Ik was heel bang dat ik hem zou verliezen. Mijn man kon mij ook niet helpen, omdat hij zat ondergedoken. Tijdens de evacuatie hebben we met het hele gezin op een boerderij in Veenendaal gezeten. In het ziekenhuis was me verteld dat ik Theo niet mocht voeden, omdat hij op een gegeven moment zwaar genoeg was. Weer terug op de boerderij lagen we met het gezin en andere evacués boven de stal te slapen. En Theo bleef maar huilen ’s nachts. Toen ik weigerde hem te voeden, werd de boerin heel erg boos op mij, en toen moest ik daar weg. Ik kreeg mijn eigen kamertje bij een vrouw in Ede. Het huis stond heel dichtbij de spoorlijn en die werd ’s nachts vaak gebombardeerd. Als dat gebeurde haalde ik Theo altijd bij me in bed. ‘Als we gaan dan gaan we samen’ dacht ik. Gelukkig is dat niet gebeurd. We zijn er allebei nog.’

 

 

 

 

School: H.J. Piekschool

‘Stel je voor dat mijn broertje toch thuis was gebleven’

Angie en Julian (Léon is helaas ziek deze dag) zijn goed voorbereid als ze – tien minuten te laat door een gemiste afslag – aankomen bij Co de Bruijn in Velp. Ze worden vriendelijk ontvangen door meneer De Bruijn en zijn vrouw. Over de oorlog zegt hij: ‘Als kind vind je het allemaal een avontuur en kun je toch nog vaak lol maken. Maar af en toe was het toch best angstig.’

Woonde u graag in de wijk Sahara?
‘Het was tot september 1944 fijn wonen daar. Ik ben geboren in Steenwijk en in 1942 – ik was toen 7 jaar – verhuisden we naar de Ericalaan in Wageningen. Voor een kind een prachtige wijk om te wonen met heel veel plekken om te spelen. We hebben dan ook genoeg kattenkwaad uitgehaald. Mijn broer en ik klommen graag in de bomen. Een keer zaten we in een boom en onder ons waren twee mannen op het bankje gaan zitten. Hun petten lagen naast hen en wij probeerden eikels erin te gooien. We raakten vooral hun hoofd. Ze werden boos en probeerden ons met hun wandelstokken  uit de boom te slaan. Gelukkig zaten wij te hoog, maar we durfden pas weer naar beneden toen ze weg waren.’

Hadden jullie ook onderduikers?
‘Ja, op de boerderij in Voorthuizen, waar we tijdens de evacuatie acht maanden zaten, waren onderduikers. Vooral jongens van een jaar of achttien, negentien, die niet naar Duitsland wilden om te werken. Ben herinner ik me nog heel goed. Op een avond vloog een lichtkogel van een vliegtuig – bedoeld voor de piloot om te kunnen zien waar hij was, -op het dak van de schuur waar we met z’n allen sliepen. Het dak begon te branden. Ben kwam uit zijn schuilplaats en heeft kunnen voorkomen dat de schuur helemaal in brand vloog. Dat was trouwens op mijn verjaardag.
Wij kinderen mochten niet weten waar Ben zat. Na de oorlog hoorden we dat hij tussen de kippenschuur en de varkens zat, met een heel groot schot met konijnenhokken ervoor. Wij gaven dagelijks de konijnen eten en wisten niet dat Ben daarachter zat. Hij bleek ook geen normale onderduiker; hij was een radiotelegrafist en kreeg berichten uit Engeland binnen. Hij heeft ons trouwens ook van ons geloof in Sinterklaas afgeholpen. Mijn vader deed zijn best dat te vieren. In 1944 kwamen Sinterklaas en Zwarte Piet zelfs op bezoek! Toen wij liedjes zongen en de Piet op het orgel meespeelde, herkende ik Ben aan zijn stem en spel.’

Wat gebeurde er in september 1944?
‘Zondag 17 september was een hele zonnige dag. Mijn vader ging met mijn broer naar de Bevrijdingskerk aan de Ritzema Bosweg. Mijn twee andere broers en ik bleven bij moeder thuis. Het was heel onrustig op straat; ze wilde ons graag bij zich hebben. Maar ja, het was hartstikke mooi weer en wij wilden graag naar buiten, kastanjes rapen bij de mooie kastanjeboom op de kruising van de Westbergweg en de Generaal Foulkesweg. We mochten toch gaan. Ons jongste broertje van vier wilde ook graag mee. Ik kreeg de opdracht goed op hem te passen. Terwijl we, samen met een buurjongen, aan de boom stonden te schudden, hadden we niet in de gaten dat er bommen vielen. De scherven vlogen door de lucht. Kinderen riepen: “Dekken! Dekken in de goot!” Toen gingen we allemaal plat; niemand werd geraakt. De wijk is bij dat bombardement wel flink geraakt.  Er waren brandende huizen, omgevallen bomen. Mijn vader en broer kwamen snel terug van de kerk. Mijn moeder heeft het bombardement niet overleefd. Stel je voor als mijn broertje van vier toch thuis was gebleven. Hij wordt morgen tachtig jaar.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892