School: de Meidoorn

‘Als we thuis waren geweest, waren we allemaal dood’

Voor Matteo, Evy, Esmae en Pelle is het maar een klein stukje lopen van school, De Meidoorn, naar het huis van de 87-jarige Jenny de Jong op de Bilderdijkkade, waar zij nog altijd woont. Als we bij Jennie (“noem me maar gewoon Jenny”) de steile trap zijn opgeklommen, worden we opgewacht met voor iedereen een zakje snoep. Tussendoor gaat de telefoon. Jennie maakt dan snel even een afspraak met een klant voor de pedicuresalon die ze aan huis heeft.

Hoe was de sfeer op straat tijdens de oorlog?
‘De sfeer was anders, je kon niet meer buitenspelen. Ik was negen jaar en ze zeiden niet zoveel tegen kinderen. Ik vroeg wel wat er aan de hand was, maar dan zei mijn moeder dat het oorlog was en dat het wel mee viel. Er mocht geen straaltje licht naar buiten en we zaten allemaal rondom de kachel. Je mocht geen radio hebben, want ze hadden een systeem waarbij ze precies konden zien wie een radio had. Als het luchtalarm ging, moest je ogenblikkelijk in de schuilkelder. Ik moest een keer naar de groenteman in de Bilderdijkstraat. Ik liep net langs een schuilkelder toen het luchtalarm ging. Maar ik wilde niet naar binnen, ik wilde naar mijn moeder toe! Ik ben huilend naar huis gerend en riep tegen mijn moeder: “Nu heb ik geen bloemkool!” Ik werd steeds banger. Dan ging ik bij een luchtalarm tussen de kasten in staan, maar dat hielp natuurlijk niets. Ik heb nog wel een klein leuk verhaaltje. Ik moest naar de kerk, maar toen zijn we stiekem naar de Bijenkorf gelopen. Daar ging het luchtalarm af en werden we opgesloten in de kelder. Dat was onze straf, dacht ik.’

Heeft u nog meer erge dingen meegemaakt tijdens de oorlog?
‘We waren eens op vakantie in Gelderland toen we een telegram kregen dat we direct terug moesten naar Amsterdam. Mijn vader zou ons in de trein wel vertellen wat er gebeurd was. Er waren beschietingen geweest en er was een granaat niet ontploft, maar wel door het dak in ons huis terechtgekomen. Hij was dwars door mijn bed gegaan en die bom zat nu in de kast. Alles was kapot. Als we thuis waren geweest, waren we allemaal dood. Onze oude buurman had het niet gehoord en ook zijn vrouw was er doorheen geslapen. Ze hebben de granaat eruit gehaald, maar wij konden pas na drie maanden weer terug in ons huis. En zo waren er meer erge en ergere dingen. In mijn klas zat een meisje, Truusje, zij had opeens een ster op. Op een dag zei de juf: “Laten we eens lekker stout gaan doen en Nederlandse liedjes zingen.” Opeens werd er op de deur gebonsd en er kwamen drie soldaten binnen. Juf en Truusje moesten mee. De juf kwam terug, maar Truusje was naar een kamp gebracht en zou nooit meer terug komen, die hele familie was weg. Alleen maar omdat ze anders waren. Mijn tante werkte op de Weteringschans. Op een dag kwamen daar overvalwagens aan en moesten de mensen blijven staan om te kijken hoe gevangenen werden doodgeschoten. Mijn tante  kwam huilend bij ons thuis daarna.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘We hadden alleen nog bloembollen en suikerbieten en moesten vuur maken met vuursteentjes. Er was werkelijk geen eten meer. We hadden een gaarkeuken op school en daar kreeg je een bakje eten. Dat moest je opeten. Er was een man met een bakfiets die verkocht slagroom, opgeklopt met een fietspomp, dat was zo lekker. Ik heb nooit een lekkerder gebakje gegeten als het eerste witbrood aan het eind van de oorlog. We hebben op het dak staan kijken naar de vliegtuigen die meel gooiden. De bevrijding was zo’n groot feest, we konden weer naar buiten!’

Denkt u nog vaak aan de oorlog?
‘Vlak na de bevrijding heb ik soldaten zien schieten op de Dam. Als mijn vriendin van toen belt, zegt ze altijd: “Weet je het nog?” Ik ben wel nog steeds bang voor vuurwerk. Dan zeg ik tegen mezelf: “Het is geen oorlog, doe niet zo stom.” Ik was eens in De Hallen en al die grote tafels deden mij meteen denken aan de gaarkeuken. Ik raakte in paniek. Ik ben dan misschien een grote tuttenbol, maar ik ga er nooit meer heen. Ik wilde eigenlijk nooit naar Duitsland met die moffen, maar dat zijn toch ook maar gewoon mensen. Ik mag ook eigenlijk geen moffen zeggen. Moffen zijn nazi’s en geen Duitsers. Dat is hetzelfde als dat moslims en IS niet hetzelfde zijn. Het belangrijkste is om een ander nooit jouw geloof op te dringen. Er was eens een oudere moslimvrouw bij mijn pedicurepraktijk die vroeg of ik het erg vond dat ze haar gebed in mijn kamer deed. Ik vond dat alleen maar mooi: een zegen , is een zegen.’

Jenny stelt dan de kinderen nog een vraag: Ik speelde op die leeftijd met poppen. Wat doen jullie na school? Als de kinderen zeggen dat ze vooral creatief bezig zijn en niet met hun telefoon, vindt Jennie dat geweldig en zegt dat ze trots op ze is. Dat vinden de kinderen mooi om te horen en Jenny is nog zo actief en positief. Op de trap zwaaien ze: Dag Jenny, tot volgende keer!

School: de Meidoorn

‘Na de oorlog hebben we mijn zus nog lang geplaagd’

Oren en ogen tekort kwamen Mara, Jonas en Amelie van basisschool de Meidoorn in de gezellige woonkamer van Thea Koning. De vele zelfgemaakte schilderijen en andere kunstwerkjes maakten indruk. Van de vitrinekast met zelfbeschilderde eieren waren ze ondersteboven. En toen was het tijd voor warme chocolademelk en koekjes en een prettig gesprek over een pittig onderwerp.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘We hoorden het op de radio en lazen het in de krant, want televisie was er nog niet. In het begin merkten we er niet veel van, maar na een week wel. Dan hoorde je het afweergeschut van de Duitsers knallen, dat vanaf de grond de vliegtuigen met Canadezen neer probeerde te schieten. En het luchtalarm dat afging. De bovenburen kwamen dan bij ons beneden in de hal schuilen. Mijn oudere zus nam altijd haar trouwjurk mee, want daar hadden we allemaal veel werk aan gehad. Achteraf grappig dat ze daar zat met die jurk. We hebben haar na de oorlog er nog veel mee geplaagd. Ook herinner ik me dat er bij de Blauwburgwal in het centrum, waar ik werkte, een bom was gevallen.’

Kon u wel gewoon naar school?
‘Ik zat eerst op de Sint Janschool, tegenover jullie school, en in die tijd werd je niet getest op wat je kon of wilde worden. Ik wist het niet en op mijn zestiende, net toen de oorlog begon, ben ik op kantoor gaan werken, elke dag van half negen tot half zes. ’s Avonds tot tien uur ging ik dan nog naar de middelbare handelschool. Dat kon in oorlogstijd. We hebben het met ons gezin, we waren met z’n achten en ik was de een-na-jongste, allemaal overleefd. Toen mijn vader, die bij de trein werkte, met zijn collega’s besloot te staken uit protest tegen het weghalen van de Joden, moesten we onderduiken. Dat deden we bij mijn al getrouwde zus, aan de Marnixkade. We zaten daar veilig, omdat haar man Duitser was en er dus een Duitse naam op de deur stond.’

Hebben jullie honger gehad?
‘In de loop van de oorlog was er steeds minder eten. De Duitsers pikten alles in. Eten ging toen op de bon. Twee sneetjes brood kreeg ik, waarvan ik er een aan mijn broer gaf, omdat die wel heel erg mager was. Die noemden ze Buchenwaldje, naar het kamp Buchenwald. Er waren ook suikerbieten, maar dat was vies. Gelukkig werden we in 1945, toen we inmiddels al weer thuis woonden, bevrijd. We hebben gedanst daar op het plein voor de kerk, schuin tegenover jullie school. Ik vraag me nog steeds af waar de uitgehongerde mensen de energie vandaan haalden. Maar we waren zo blij, dan vergeet je dat kennelijk. Her eerste brood dat ik at, gemaakt met eten uit de voedselpakketten die uit de vliegtuigen werden gegooid, smaakte me als een gebakje!’

Was u boos op de Duitsers?
‘Ja, dat was iedereen. Maar ik bleef dat niet lang na de oorlog, sommige mensen wel. Veel Duitse soldaten wilden ook geen oorlog. Die werden maar gestuurd.’

            

School: de Meidoorn

‘Ik kan nog geen boterham weggooien!’

Fay, Alice en Romaisae van de Meidoorn stappen vrolijk binnen bij Huub Liebrand. Er worden heerlijke taartjes uitgedeeld en… bierglazen! “Niet vertellen aan jullie ouders hoor!” grapt de gastheer. Erin zit gelukkig chocolademelk met slagroom. Smullend stellen ze hun eerste vragen aan Huub Liebrand die zes jaar was toen de oorlog begon.

Was u tijdens de oorlog bang om opgepakt te worden?
‘Nee, eigenlijk niet. Wij waren een katholiek gezin, ik ging als kind naar de Chassé-kerk. En voor niet-Joodse gezinnen zoals wij was de kans om opgepakt te worden erg klein. We hoefden dus niet bang te zijn. Volwassen mensen moesten wel oppassen om niet opgepakt te worden, maar ik was jong.’

Zijn er familieleden van u omgekomen in de oorlog?
‘Van mijn kant niet. Wel familieleden van mijn eerste vrouw, die Joods is, maar die kende ik toen nog niet. Haar tantes, ooms, nichtjes en neefjes zijn allemaal vergast. En waarom? Omdat ze alleen maar Joods waren.’

Wat was het minst lekkere eten in de oorlog?
‘Nou, dat zal ik je vertellen. In de oorlog moesten wij naar de gaarkeuken. Dan nam je je eigen pannetje mee en kreeg je een schepje van het eten dat daar gemaakt was. En toen was daar een keer suikerbieten met zuurkool gemaakt. Nou, dat was niet om te eten!’

Dacht u dan, ik ga het echt niet eten?
‘Op een gegeven moment heb je zo’n honger, dan moet je wel. Zo herinner ik me nog een moment waarop wij thuis zaten, zonder verwarming en elektriciteit. Het weinige licht dat we hadden kwam van een olielampje, uit een jampotje. Wat we toen in huis hadden, was pudding. Nou ja, nep-pudding. Dat had mijn moeder aangemaakt met water. Dat was echt niet lekker! Dus gingen wij zonder eten naar bed, om drie uur later weer wakker te worden met een enorme honger. Toen hebben we het wel opgegeten. Zo’n honger hadden we! Daarom kan ik vandaag de dag nog geen boterham weggooien en word ik boos als ik mensen dat wel zie doen.’

School: de Meidoorn

Ik ging op een platte schuit naar Coevorden, helemaal alleen

Het is nog best een stukje met de tram helemaal naar Osdorp. Bij het Osdorpplein stappen Kyomi, Tirza, Siem, Raaf en Lotus van basisschool de Meidoorn uit. Als ze aangebeld hebben, staat Lenie Ekelschot hen al aan het eind van de lange galerij op te wachten. De kinderen worden onthaald met thee, limonade en koekjes. Ze schuiven bij elkaar op de bank en Lenie neemt plaats in de gemakkelijke stoel bij net raam.

Wat is er met uw familie gebeurd tijdens de oorlog?
‘Ik was negen jaar toen de oorlog afgelopen was dus ik weet nog het meeste van het laatste jaar. De kerk tegenover jullie school, daar ben ik gedoopt, ging ik naar de kleuterschool en ben ik getrouwd. Wij zaten met zeven broers en zussen in een kleine woning, maar verhuizen was er niet bij. Dat is nu voor jullie gelukkig wel anders. Mijn moeder maakte al onze kleding zelf op de naaimachine. Mijn vader was betrokken bij de spoorwegstaking en zat ondergedoken. ’s Avonds om elf uur kwam hij dan stiekem even thuis. Maar we moesten wel voorzichtig zijn, want er woonden NSB’ers in de buurt en je was zo verraden. Dat is trouwens gauw bekend, wie die NSB ‘ers zijn, want die bemoeiden zich met alles. Naast ons woonden ook Joodse mensen, maar die hebben de oorlog overleefd. We hebben ook het bombardement op Noord gezien, toen kwam er een parachutist naar beneden. En de neef van mijn latere man, Jan Verleun, is doodgeschoten nadat hij had geprobeerd het bevolkingsregister op te blazen.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Honger hadden we, en kolen voor de kachel hadden we niet. Als je het koud heb, is dat heel erg. We hadden een tweepersoonsbed in de kamer gezet, zodat we warm bij elkaar konden zitten. De bielzen van het spoor brandden er heerlijk, of de tramblokjes uit de Kinkerstraat. Al het eten was op de bon en dan moest je naar de gaarkeuken voor een pannetje eten. Mijn zus ging helemaal naar de stad, want daar werkte de buurvrouw. Dan had je een mazzeltje en kreeg je wat extra’s. Mijn tante kreeg een baby, die is doodgegaan door de honger. We zaten op een fiets in de kamer, want dan hadden we licht en kregen we nog beweging ook.
Omdat er in Coevorden nog wel eten was, ben ik daar naartoe gestuurd. Ik ging op een platte schuit waar stro op de grond lag en een emmer in de hoek stond. Ik mocht niets meenemen en moest mijn moeder gedag zeggen. Ik was dus helemaal alleen en ik heb heel veel gehuild. Onderweg zijn we zelfs nog gebombardeerd. Ik liep met een kindje van een jaar of twee in de kinderwagen, ik kan zijn gezichtje nog herinneren. In augustus 1945 reden de treinen weer en kon ik daar pas weg. Ik zat op een vrachtwagen en op de Admiralengracht was het feest. Mijn broer zag mij zitten en riep mijn moeder. “Mama, Lenie is er weer!” Vijf jaar geleden hadden wen een reünie met die kinderen uit Coevorden. Toen kon ik het afsluiten.’

Hoe voelt u zich als u aan de oorlog denkt?
‘Er gaat gelukkig een hoop langs je heen als kind. Dat vergaat dan gewoon. Ik zit er niet mee, maar kan het me wel herinneren. Ik ben er toch soms mee bezig, dan ga ik op zoek naar foto’s. Nu ik zo zit te praten, komt er ook veel meer naar boven. Er is altijd een voor en na de oorlog, maar je moet wel meegaan met de moderne tijd. Zo zit ik bijvoorbeeld op Facebook. We geloven allemaal in hetzelfde. Ook niet alle Duitsers zijn slecht hoor. Ik was eens na de oorlog bij een Duitse boer om hout te halen, hij bleef maar excuses maken voor het bombardement op Rotterdam. Oorlog is echt niet in een paar woorden te beschrijven.’

 

School: de Meidoorn

‘Ren naar huis, ik heb ook kinderen’, schreeuwde de Duitser

Omdat ze zo goed de verhalen van haar inmiddels overleden moeder kent en ze in haar werk ook veel op podia vertelt, mag Marja Ruijterman als naoorlogse vertelster meedoen aan Oorlog in mijn Buurt. Simone, Lois en Indy van de Meidoornschool ontmoeten haar in huiselijke sfeer in een café op de hoek waar de verhalen die ze zal vertellen zich afspeelden.

Waar woonde uw moeder precies?
‘Dat is zo vreemd. Ik heb zoveel met haar gesproken over haar jeugd in de oorlog, maar nooit het huisnummer gevraagd en nu is het te laat. Ze is negen jaar geleden overleden. Maar waar we nu zitten, als je naar buiten kijkt, daar is het allemaal gebeurd. Hier groeiden mijn moeder Greet en haar zus Annie op, voortgekomen uit een Joodse vader en niet-Joodse moeder die – heel bijzonder in die tijd – gescheiden waren. Ze hebben veel honger gehad in de oorlog. Veel mensen aten hun eigen huisdier op. Ook hun poes kwam in de pan terecht, maar toen mijn moeder wist dat dat haar poes was, wilde ze het niet eten! Ook deed mijn moeder verzetswerk; dan bracht ze kousen die hersteld moesten worden naar onderduikers in De Pijp, die daardoor wat geld konden verdienen. Daar wist haar moeder niets vanaf!’

Heeft uw moeders familie de oorlog overleefd?
‘Mijn moeder, haar zus en hun moeder wel. Hun vader, mijn opa dus, niet. Van al zijn tien broers en zussen en hun ouders heeft maar één iemand het overleefd: mijn tante Engeltje. Door zich te verstoppen in een voddenkar (een bakfiets met allemaal troep erop) is ze uit kamp Westerbork ontsnapt. Na de oorlog werd ze gek in haar hoofd door alles wat er gebeurd was. In het centrum had ze een armoedig woninkje waar ik met mijn moeder weleens kwam. Als je naar het toilet was geweest, moest je doortrekken middenin de huiskamer! Ze had er allemaal beeldjes die elk een omgekomen familielid voorstelden. Ze kon heel lief doen, maar dan opeens in woede uitbarsten. Dan schold ze mij, een klein meisje, uit voor nazi of vieze Duitser. Na de dood van mijn ouders vond ik een doos met papieren van haar. Ze bleek prachtig te kunnen dichten! Ze had zich altijd geschaamd voor het beroep van haar broer, mijn opa Sem. Die was voddenman op het Waterlooplein. Na de oorlog dichtte ze: “Vergiffenis Sem, miljoenen keer dat ik mij voor U schaamde als ik bij Uw voddenkar was aan het Waterlooplein… en een voddenkar redde mijn leven en heeft mij uit Westenbork gereden”. Ze vond het erg dat zij als enige de oorlog had overleefd en daar schaamde ze zich ook voor.’

Wat is er met uw opa gebeurd?
‘De vader van mijn moeder was hertrouwd met een vrouw die al een dochter had. Samen kregen ze nog een baby. Elke week gingen mijn moeder en haar zus langs. Op een dag ging d’r zus alleen en zag dat alle ramen van het huis van haar vader ingegooid waren. Het gezin was opgepakt, hoorde ze waarna ze naar de Hollandse Schouwburg rende. Daar zag ze net hoe de wagen met opgepakte Joden werd uitgeladen. Haar vader kon ze nooit meer zien, omdat een grote soldaat haar boos wegstuurde. Zo veel als mijn moeder praatte over de oorlog, zo weinig deed haar zus dat. Dit verhaal vertelde m’n tante me pas aan het eind van haar leven. Alleen het baby’tje, hun halfzusje dus, heeft het overleefd. Die werd stiekem weggehaald en naar een gezin in Delft gebracht. Mijn moeder en tante wisten van haar bestaan, maar het gezin wilde geen contact. Als volwassene nam dat meisje contact op met mijn moeder en haar zus. Ze had ontdekt dat ze Joods was, dat wist ze niet, en dat ze nog familie had. Ik heb nog altijd contact met haar. Ze heet Sara, en is mijn tante dus.

Mijn moeder heeft de Duitsers na de oorlog vergeven. Ze wist overigens heel goed dat niet alle Duitsers slecht waren. Toen ze een keer tijdens het stelen van blokjes hout uit de tramrails werd gepakt door een Duitser, riep die in het Duits: “Ik heb ook kinderen, ren naar huis!” Ik ben heel trots dat zij dat kon, vergeven na alles wat er gebeurd is.’

 

School: de Meidoorn

‘De soldaten lachten alleen, maar wij voelden ons helden’

Tay-Ishja, Jitske en Kayleigh van basisschool De Meidoorn gaan voor hun interview naar Slotermeer waar Jos Paalvast en haar man Arnold nu wonen. Daar worden ze ontvangen met chocomel, thee en chocolaatjes. De drie meiden nemen plaats op de bank, terwijl Jos in de gemakkelijke stoel gaat zitten.

Hoe was het als kind in de oorlog?
‘Ik ben eind november 1939 geboren, dus ik was pas een half jaar toen het begon. Ik heb herinneringen vanaf toen ik een jaar of drie was. Wij woonden vlakbij het Surinameplein en dat was toen de rand van de stad, daar konden wij heerlijk buiten spelen. Er was een grote zandvlakte waar we hutten bouwden en in de winter was het prachtig met al die sneeuw. Dat was een heerlijke plek voor kinderen. Ik heb een leuke jeugd gehad, kun je nagaan in de oorlog! Als kind beleef je dat anders, er werd veel voor ons verborgen gehouden. Ik merkte natuurlijk wel de angst bij volwassenen, zoals toen er een keer een stuk van een vliegtuig in het weiland terecht was gekomen. Met een vriendinnetje deden we altijd alsof we Engels konden, maar het leek natuurlijk nergens op. Ik heb daar later nog wel eens aan gedacht; hoe krankzinnig dat eigenlijk was. Wij speelden ook vaak soldaat en verpleegster, dan had ik een doekje op mijn hoofd. Er was een school op de Hoofdweg die bezet was door Duitsers. Als we daar langs liepen dan spuugden we naar ze. Die soldaten lachten alleen, maar wij voelden ons helden.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘We kregen vanuit school aardappelschillensoep, als je maag maar een beetje gevuld was. Of we aten stroop van suikerbieten, dat vond ik zo lekker. Een keer hebben we koolraap gegeten en daar moest de hele familie van spugen. Dat hebben we dus nooit meer gegeten. Er waren ook mensen die omkwamen van de honger, die zag je dan weggedragen worden. Dat maakte grote indruk. Omdat mijn vader eten kon halen bij familie, hebben wij het nog niet zo slecht gehad. De familie had een boerderij, waar hij op een fiets met houten banden naartoe ging om eten te halen. Zijn auto had hij namelijk in moeten leveren. Hij moest voor het donker thuis zijn en het eten kon ook afgepakt worden. Als kind besef je niet hoe gevaarlijk dat is. Ik heb nog wel een leuk verhaal over de Hongerwinter, maar dat was natuurlijk niet leuk. Wij hoorden ‘s nachts een schrapend geluid bij de voordeur, bleek dat een koe aan het deurraampje stond te likken. Buren vroegen aan ons: waarom heb je hem niet binnen gezet? Zo wanhopig waren mensen. Er waren ook mensen die zingend langs de straat gingen om geld te verdienen. Die mocht ik dan een dubbeltje geven. Wat je kon missen dat gaf je.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Vliegtuigen gooiden pakketten met etenswaren neer bij de dijk. Daar liep ik heen, maar dat was eigenlijk net even te ver. Ik kreeg toen ook uit Amerika hele mooie laarsjes en snoep. Kinderen konden na de oorlog ergens naartoe om aan te sterken, maar wij hoefden niet. Wij waren met vijf kinderen, maar zijn allemaal gezond gebleven. Als kind mocht je niets weten, dat hoorde je allemaal later. Mijn vader had bijvoorbeeld Engelse piloten verborgen op het terrein waar hij werkte. En mijn tante Truus was in verwachting toen haar man werd doodgeschoten die in het verzet zat. Bij elke verjaardag na de oorlog kwamen er zulke verhalen naar boven.’

           

School: de Meidoorn

‘Ik blijf maar dromen over de oorlog’

Jenny de Jong roept van bovenaan de trap dat we door mogen lopen. Als Marilou, Noa en Robin van basisschool de Meidoorn het huis binnenkomen worden ze enthousiast begroet en meteen gewezen op de blikjes cola en zakken snoep die voor iedereen op tafel liggen. En ja, ze mogen snoepen tijdens het gesprek.

Wat waren de momenten waren waarop u echt bang was tijdens de oorlog?
‘Ik ben een schijtlijster. Dat is altijd al zo geweest, maar door de oorlog is het wel erger geworden. Ik heb nu nog steeds last van vuurwerk en laag overvliegende helikopters en vliegtuigen. Ook ben ik nog steeds bang in het donker. Ik droom ook nog vaak over de oorlog, vooral na het kijken van de herdenking op televisie. Soms droom ik niet over de oorlog, maar dan kan ik er niet door slapen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het joodse jongetje waarvan het naamplaatje is teruggevonden op het kampterrein. Een nabestaande wil het graag hebben, maar dat mag niet van het museum, zelfs niet voor een paar maanden. Onbegrijpelijk en verdrietig.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘In het begin was er genoeg te eten. Dat werd steeds minder. In de laatste winter was het heel koud, er lag sneeuw en er was bijna geen eten meer. We gingen nog maar twee dagen in de week naar school en kregen dan heel vies, stinkend eten van de gaarkeuken dat we moesten eten. Er liep geen poes meer op straat want die waren allemaal opgegeten. Jongens met katapulten schoten ratten dood om op te eten.’

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Het afgaan van het luchtalarm en de beschietingen ‘s nachts en toen de Duitsers op school kwamen. Dat was in het tweede jaar van de oorlog. We hoorden toen over de ster die Joodse mensen moesten dragen en we mochten ook geen Nederlandse liedjes meer zingen op school. Juf was ‘stout’ en zong toch verboden liedjes met de klas. Er kwamen toen drie officieren in de klas en die namen de juf en Truusje, een Joods klasgenootje, mee. We moesten allemaal huilen, werden toen getroost door de directeur en naar huis gestuurd. Na drie weken kwam de juf weer terug, maar Truusje en haar ouders waren er niet meer bij. Die moesten naar een kamp en zijn nooit meer teruggekomen.
In het eerste oorlogsjaar was het nog een stuk rustiger, maar ook toen heb ik iets naars meegemaakt. Ik moest boodschappen doen en mijn moeder zei dat ik goed op het luchtalarm moest letten en als ik dat zou horen ik meteen naar de schuilkelder moest gaan. Toen het alarm echt afging schrok ik zo erg dat ik heel hard begon te rennen en pas stopte toen ik veilig thuis was. Mijn boodschappen ben ik onderweg kwijt geraakt… In het derde oorlogsjaar gingen we zoals altijd op vakantie bij mijn oom en tante in Gelderland, op de boerderij. Toen kwam er een telegram. Er was namelijk iets ergs gebeurd en mijn ouders moesten meteen naar huis komen. Er was een granaat dwars door ons dak gegaan en thuis was het een puinhoop. We moesten logeren en konden pas twee maanden later terug naar ons huis. Dat was bijna net zo erg als het bevrijdingsfeest op de Dam, met de Canadezen. Ik stond met een vriendin tussen de feestvierende mensen en zag plotseling allemaal Duitse soldaten staan en riep naar mijn vriendin ‘Ze gaan schieten!’ Een moeder met een baby in een kinderwagen werd geraakt, net als een man vlak bij ons. We renden hard weg. Dat dit nog gebeurde terwijl je net dacht dat alles voorbij was was het ergste! Onze ouders hebben met ons gepraat en gezegd dat nu alles voorbij was, maar door al deze gebeurtenissen ben ik nog altijd bang voor oorlog.’

School: de Meidoorn

Toen we wakker werden van de honger aten we de surrogaatpudding

Met een stuk appeltaart en warme chocolademelk en een lange lijst met (hele originele) vragen zitten Zola, Mika en Noa van groep 7/8 van basisschool de Meidoorn op de bank bij Huub Liebrand in Geuzenveld. Op tafel liggen fotokopieën van de dingen waar hij over zal vertellen. Na afloop mogen ze die meenemen! En Zola heeft ook nog wat meegenomen van zijn overgrootvader uit de oorlog.

Heeft u wel eens nachtmerries gehad over de oorlog of er wakker van gelegen?
‘Nachtmerries heb ik nooit, en wakker liggen heb ik alleen in de oorlog gedaan. Van de honger. In de Hongerwinter, in 1944, was er weinig eten en het beetje dat er was kreeg je alleen op de bon. Er waren ook gaarkeukens. Daar moest je met je eigen pannetje naartoe en dan stond je lang in de rij. Sommige mensen vielen tijdens het wachten flauw van de honger. En je had het koud, want je had geen goede kleren en schoenen meer. En wat je dan te eten kreeg, suikerbieten met boerenkool of zuurkool, was helemaal niet lekker! Dingen als koffie en pudding, daar waren nepproducten van, dat heet surrogaat. Mijn moeder had een keer surrogaatpudding gemaakt, maar we kregen het niet weggeslikt. Toen we ’s nachts van de honger wakker werden, heeft ze het maar weer opgewarmd en aten we het toch.’

Kent u dit? (Zola toont een knijpkat van zijn overgrootvader)
‘Oh ja! Als je dat had, was je rijk! Want licht was er dus niet. We maakten een soort jampotjes met een lontje erin. Dat was dan de enige verlichting in huis; je kon er amper bij lezen. Als je daar twee van had, was je een bofkont. En de ramen moest je ook al verduisteren, zodat overvliegende Amerikaanse en Engelse vliegeniers de weg vanuit de lucht niet konden vinden. En er was bijna niks om de kachel mee te branden. Omdat een gewone kachel te snel het hout opbrandde, maakte je een klein noodkacheltje. Daar kookte je ook op. Alle houtblokjes die in die tijd in de tramrails lagen, werden gepikt om op te branden.’

Hoorde u veel over de oorlog toen of werden er dingen voor u geheim gehouden?

‘Veel mensen wisten niet wat er precies gebeurde met de mensen die waren opgepakt. Dat waren Joden die naar concentratiekampen werden gestuurd en ook jongemannen die te werk werden gesteld in Duitse fabrieken. Duitsland had namelijk een tekort aan arbeidskrachten, want de meesten waren als soldaat naar Nederland gestuurd. Sommige dingen hoorde je via de radio, al was het verboden die te hebben. Veel verhalen hoorde je pas later.’

Is uw karakter veranderd door de oorlog?
‘Nee… nou… Ik ben wel ontzettend fel geworden als het gaat om discriminatie. Dat vind ik iets verschrikkelijks!’

Wat is oorlog voor u?
‘Afschuwelijk. En alleen maar omdat mensen meer willen. Meer geld, meer land. Oorlog heeft nog nooit iets goeds voortgebracht.’

School: de Meidoorn

Ik weet nog dat ik na de oorlog mijn eerste banaan at

Els Gubbels is geboren in de oorlog tegenover het Anne Frankhuis en heeft in de hongerwinter in de Witte de Withstraat gewoond. Tom Gubbels was anderhalf jaar toen de oorlog uitbrak en woonde aan de rand van de stad. Maria, Daniel en Egon van de Meidoorn spreken hen op een koude vrijdagmorgen in februari. Geboeid luisteren ze naar de verhalen.

Wat kunt u, Els, zich nog herinneren van de oorlog?
‘Ik ben in de oorlog geboren, dus ik heb zelf weinig herinneringen. Ik hoorde later dat mijn vader onze radio had verstopt in een luik. Alle radio’s waren streng verboden. Hij had in de kast in de kamer de vloer open gemaakt en daar een gat in gezaagd en af en toe luisterden ze stiekem naar Radio Oranje. Maar boven mijn ouders woonden NSB’ers en als ze de radio hoorden dan klopten ze op de deur: “Een beetje zachter, we horen de radio!” Dus ze waren op de hand van de Duitsers maar ze hebben mijn vader niet verraden.’

Heeft uw familie de oorlog overleefd?
Tom: ‘Mijn vader is in de oorlog in 1943 in het ziekenhuis overleden aan TBC, een longziekte. Mijn moeder bleef alleen achter met mij en mijn twee zusjes en had bijna geen geld. We kregen kleren van het Armenfonds.’
Els: ‘Ik woonde met mijn ouders en zusje op de Prinsengracht recht tegenover het Anne Frankhuis. Dat verhaal hoorden we natuurlijk pas na de oorlog. Alle jongemannen moesten als soldaat vechten en mijn oom werd ook opgeroepen naar Duitsland gegaan, die heeft de hele oorlog daar gewerkt op een kantoor in Berlijn. Hij is pas twee jaar na de oorlog terug gekomen vanuit Duitsland, 27 jaar en helemaal kaal,  waarschijnlijk van alle ellende. Hij heeft er na de oorlog nooit meer over gesproken.’

Hoe was het in de hongerwinter?
Tom: ‘We hadden heel weinig eten. Ik weet nog dat ik in de rij moest staan voor soep en dan mocht ik de pan uitlikken. Het was ook heel koud, dus we gingen met mijn moeder en zusjes bij mijn opa en oma wonen en daar hebben we de winter doorgebracht. Tegenover dat huis was een tehuis voor oude mannen. Ik heb gezien dat er elke dag doodskisten naar buiten werden gedragen, mannen die waren overleden door honger en kou. Wij hadden een beetje geluk dat mijn opa bij de kolencentrale werkte. Hij stopte stiekem tijdens het werk kooltjes die op de grond vielen in zijn lege broodtrommel. Buiten bij de poort stonden Duitse soldaten op wacht en ze controleerden om de tien mannen en dan deden ze de trommels open. Mijn opa is gelukkig nooit gepakt.’
Els: ‘Wij gingen in de hongerwinter ook bij mijn opa en oma wonen, in de Witte de Withstraat. Mijn opa hielp bij het abattoir en dan nam hij bloed mee van de slacht en daar maakte mijn oma bloedworst van, dat vonden we heerlijk.’

Wat herinnert u zich van de eerste tijd na de oorlog?
Els: ‘Ik weet nog dat ik mijn eerste banaan kreeg na de oorlog. Dat vonden we heel apart. Tom: Ik herinner me het eerste wittebrood. Ik woonde bij het Surinameplein, dat was de rand van de stad toen. Er waren alleen maar weilanden en slootjes. Daar gooiden ze na de oorlog brood in blikken naar beneden. Dat was zo verrukkelijk! Jongetjes die wat ouder waren die gingen dan op blikkenjacht om ze aan elkaar te binden en zo vlotten te bouwen. Daar was ik heel jaloers op!’

School: de Meidoorn

‘Ik vroeg vaak: Waar is pappa?’

Het is maar tien minuutjes met de bus, maar Linn, Hiba en Che van de Meidoornschool komen in een totaal ander gedeelte van de stad. ‘Hier ben ik nog nooit geweest!’ We lopen in Slotervaart naar de Aaf Bouberstraat waar we door Yvonne van der Zwaard en haar man verwelkomd worden met limonade en stroopwafels. Een grote rode kat trekt meteen de aandacht. Yvonne laat ons brieven van haar vader zien en een foto van zijn familie.

Wat is er gebeurd met uw familie?
‘Ik zat op de Nassauschool, dat is hetzelfde gebouw als nu de Meidoorn. Mijn moeder was Duits en kwam op haar twintigste naar Nederland. Ze was naaister bij modehuis Gerzon waar ze mijn vader heeft leren kennen. Mijn vader was Joods; zijn hele familie is in de oorlog vermoord. De buurt was anders toen. Iedereen speelde op straat en er waren overal kleine winkeltjes. Ik was twee jaar toen de oorlog begon, dus daar weet ik niets van. Toen ik een jaar of vijf à zes was, had ik door dat er ‘iets’ was. Er waren altijd mensen in huis. Als er aangebeld werd bij de bovenburen, sprongen ze naar beneden en verstopten ze zich bij ons in de elektriciteitskast. De Duitse buurman die mijn ouders al jaren kenden, heeft dat gezien en heeft mijn vader verraden. Mijn vader was toen al ontslagen bij Gerzon en werkte in de Lootsstraat. Daar is hij opgehaald en nooit meer teruggekomen. Ik was toen zes jaar oud. Ik heb hem natuurlijk wel gemist. Ik vroeg vaak: ‘Waar is papa?’

Hoe ging het verder nadat uw vader was opgepakt?
‘Hij is naar de gevangenis aan de Weteringschans gebracht. Mijn moeder heeft nog geprobeerd hem vrij te krijgen. Zij sprak Duits en ik was een klein blond meisje. Maar hij werd te werk gesteld op Schiphol en later naar Westerbork gestuurd. Vanaf daar heeft hij brieven gesmokkeld. Mijn vader was een grote man, mijn moeder kon blijkbaar lekker koken, maar hij was ernstig vermagerd. Het laatste briefje moet uit de trein gegooid zijn, want daar staat op: Gelieve te posten. Vanaf dat moment stond mijn moeder er alleen voor, dat moet heel moeilijk zijn geweest. Het was een hele strenge winter en de school was gesloten. We kregen een kleffe bal overheidsbrood en grijze soep van aardappelschillen. In mijn herinnering was alles grijs, ook de taart van bloembollen en suikerbieten die zo zoet was dat je het bijna niet door kon slikken. Mijn zusje en ik hebben nog eens boomstammen gepikt van een Duitse boot, voor de kachel. Die hebben we helemaal meegesleept, daar heb ik wel spierballen van gekregen. De buurman had een bijl, maar dan wilde hij wel de helft. Bij de garage op de Wiegbrug kregen kleine kinderen extra kooltjes, dat heeft ons enorm geholpen. Toch woog mijn moeder aan het eind van de oorlog nog maar 40 kilo.’

En na de oorlog?
‘Toen de oorlog afgelopen was, was het overal feest en alles was versierd. Wij hebben op het dak staan zwaaien naar de vliegtuigen. De geur van vers brood herinnert nog altijd aan mijn eerste witte boterham van na de oorlog. Dat was lekkerder dan alle gebakjes bij elkaar. Er was lang niet bekend wat er met mijn vader was gebeurd. Hij werd in 1952 officieel dood verklaard en toen kreeg mijn moeder pas een uitkering. Zij had het moeilijk na de oorlog door haar Duitse accent en heeft nooit meer over de oorlog gepraat. Om toch wat te verdienen, maakte ze poppen en pantoffels. Mijn zus en ik werden gesteund door een organisatie uit Amerika. Later heb ik nog geprocedeerd om de inboedel van mijn vaders familie te krijgen. Van dat geld heb ik mijn eerste autootje gekocht, een Fiat 500. Uiteindelijk zijn we erachter gekomen wat er met mijn vader is gebeurd. Hij is naar Auschwitz gestuurd en vanaf daar op een dodenmars gezonden. Ergens bij Sachsenhausen is hij omgekomen. Ik was ondersteboven toen ik dat verhaal hoorde. Wij hebben heel lang niets geweten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892