School: De Morgenster

‘Als we speelden, deden we alsof we soldaten waren’

Ome Toon, mogen ze hem noemen en ze ontmoeten elkaar in de bibliotheek van basisschool De Morgenster. Emmanuël, Praisegod en Osa, die nu even oud zijn als hij toen was, vinden het spannend en willen meer weten over hoe de Tweede Wereldoorlog was voor jonge kinderen. Wanneer ome Toon vertelt over een vallende granaat, de molen waar hij geboren was en de bonnenboekjes, zitten de jongens op het puntje van hun stoel.

Hoe oud was u toen de Tweede Wereldoorlog begon?
‘Toen de oorlog uitbrak, was ik 11 jaar oud. Een deel van mijn belevenissen heb ik opgeschreven en een stukje daarvan is omgevormd tot liedje. Dit is de tekst:


De ochtend van de 10e mei
De zon stond aan De Kim
Toen kwam er aan de Oosterkant
een vreemde vijand in
Wij allen stonden toen paraat
en vochten hand in hand
Menig moedige soldaat
viel voor zijn vaderland.
Ik denk aan hen die zijn gevallen
Zij rusten nu tezamen zij aan zij


Dat was het begin van de oorlog, een hele moeilijke tijd die voor mij begon toen ik dus jullie leeftijd had. Voor de oorlog had je wel al de mobilisatie. Dat is de periode waarin de soldaten zich aan het voorbereiden waren op de oorlog. Zo begon het officieel, maar toen wisten wij dat als kinderen nog niet.’

Was u bang tijdens de oorlog?
‘Ik ben nooit bang geweest, ook niet voor de soldaten. Soms, als wij speelden, deden we alsof wij de soldaten waren. Als kleine jongen merkte ik er in het begin weinig van. We zagen wel de vliegtuigen overvliegen maar we gingen nog gewoon naar school. Ik zat in Weesp op school; mijn moeder, broer, zussen en ik woonden in Driemond. Op weg naar school liepen we altijd over een hele hoge brug. Op een ochtend, toen wij over de brug liepen, zagen wij de hele polder onder water lopen. De Duitsers gooiden per ongeluk een granaat op de dijk. Hierdoor kwam de hele polder onder water te staan. Dat was het eerste wat ik zag van de oorlog. Wij bleven gewoon naar school gaan waardoor we, denk ik, in het begin niet goed merkten wat er om ons heen veranderde. Wel viel het ons op dat in de kazernes waar we soms langsliepen nu Duitsers waren terwijl daar eerst Nederlanders zaten.’

Wat aten jullie in de Tweede Wereldoorlog?

‘Omdat wij in een buurt woonden met een slager en een kruidenierswinkel konden wij nog lang vrij goed eten. Later hebben we ook wel suikerbieten moeten eten. Op een gegeven moment ging alles ‘op de bon’ en kregen we kaarten. Deze bonnen leverde je in als je eten wilde halen. Ik heb nog originele bonkaarten uit de oorlog bewaard. Op een gegeven moment waren alle winkels leeg omdat er niets meer werd aangevoerd. Soms hadden we geluk, dan werd tijdens een schietpartij door de Engelsen bijvoorbeeld per ongeluk een paard geraakt. De slager slachtte dan het vlees. Daarna liep iemand met een ratel door het dorp om bekend te maken welke nummers vlees konden gaan halen. Elk gezin had een eigen nummertje. Er kwam ook weleens een schip vol met appels voorbij toen de boomgaarden onder water waren gelopen. Wanneer die boot in Driemond aankwam, konden we appels halen. Echte honger zoals de beroemde Hongerwinter in Amsterdam hebben wij gelukkig niet gekend.’

  

 

School: De Morgenster

‘De boot die mijn ouders nèt niet namen werd gebombardeerd’

De ouders van Tali Schipper vluchtten tijdens de oorlog uit Amsterdam naar Suriname, omdat ze Joods waren. Daar werd hij in 1944 geboren. Voorafgaand aan het interview bespraken Quinten, Tim, Thankgod en Natan van basisschool De Morgenster hoe vluchtelingen nu in Nederland worden opgevangen: in asielzoekerscentra en detentiecentra. Hoe zou de familie in Suriname opgevangen zijn? ‘We zijn u erg dankbaar dat we u mogen interviewen,’ begint Thankgod het gesprek. De heer Schipper zit aan het hoofd van de tafel, met koffie voor hem, met om hem heen zijn vier jonge interviewers. ‘Mogen we beginnen met vragen stellen?’

Waarom zijn uw ouders gevlucht?
‘Mijn ouders woonden met hun zoontje boven hun eigen juwelierszaak op de Nieuwendijk in Amsterdam toen de oorlog uitbrak. Op een avond in 1941 liep mijn vader over de Dam. Een Joodse vriend sprak hem aan: ‘Bernard het wordt te gevaarlijk voor ons hier, we moeten zorgen dat we hier wegkomen.’ Die avond nog huurde mijn vader een vrachtwagen en reed langs de hele familie. Zijn zus ging mee, met haar twee kinderen, maar de familie van mijn moeder geloofde dat het goed zou komen, en bleven.’

Hoe ging de vlucht?
‘Mijn vader had een goede vriend in IJmuiden, een kleermaker, die ervoor kon zorgen dat ze illegaal met een vrachtboot naar Engeland konden ontkomen. Mijn vader werkte op het dek, mijn moeder zat tussen de vracht met haar zoontje van tien dagen. In Londen kochten ze boottickets naar ‘de Oost’, Indonesië. De boot zou vanuit Edinburgh vertrekken. Onderweg in de trein sprak mijn moeder met een kapitein die haar sterk afraadde om naar Indonesië te gaan: ‘U moet naar de West gaan, daar is het veiliger.’ Mijn moeder geloofde hem en heeft mijn vader gesmeekt de tickets om te ruilen. Ze besloten naar Suriname te gaan. De boot waarop mijn ouders naar Indonesië zouden zijn gegaan werd uiteindelijk gebombardeerd.’

Hoe werden ze opgevangen in Suriname?
‘In Paramaribo werd de familie meteen opgevangen en opgesplitst: mijn tante bleef in Paramaribo, maar mijn ouders en broer moesten verder varen, via de rivier Cottica naar de plaats Mungo. Daar woonden ze in een groot huis en daar ben ik geboren. Mijn ouders werkten allebei in het warenhuis Kersten. Naast ons woonden andere vluchtelingen: de familie Simons, ouders en een baby. De ouders moesten op een dag naar Paramaribo en mijn ouders pasten op hun baby. De ouders verdronken. Mijn vader heeft de baby toen naar familie in Brazilië gebracht. Met de baby moest hij het oerwoud door tot aan de grens. De baby werd uiteindelijk geadopteerd door de familie Grosman. Jaren later in Amsterdam zat ik op de middelbare school naast Paul Grosman. Ik nam hem mee naar huis, mijn vader keek hem aan en zei: ‘Jij bent niet Paul Grosman. Jij bent Paul Simons!’ Het was een trieste, hernieuwde ontmoeting.’

Bleven jullie na de oorlog in Suriname?
‘Op een goede morgen trof mijn moeder een slang in het bad. Dat was meteen het einde. ‘Ik wil hier onmiddellijk weg!’ zei ze. De oorlog in Europa was voorbij. Toen zijn ze terug gegaan. Het was 1947 toen ze in Amsterdam aankwamen. De hele familie van mijn moeder was vermoord. In ons huis op de Nieuwendijk woonden andere mensen ‘Dit is ons huis,’ zeiden ze tegen mijn vader, en toonden hun papieren. Alles wat mijn ouders ooit hadden gehad in Amsterdam was verdwenen. ‘Laat maar gaan,’ zei mijn vader als wij daar later nog eens over begonnen. Het leven ging verder. Nooit spraken mijn ouders meer over de oorlog, daar wilden ze niets meer van weten.’

    

School: De Morgenster

‘Bang dat ze iedereen met een bril zouden oppakken’

Twee schoolrapporten heeft Remmert Tekelenburg voor Rebekka, Liza en Debora meegenomen naar basisschool De Morgenster. Daar vindt het gesprek plaats. De meisjes zien veel zevens en achten op het eerste rapport, maar op het tweede rapport is niet alles ingevuld.  Hoe dat komt, vertelt Remmer Tekelenburg, die een maand na het begin van de oorlog zes jaar werd, aan hen.

Wat merkte u in het begin van de oorlog?
‘Mijn vader was er niet, want die moest opkomen voor dienstplicht. Hij was geen soldaat, maar zat bij de verzorging van de Nederlandse soldaten. Hij was gelegerd in Rotterdam, dat door de Duitsers is gebombardeerd. Heel toevallig had mijn vader toen net ‘klein verlof’, ik denk omdat mijn broertje toen net was geboren. Terug in Rotterdam bleek dat het pension waar hij logeerde was weggevaagd.’

Had u genoeg eten in de oorlog?
‘Ik heb niet altijd lekker gegeten, maar er is bij ons thuis altijd wel íets te eten geweest. Dat was gewoon boffen. Mijn vader was scheikundige en had een bedrijf dat voedsel controleerde op kwaliteit, of er niet mee geknoeid was. Toen was voedsel niet verpakt, dus er kon van alles mee gebeurd zijn. Dat maakte dat er nog weleens wat voedsel overbleef uit dat onderzoek. En dat konden wij dan opeten.’

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Als het luchtalarm afging, was ik bang. Iedereen moest dan de schuilkelders onder de bruggen in. Mijn school zat aan de Prinsengracht, vlakbij de Vijzelgracht en alle kinderen moesten netjes klas voor klas naar binnen. Het was we donker, ik vond het doodeng. Tijdens de Hongerwinter waren alle scholen dicht, omdat er geen brandstof meer was en de klaslokalen niet verwarmd konden worden. Daarom staan er geen cijfers op mijn tweede rapport’.

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Vlak voor die winter kreeg ik de mazelen. Daardoor heb ik nu een bril. Daar werd ik weleens om uitgescholden. Doordat ik het gevoel had dat mensen willekeurig werden opgepakt, was ik bang dat ze ook alle mensen met een bril zouden oppakken. Dat heb ik nooit verteld, maar dat dácht ik wel. Ik begreep niet wat er aan de hand was als kind. Ik was vooral heel erg bang. Bijvoorbeeld voor de vliegtuigen, die zoveel lawaai maakten. De geallieerden vlogen vaak over ons heen op weg naar Duitsland om daar te bombarderen. Soms verloren ze een bom. Soms zag je plofjes en wolkjes in de lucht van vliegtuigen die elkaar beschoten. Dat waren dus ménsen die elkaar beschoten. Dat kon ik niet begrijpen. Eén keer kwam er een menigte vliegtuigen over toen wij net op de fiets naar familie in Zaandam gingen. We moesten over het Noordzeekanaal, maar er was geen brandstof voor de pont. Daarom hadden ze de ponten allemaal achter elkaar gelegd, en zo fietsen wij over het kanaal. Opeens was er die enorme menigte vliegtuigen, bommenwerpers, en ook nog eens heel erg laag. Dat was doodeng. Later bleek dat die vliegtuigen de Hoogovens hadden gebombardeerd.
In 1943 is een vliegtuig neergeschoten en vlakbij het Muntplein terechtgekomen, voor een deel op het Carlton Hotel. Daardoor zijn op de Singel, waar nu de Bloemenmarkt is, heel veel huizen verbrand. Daar is ook een jongen van mijn school bij omgekomen. De brand gaf een enorme vonkenregen over de stad en ons huis en het bedrijf van mijn vader was er niet heel ver vandaan. Mijn vader had een scheikundig laboratorium; we waren als de dood dat er brokstukken op terecht zouden komen. Gelukkig is dat niet gebeurd, maar toen waren wij met zijn allen wel bang.’

      

School: De Morgenster

‘Het enige goede aan de oorlog: Suriname werd gedwongen eigen producten te gebruiken’

Myles en Daniel hadden veel vragen voorbereid voor hun interview. Ook hadden ze een bekertje water en een stoel met een kussentje klaargezet. De 81-jarige Reginald Samson, die tijdens de oorlog in Suriname woonde, kwam voor het gesprek naar hun school De Morgenster. Ze mochten hem alles vragen, zei hij meteen. En dat deden ze.

Veranderde er iets in uw dagelijks leven tijdens de oorlog?
Omdat Suriname bij het Nederlands Koninkrijk hoorde, was Suriname automatisch ook in oorlog met Duitsland. Aan het begin liet de bemanning van een Duits schip haar eigen schip expres zinken, midden in de aanvoerroute, zodat er geen andere schepen uit Europa meer naar de haven konden. De kapitein is via Frans-Guyana naar Duitsland gevlucht. Een deel van de Duitse bemanning werd gevangengenomen in kampen. Dat schip heet de Goslar en het ligt er nog altijd. Vanaf toen merkten we dat veel producten niet meer te koop waren. Er kwamen geen schoenen meer, geen kleding en ook veel eten was niet meer te krijgen. We aten cassavebrood en gingen producten uit Suriname zelf eten en gebruiken. Het enige goede aan de oorlog was dat ons land gedwongen werd om producten die we zelf verbouwden te gebruiken en dat ging heel goed. We maakten brood van cassave in plaats van meel uit Europa. Ook leerden we hoe we door geneeskrachtige kruiden te gebruiken beter konden worden in plaats van door geneesmiddelen uit Europa.’

Was er nog iets waaraan u merkte dat het oorlog was?
In de avond mochten de Duitse vliegtuigen niet weten waar de stad was en daarom mocht niemand het licht aandoen. We moesten olielampen gebruiken en moesten het glas afdekken met gekleurd papier, zodat er minder licht door kon schijnen. Ik vond het doodeng zo in het donker. Ook veranderde het straatbeeld want je zag overal soldaten.’

Werden Joodse mensen ook in Suriname opgepakt?
Joodse mensen werden in Suriname niet opgepakt. Zij vluchtten in de oorlog uit Europa naar Suriname, omdat ze hoopten daar in vrijheid te leven. Tijdens de oorlog zaten er wel mensen gevangen in kampen, in de Jodensavanne. Zo noemden we die plek, omdat er honderden jaren geleden uit Europa gevluchte Joden woonden die er plantages hadden. Toen de oorlog begon, werden daar Duitsers gevangen gehouden en verraders. Mijn familie woonde al heel lang in Suriname en ik heb ook Joodse voorouders. Maar een deel van mijn familie is Christelijk geworden en ik kom uit die tak. Ik ben een mix van Indiaans bloed, negerbloed en Chinees bloed.’

Waarom waren er ook soldaten in Suriname?
Mijn vader werkte voor Alcoa, het Bauxietbedrijf bij Paramaribo. Bauxiet was een belangrijke grondstof in die tijd; er werd aluminium van gemaakt. Dat werd gebruikt om vliegtuigen en wapens van te maken. De Duitsers wilden de bauxietproductie stoppen en daarom moest het goed beschermd worden tegen aanvallen. Ik zag overal militairen marcheren door de straten. Wij noemden ze schutters. Ik vond dat heel indrukwekkend. Er waren Surinaamse en Amerikaanse schutters. De Amerikaanse schutters wilden hun eigen spullen gebruiken en die werden met grote vliegtuigen aangevoerd. Ons vliegveld had maar een kleine landingsbaan en die moest een heel stuk verlengd worden, zodat de grote Amerikaanse vliegtuigen er konden landen.’

School: De Morgenster

‘In ons hart zwaaiden we naar de mensen in de trein’

Met hun blaadjes vol met vragen in de hand ontvingen Jedaja, Caithlin en Parel mevrouw van Drie op hun school De Morgenster. Ze zei dat ze haar ‘ome Jo’ mochten noemen. ‘Dat vonden we heel grappig’. De kinderen waren best zenuwachtig voor het interview maar dat was snel voorbij toen ze merkten dat mevrouw van Drie heel aardig en opgewekt was.

Voelde u zich weleens verdrietig in de oorlog?
Mijn vader werkte voor de Spoorwegen op het terrein waar de wagons werden geparkeerd. Wij woonden aan het spoor. Mijn vader hoefde alleen het hekje door en dan was hij er. Toen de Duitsers de Joodse mensen met de trein naar de kampen vervoerden, stopten de treinen urenlang op dat terrein achter ons huis. Mijn moeder en ik zwaaiden dan altijd naar de mensen om ze moed in te spreken en om te laten zien dat we aan hen dachten. Op een dag was een man uit de trein ontsnapt, de Duitsers zochten hem overal maar konden hem niet vinden. Vanaf toen stond er elke keer aan het begin en het einde van de wagons een Duitse soldaat met een mitrailleur zodat niemand meer durfde te ontsnappen. Ik wilde weer naar de mensen in de trein zwaaien maar het mocht niet van mijn moeder. Ze was zo bang voor de Duitsers dat we binnen moesten blijven. In ons hart zwaaiden we naar ze. Ik voel nog de verdriet en machteloosheid.’

Kende u zelf ook Joodse mensen?
Mijn broer was met een Joodse vrouw en omdat ze een baby hadden, mocht zij langer blijven. Tijdens de oorlog zijn ze getrouwd. Ze trouwden precies op de dag dat huwelijken tussen niet-Joden en Joden verboden werd. Maar mijn broer woonde in Woerden en daar wisten ze nog niet van die regel. Dus konden ze toch gewoon trouwen en is het niet teruggedraaid. Van Woerden verhuisden ze naar Amsterdam. Dat was net op tijd, want er zijn daarna verschillende mensen in Woerden opgepakt. Maar ook in Amsterdam was het niet veilig voor de vrouw van mijn broer. Zij is nog een tijd bij mijn ouders ondergedoken.’

Heeft u nog herinneringen aan de bevrijding?
‘Een van mijn broers werkte als conciërge op het gemeentehuis in Uithoorn. Op de avond van 4 mei kwam hij en zei: “Kom ga mee!” Hij nam ons mee naar het gemeentehuis, ging naar binnen en pakte de vlaggenstok en de vlag. Hij hing hem uit op het balkon en het hele plein stroomde vol mensen. Het was heel spannend want de volgende dag was het weer een gewone werkdag en mijn broer ging dus naar zijn werk. De Duitse officier kwam naar het gemeentehuis, maar hij had niets in de gaten van wat er de avond ervoor op het plein was gebeurd. De bevrijding zelf herinner ik me ook nog heel goed. Het voelde heerlijk. De Canadezen kwamen over de brug gereden en het was groot feest in het dorp. Niet met drank hoor, maar iedereen was buiten en er werd gefeest en gedanst.’

School: De Morgenster

‘We spraken niet, of heel zachtjes, en we huilden en bidden veel’

Inez de Graf (1933) woonde tijdens de oorlog met zes broers en zussen en haar moeder in Zeewijk, Aruba, in de buurt van Sabaneta, dat weer vlakbij de grote olieraffinaderij van San Nicolas ligt. Al wordt ze nog altijd door de angsten van toen omringd, toch deelt ze graag haar verhaal met Rohan, Stephanie en Jeüel van basisschool De Morgenster.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Dat hoorden we op de radio. Aruba had altijd al bezoek van Duitse schepen gehad, maar nu het oorlog was werden we een doelwit, omdat we een van de grootste voorraden olie ter wereld hadden. Ik herinner me de vele Franse en Amerikaanse soldaten die met geweren in de hand schreeuwden: “Licht uit! Licht uit! Naar binnen!” Anders zouden de Duitse spionagevliegtuigen de lichten zien en weten dat ze in de goede richting zaten om uiteindelijk de olietankers te bombarderen. We zaten met het gezin thuis, in het donker, dicht bij elkaar. We spraken niet, of heel zachtjes, en we huilden en bidden veel. Ook een tante en twee kinderen kwamen bij ons wonen; ze hadden maar één paar kleren en schoenen mee. Eten was er ook niet veel; we leefden van aardappelen, rijst en bloem. Maar we waren tenminste bij elkaar, zodat we als het gebeurde, samen dood zouden gaan. De oorlogsjaren waren als een gevangenis. We waren aldoor bang om dood te gaan.’

Wat is u het meest bijgebleven uit die tijd?
‘Oh, kinderen, de angst. En ook het huilen, het bidden en de droefheid die we voelden als we op de radio hoorden hoeveel mensen, ouderen en kinderen ook, in Europa werden gedood. We waren bang, maar we gaven de hoop nooit op. En we hadden geluk dat het de Duitsers om de olie ging en niet om ons. Daarom waren hier zoveel Franse en Amerikaanse soldaten, om die olie te beschermen.
We gingen wel naar school, maar daar was de sfeer ook niet leuk. We moesten bevelen opvolgen en de juffen en meesters schreeuwden als je iets deed wat niet mocht. Als we via de luidsprekers in de straten werden gewaarschuwd, moesten we meteen naar binnen. Klonken de sirenes, dan meteen de schuilkelders in. Terug naar huis rende je. Er was altijd angst, altijd het gevoel dat je moest oppassen, dat je dood kon gaan en er was de onwetendheid. Je ouders vertelden niet veel om je te beschermen.
Een keer werd een olietanker gebombardeerd en vatte vlam. Dat was vlakbij huis, we zagen het gebeuren. Toen verhuisden we naar het midden van het eiland, waardoor we een langere afstand moesten rennen naar en van school. En je dus nog langer bang was.’

Wat voelt u nu nog wanneer u ons dit allemaal vertelt?
‘Angst. Maar ik wil jullie dit vertellen. Het is belangrijk dat jullie het weten. Dat jullie je ouders en grootouders vragen stellen over de slavernij, ook al kun je veel opzoeken tegenwoordig. Maar vraag hun naar wat zij weten. Lees, leer en vertel door.
Soms wil ik helemaal niet praten over die oorlogsjaren. Omdat ik de angst en droefheid nu nog voel. Die gaan nooit weg.

Inez de Graf zucht.

Al die jaren gevangen in donkere huizen. Het schreeuwen, de bevelen, de bom op de olietanker, je ouders zien huilen…. We huilden van blijdschap en dankbaarheid toen de oorlog voorbij was. Maar de angst blijft.’

School: De Morgenster

‘De politie sleepte mijn vader hardhandig naar de kazerne’

Erna van Tholl verhuisde in 1949 met het gezin waarin ze opgroeide naar Amsterdam. ‘Naarmate ik ouder word, heb ik steeds meer heimwee naar Suriname. Het zijn toch je roots.’ Haar vader, ook geboren in Suriname, heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog gewerkt op één van de KSNM schepen die de kust van Suriname beschermden tegen een Duitse aanval. Erna weet aan Zoë, Evi, Aïsha en El’Josha van basisschool De Morgenster nog veel te vertellen over de verhalen van haar vader.

Wat deed uw vader voor werk in de oorlog?
‘Mijn vader is geboren in Suriname, in 1918. Toen hij dienstplichtig was, kreeg hij een oproep dat hij zich moest melden. Hij had daar helemaal geen zin in. Toen kwam de ME, de militaire politie, en die hebben hem hardhandig naar een kazerne gesleept. Omdat hij slechte ogen had, kon hij niet in militaire dienst en moest hij andere werkzaamheden doen. Toen de oorlog uitbrak, was hij verplicht om voor de KNSM te varen. De KNSM besloot om mensen aan te nemen die afgekeurd waren voor dienstplicht. Hij was toen twintig, werd matroos op het schip en nam veel schoonmaakwerkzaamheden op zich.
De KNSM zorgde ervoor dat Suriname vanuit zee beschermd werd tegen de Duitsers. De Duitsers wisten van Suriname en de grondstoffen. Bauxiet is een grondstof uit Suriname waarvan de Amerikanen oorlogsmateriaal maakten. De bauxietfabrieken mochten dus absoluut niet in handen van de Duitsers komen. Duitse onderzeeboten gingen op weg naar Suriname om de boel kapot te schieten, maar de Amerikanen stonden aan de Nederlandse kant. Zo ontstond er ook een wereldoorlog op zee. Het schip waarop mijn vader voer, de Koningin Emma, is gelukkig nooit geraakt door een torpedo van een Duitse onderzeeboot.’

Hoe vond uw vader het om voor de KNSM te werken?
‘Mijn vader heeft er tijdens de oorlog het beste van gemaakt. Door de omstandigheden had hij geen keus. Het waren bijzondere en leerzame jaren, waarin hij zichzelf heeft leren redden. Hij heeft heel veel goede vrienden gemaakt op zee, want iedereen zat in hetzelfde schuitje. Hij heeft een hele goede vriend gehad, ome Piet, die een ontzettend gezellige en ook lange man was. Dat heeft mijn vader erg gesterkt. Ome Piet is later in Amerika gaan wonen. Vandaar ook dat we de link hebben tussen Suriname, Amerika en Nederland. Nu hebben we overal vrienden en familie wonen.’

Waarom ging uw vader naar Nederland?
‘Door de oorlog en het varen in de Cariben, wilde mijn vader meer zien van de wereld. Hij had een oom die met een Nederlandse vrouw was getrouwd en in Nederland woonde. Hij had mijn vader gezegd dat er altijd plek voor hem was. Toen hij eenmaal had geproefd van de zeevaart was het voor hem duidelijk: ‘Ik ga naar Nederland en ik ga het daar maken.’ Het heeft jaren geduurd voor hij weer terugging naar Suriname, zo goed had hij het hier. Hij heeft eigenlijk nooit heimwee gehad, ondanks de kou. Wij zijn in de lente aangekomen, maar toen eenmaal de herfst voorbij was, was het erg heftig. Ik ging met een pyjamabroek onder mijn lange broek naar school, zo kou had ik het.
Mijn ouders gingen op een gegeven moment op de Middenweg wonen. Er was daar een ruimte met een luik en dat was een beetje verstopt. Daar hebben ze spullen van mensen die daar in de oorlog verstopt waren gevonden, zoals een vork en een bord. Van de winkel onder ons hoorden we dat daar Joden zaten ondergedoken. Dat was wel heftig om te zien in ons eigen huis.’

    

School: De Morgenster

Het mooie van de oorlog was de saamhorigheid

Connie de Vries-Kuijl woonde tijdens de oorlog met haar ouders en vijf broertjes en zusjes in Weesperkarspel, het huidige Driemond. Ze was vijf jaar toen de oorlog begon. Fahad, Jemimah en Rochester spraken met haar en hoorden verhalen over bombardementen en het mooie aan een tijd die niet mooi was.

Wat is het heftigste wat u zich kunt herinneren van de oorlog?
‘Vlakbij ons werd de brug over het Merwedekanaal door de Engelsen gebombardeerd. Toen was ik heel erg bang. Ik liep met mijn vader, moeder, broertjes, zusjes en nog wat kennissen op de weg. Ineens zagen we allemaal vliegtuigen die een voor een plotseling naar beneden doken. We scholen in een sloot, ik lag er half in en was bang. De brug is niet goed geraakt, een aantal huizen wel, sommige zijn weggevaagd. Bij dat bombardement zijn een oudere dokter en een buurjongen van mij omgekomen en dat was natuurlijk een ervaring die je nooit meer vergeet.
Een andere herinnering is dat de Duitsers de postduiven van mijn vader, die duivenmelker was, kwamen ruimen. Ze waren bang dat via de duiven allerlei informatie zou worden verspreid. Mijn vader vond hield veel van die dieren. De Duitsers hakten bruut hun koppen af…’

Wat aten jullie tijdens de oorlog?
‘We aten rare dingen tijdens de oorlog, zoals suikerbieten en aardappelschillen. Mijn oudste broer lustte alles, dus die had het relatief makkelijk. Enkele kinderen, waaronder ik, konden dat eten minder goed verdragen en aten dan liever niks. Die hadden enorme honger. Op een gegeven moment kwam de pater van de kerk bij ons langs. Hij vertelde mijn ouders dat een van mijn broers wel heel vaak op straat ging liggen. Hij had zo weinig energie dat hij steeds even moest rusten. In dit soort gevallen mochten sommige kinderen dan twee weken ergens anders in het Gein op een boerderij wonen waar ze warm eten kregen om aan te sterken. Alleen moest je dan helemaal van Weesp daar naartoe lopen, zeven kilometer! Dat was natuurlijk een enorme tocht als je zo weinig energie had.’

Deden jullie wel eens stiekeme dingen?
‘Nou, je mocht tijdens de oorlog niet naar de radio luisteren, maar wij hadden in een keukenkastje achter een gordijntje een radio staan en daar werd dan wel eens naar geluisterd. Zo bleven we toch een beetje op de hoogte van wat er speelde in het land. Ook heeft mijn vader ondergedoken gezeten en in zijn papieren zijn geboortedatum veranderd. Hij was toen eigenlijk nog 39 maar hij deed net alsof hij al veertig was ,want dan hoefde je niet meer in dienst en hoefde je ook niet naar Duitsland om te werken bijvoorbeeld. Je werd heel creatief in de oorlog; mensen bedachten van alles. Het was natuurlijk een vreselijke periode, maar het mooie was de saamhorigheid. Je kwam echt voor elkaar op, je hielp elkaar, kookte voor elkaar en informeerde naar elkaar en je kende echt iedereen.’

      

 

School: De Morgenster

‘De soldaten brachten de bakker en zijn vrouw naar de ‘Joden Savanne”

Dederee, Joel en Samuel van basisschool De Morgenster spraken met mevrouw Celine Hasselaar over Suriname in oorlogstijd. Zij was tien toen de oorlog begon en woonde toen bij een pleeggezin.

Hoe oud was u toen de Tweede Wereldoorlog begon?
Ik was tien en woonde in Paramaribo op een groot erf bij een Chinees pleeggezin. Daar woonde ik sinds mijn zevende. Mijn ouders, die Indianen waren, woonden in het oerwoud van Suriname. Ze hadden nooit leren lezen en schrijven en wilden dat ik dat wel zou leren. In het pleeggezin werd Chinees gesproken. Op school leerde ik Nederlands. Toen de oorlog begon konden we nog alles kopen, alleen de luxe spullen kwamen niet meer uit Nederland. Bij ons was geen oorlog. Op het erf waren wel militairen met hun gezinnen. Op een dag gingen deze militairen de Duitse bakker ophalen. Ze vroegen aan zijn vrouw waar hij was. Hij sliep nog. We zagen hem in een soort jurk naar buiten komen. Hij had een mutsje op met een kwastje eraan. Het waren hele aardige mensen. Ze bakten heel lekker brood en gebak. De soldaten hebben hem naar de ‘Joden Savanne’ gebracht. Daar werden de Duitsers gevangen gehouden. We hebben de Duitse bakker en zijn vrouw niet meer teruggezien.’

Vond u het niet verdrietig dat u bij pleegouders moest wonen?
Ik vond het vreselijk. Ik miste mijn familie heel erg en het was alsof mijn ouders mij wegdeden, alsof ze me niet meer wilden hebben. Het was ook niet leuk in dat pleeggezin. Ze hadden al grote kinderen, die aan het werk waren in het onderwijs en als apothekersassistente. Een van de jongens had een garage Ik was het kleine kind in huis. Voor ik naar school ging, moest ik heel hard werken. Dan moest ik de vloeren schoonmaken en als ze vonden dat het niet goed was gedaan, kreeg ik slaag. Ik werd heel veel geslagen. De eerste jaren zag ik mijn ouders niet. Ik ben daar gebleven tot ik elf was. Mijn moeder kwam langs en wilde dat ik andere kleding aandeed. Toen ontdekte ze dat ik werd geslagen. Ze heeft me mee naar huis genomen. Had ik het maar eerder aan mijn moeder verteld, maar ik durfde dat niet. Daarna kwam ik bij een ander pleeggezin met jonge kinderen; daar heb ik het heerlijk gehad. De moeder was lief en ik vond die kleine kinderen heel leuk om mee te spelen en om vast te houden.’

Hoe kwam uw familie de oorlog door?
‘Mijn ouders – mijn moeder heette Frederika en mijn vader Jacques – merkten ook niets van de oorlog. Zij werkten in het binnenland van Suriname. In het oerwoud vind je alles wat je nodig hebt. Mijn vader werkte er in het bos. Hij kapte grote bomen. In Suriname leven nu nog twee zussen van me, zij zijn 92 en 94. In 2014 ben ik voor het laatst in Suriname geweest. Ik heb er afscheid van genomen. Ik ga er niet meer heen.’

Hoe komt het dat u zo lief en vriendelijk bent gebleven?
‘Ik heb veel aardige mensen leren kennen. Ik heb wel geleerd om te kijken hoe mensen zijn. Niet iedereen is aardig. Jullie wel. het is fijn om met jullie te praten.’

 

   

School: De Morgenster

‘Snel ben ik tegen een huis aan gaan liggen’

Laura, Namdi en Angela zijn een beetje zenuwachtig voor het interview met Bob de Vries. Ze vinden het spannend dat hij helemaal naar hun school, de Morgenster in Zuidoost, komt. De zenuwen blijken niet nodig, want meneer de Vries is ontzettend aardig en stelt hen meteen gerust. Ze mogen alles vragen! Hij heeft mooie, bijzondere en ook heftige verhalen over de oorlogsjaren in Driemond.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Die begon voor onze gemeenschap eigenlijk al een half jaar voor de oorlog uitbrak. In een fabriek waar vogeltjesvoer werd gemaakt werden Nederlandse soldaten gestationeerd, voor het geval de oorlog zou uitbreken. De soldaten moesten van tijd tot tijd marcheren. Een trommelaar en een trompettist liepen voorop. Dat vonden wij prachtig en dan liepen we altijd mee. De soldaten zingen altijd als ze marcheren. Ze kwamen vaak ‘s avonds bij mijn ouders koffie drinken, want er was verder weinig te doen in het dorp. Toen de oorlog begon, op 10 mei 1940, werd ik wakker van vliegtuiggeluiden. De vliegtuigen gingen Rotterdam bombarderen. Dat was een erg angstig moment. Op de radio hoorden we dat de oorlog was begonnen en Nederland zich zou verzetten. Onze soldaten waren alleen helemaal niet goed voorbereid. Ze zaten op een fietsje in plaats van in een tank.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Wij hadden het best goed. Mijn vader had een groot stuk land van 1100 m2. Daar verbouwden we zelf groente en aardappelen op. In de winkels was niks meer te krijgen aan het einde van de oorlog. We kregen op een zeker moment bonnen waar je eten mee kon halen. Dan ging je met je pannetje naar een gaarkeuken en dan werden er een paar scheppen eten in gedaan. Mijn moeder en zus zijn verschillende keren naar Overijssel gereden om groente en aardappelen te halen. Ze gingen daar op de fiets naartoe. Moet je nagaan, dat is zo’n honderdvijftig kilometer! De banden waren van autobanden gemaakt, die gingen om het wiel heen met een nietje. Soms werd het eten bij de brug bij de IJssel ook nog eens afgenomen door de Duitsers. Gelukkig is dat bij hun nooit gebeurd. Er waren op een gegeven moment ook geen kolen meer, dus moesten we hout stoken. Daarvoor zaagden we bomen om, wat natuurlijk niet mocht. We werden een keer aangehouden door de politie en toen moesten we onze bomen laten liggen. De zaag stak de politieagent zelf in zijn zak. Later, toen de oorlog was afgelopen, kwam hij de zaag terugbrengen.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Op een zeker moment, later in de oorlog, moest Amsterdam beschermd worden. De Duitsers lieten de polders in Zuidoost onderlopen, zodat de geallieerden niet over het land Amsterdam in konden komen. De wegen die naar Amsterdam liepen, konden de Duitsers dan beter bewaken. Op een gegeven moment waren we op straat aan het hockeyen. En wat gebeurde er toen? Er kwamen tien Engelse vliegtuigen over en die gooiden bommen naar beneden. Ze probeerden de brug te bombarderen, maar dat is niet gelukt. Ze hebben in totaal twintig bommen naar beneden gegooid, maar de brug werd niet geraakt. Wel vielen er twee doden. Een jongen van een jaar of twintig liep daar in de buurt en werd geraakt door een granaatscherf. De ander was een dokter uit Weesp. Ik weet nog dat ik snel tegen een huis aan ben gaan liggen om me te beschermen. Gelukkig is het met ons toen goed afgelopen. In Weesp werd de brug ook een paar keer gebombardeerd om de spoorweg te vernietigen. Ook dat is niet gelukt. Ergens was het ook wel weer mooi dat onze polder werd ondergelopen. Het waren strenge winters en op den duur konden we honderden meters schaatsen op een hele grote plas.’

   

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892