School: De Kinderboom

‘Mijn opa en oma zijn later dus weer teruggekeerd naar Italië’

Amina, Enzo, Develinio en Meta van Basisschool De Kinderboom interviewen Alberto Rosa Gestaldo. (1944)  Ze ontmoeten elkaar in het Museum Amsterdam-Noord. Zijn Italiaanse familie, grootouders en later ook zijn vader, vertrokken naar Nederland om een toekomst op te bouwen.

Waar kom je vandaan? Hoe was het leven van je ouders in hun geboorteland?
‘Ik kom oorspronkelijk uit Noord-Italië, de stad Maniago, waar mijn vader vandaan komt. In die streek was toen niets, dus ook geen werk. Er was geen landbouw mogelijk. Daar heeft hij geleerd met graniet en mozaïek te werken. Behalve dat er geen werk was, was Italië toen fascistisch. Zoals je in Duitsland de Nazi’s had, had je in Italië de fascisten. Dat betekende dat iedereen moest doen wat er opgelegd werd; een soort dictatuur. In die tijd zijn om die reden veel Italianen uit dat gebied naar Nederland gekomen.
Mijn opa en oma hadden vóór die tijd, vanaf 1900, ook in Nederland gewoond en gewerkt, maar waren teruggekomen. Mijn opa raadde mijn vader in die tijd aan om ook naar Nederland te gaan.’

Waarom ging je familie naar Nederland en hoe was dat in het begin?
‘Mijn opa en oma gingen met de trein, daar deed je wel vier, vijf dagen over. Mijn opa kwam er om te werken, en mijn oma ging mee om voor hem te zorgen. Ze woonden in Scheveningen en mijn opa werkte in Den Haag. Ik denk niet dat ze Nederlands spraken, maar ze kwamen allemaal eerst bij familie terecht die daar al woonde. Daar zijn een broer en zus van mijn vader geboren. Mijn opa en oma zijn later dus weer teruggekeerd naar Italië. Daar zijn mijn vader en twee andere broers geboren.Van mijn vader weet ik dat hij geen woord Nederlands sprak. Maar later trouwde hij met een Nederlandse vrouw. Zo kwamen veel Italianen, zonder vrouw, deze kant op. Degenen die wel getrouwd waren, lieten hun vrouwen later overkomen naar Nederland. De meeste mensen die hierheen kwamen, waren granietbewerkers, schoorsteenvegers én ijsverkopers. Dat kennen jullie vast wel, Italiaans ijs. Na de oorlog lag er veel in puin, in Nederland startte de heropbouw dus er werden weer huizen opgebouwd en die hadden ook badkamers en keukens nodig en dat was nog allemaal van graniet. Mijn vader is een bedrijf gestart, eerst in onderhoud van schepen tot 1950. Daarna ging mijn vader in de bouw, er was toen heel veel werk.’

Hoe was het hier en hoe was de ontvangst?’
Ik denk dat mijn opa en oma het goed hebben gehad, want ze hebben later mijn vader aangeraden om naar Nederland te gaan! Ik ben hier dus geboren en heb een fijne jeugd gehad. Ik ben in het laatste jaar van de oorlog geboren, dus mijn hele jeugd stond wel in het teken van de oorlog. Iedereen had het er over; de erge verhalen, zeker ook over de Joodse gemeenschap, maar ook de wederopbouw. Ik speelde graag buiten, voetbalde veel. Ik ben ook nog op mijn stepje naar Volendam gestept. We verzamelden kerstbomen voor het Nieuwjaarsvuur. Het was een heel fijne jeugd. Wij hebben de oorlog overleefd, maar een jongere broer van mijn vader niet. Die is verdwenen nadat hij geweigerd had te vechten voor de fascisten.’

Mist u Italië?
‘Als ik eerlijk ben mis ik Italië niet, want ik ben hier natuurlijk geboren en ik heb een Nederlandse moeder. Ik ben grootgebracht in Amsterdam en ik vind Nederland een heerlijk land. Ik ben heel tevreden hier. Ik werd vroeger wel eens uitgescholden als spaghetti vreter. Spaghetti vind ik lekker, er zijn heel veel soorten sauzen. Maar het lekkerste Italiaanse gerecht vind ik Frito Misto, een Italiaans gerecht van diverse soorten gefrituurde vis. Ik houd eigenlijk nog meer van de Chinese keuken, of de Thai, en Marokkaans eten vind ik ook lekker en stamppot met een lekkere gehaktbal met veel jus!’

Wat zijn de verschillen tussen Nederland en Italië?
‘Er zijn natuurlijk verschillen tussen Nederland en Italië, het klimaat en de mensen zijn anders, de cultuur ook. Maar binnen Italië zijn ook erg grote verschillen, Italië is wel twaalf keer zo groot als Nederland. Ook vanuit de geschiedenis is Italië een mix van verschillende culturen.Ik ken Italië eigenlijk alleen omdat ik er wel eens gewerkt heb en vakantie gehouden. Ik heb er nooit gewoond. Mijn vrouw was ook Italiaanse, maar toch; ik ben altijd weer blij als ik in Nederland ben. Als ik aan Italië denk en wat ik het mooiste vind, dan is dat de geschiedenis van het land en met name de stad Rome, met al die zichtbare overblijfselen van die grote geschiedenis. Ik houd erg van geschiedenis en om dat ook te voelen.’

 

School: De Kinderboom

‘Mannen moeten respect hebben voor vrouwen’

Gean, Miquel, Ian en Tahir  van De Kinderboom uit Amsterdam-Noord gaan Mustafa  Ayranci interviewen. De jongens hebben er zin in, ze ontmoeten hem in het Amsterdam-Noord Museum: een mooie locatie.
Meneer  Ayranci is geboren in 1952 in een dorpje Celep, waar veel Koerden woonden, ongeveer 90 kilometer van de hoofdstad Ankara. Hij sprak geen Turks en heeft daardoor in zijn eerste jaren op school een taalachterstand en wordt gediscrimineerd. Hij besluit op zijn 21e naar Nederland te gaan.

Hoe was het in uw geboorteland?
‘Ik ben geboren in het Koerdische dorp Celep, in de provincie Konya, dichtbij Ankara. Thuis sprak ik Koerdisch. Toen ik zeven jaar oud was, ging ik naar school, maar ik had moeite met Turks omdat ik dat thuis nooit hoorde. De leraar sprak ook geen Koerdisch, dus ik begreep hem niet. Hij werd boos toen ik in een jurk naar school kwam, pakte mij aan mijn haar en tilde me op. Een andere leraar zei dat ik naar huis moest gaan en mijn vader moest vragen om een broek voor mij te kopen.
Er waren geen winkels in ons dorp, dus we moesten wachten tot het vrijdag was om kleding te kopen, want dan ging er een bus naar de stad Kulu. Ik wilde de broek meteen, maar omdat dat niet kon, kreeg ik zelfs een klap van mijn vader. Dit was het begin van mijn schooltijd en mijn leven met de Turkse taal. In het begin was ik verdrietig door de grote achterstand. Het was moeilijk, maar ik heb doorgezet.

Waarom ging u op jonge leeftijd naar Nederland?
Ik ben altijd een strijder geweest. Toen ik 19 jaar was, was er een militaire coup (opstand) in Turkije in 1972. Mijn vrienden werden gearresteerd. Ik moest kiezen: of in Turkije blijven en naar de gevangenis gaan of vertrekken. Ik besloot weg te gaan. Drie van mijn vrienden werden vermoord omdat ze streden tegen onrecht in 1973. Ik sprak geen Engels of Nederlands, maar ik moest weg. Er was geen visum voor een Turks paspoort, dus ik had geen paspoort. Ik stapte gewoon in de trein.

Bent u gediscrimineerd toen u in Nederland was?
Ik ben wel eens gediscrimineerd. In Oost werkte ik in een flessenfabriek en toen vroeg mijn collega Henk hoeveel salaris ik per week kreeg. Ik zei 168 gulden, wat volgens hem niet kon; want hij kreeg 280 gulden voor hetzelfde werk. De volgende dag ging Henk naar de personeelschef en zei dat hij het niet eerlijk vond dat hij meer kreeg voor hetzelfde werk. Dat was solidariteit, hij kwam voor mij op. Ongelijk loon is niet juist, en dat gebeurt nog steeds in onze maatschappij. Vrouwen verdienen vaak nog steeds minder dan mannen voor hetzelfde werk.
Mannen moeten respect hebben voor vrouwen; het is belangrijk om te begrijpen dat vrouwen net zoveel rechten hebben als mannen. Dit geldt voor je zus, je moeder en voor alle vrouwen. In de Turkse cultuur denken sommige mensen dat mannen altijd de baas moeten zijn en dat vrouwen het eten moeten maken en het huis schoon moeten houden. Maar dat is niet goed. Mannen en vrouwen moeten gelijk zijn en alles samendoen. Respect voor elkaar is belangrijk.’

 

School: De Kinderboom

‘In Iran had ik problemen met de regering’

Shahin Mir Hosseini is 51 jaar oud en geboren en opgegroeid in Iran. Hij is al in heel veel verschillende landen geweest. In Oostenrijk en Zweden heeft hij ook even gewoond maar nu woont hij alweer 11 jaar in Nederland. Isabella, Brandon en Diño van De Kinderboom interviewen hem in zijn woonkamer om de hoek van school. Door het raam heen kijk je zo op het schoolplein. Meneer Hosseini spreekt niet zo goed Nederlands als Isabella die pas twee jaar in Nederland woont, maar gelukkig praat hij heel goed Engels.  Sommige woorden zegt ‘ie gewoon in het Engels.

Hoe was uw leven in Iran?
‘Mijn leven in Iran was heel goed. Iran is een rijk land omdat het olie, gas, ijzer, koper en nog veel meer grondstoffen heeft. Ik had een oudere broer en woonde met mijn ouders in Gorgan. Wij woonden naast de bergen waar ik dagelijks naar toe kon; dat was heel fijn voor mij. Waar wij woonden was het in de winter koud met sneeuw, maar in de zomer was het er warm. Ik had veel vrienden, we speelden veel verschillende spellen. Toen ik kind was, was er een oorlog tussen Iran en Irak. Toen wilde ik nog piloot worden in een gevechtsvliegtuig. Die oorlog duurde van 1980 tot 1988. Op school was het wel strenger als hier. Als ik kattekwaad had uitgehaald, dan kreeg ik een tik op mijn hand met een houten stok. Jongens en meisjes gingen gescheiden naar school. Voor ons was dat normaal. Maar achteraf vind ik het wel jammer. Want je kunt ook leren van elkaar. Wij kenden meisjes niet, ik wist niet hoe ze dachten of doen. Dat is jammer. Ik ben uiteindelijk werktuigbouwkunde gaan studeren (mechanical engineering) en ingenieur geworden.’

Waarom kwam u naar Nederland?’
‘Ik ben naar Nederland gekomen omdat er hier veiligheid en vrijheid is. Ik ben politieke vluchteling. In Iran had ik problemen met de regering. De regering van Iran is een dictatuur. Wij hebben geen democratie, maar een dictatuur. Ik kwam in november 2014. Ik was twee keer eerder al even in Amsterdam geweest, voordat ik politiek asiel heb aangevraagd. Het COA heeft me geholpen. Zij helpen veel vluchtelingen.’

Heeft u ook spullen uit Iran?
‘Ik heb bijvoorbeeld dit boekje van Iran. Het is een gedichtenboek in het Perzisch geschreven van een beroemde Perzische dichter; Hafez. Het zijn gedichten over liefde, wanhoop en het noodlot. Ik heb zelf ook gedichten geschreven en gepubliceerd. Maar sinds ik hier in Nederland ben, schrijf ik niet meer zoveel. Wij lezen van rechts naar links en van achter naar voren.’

Wat is typisch Iraans?
‘Het Perzische nieuwjaar begint in de lente het heet ‘Nowruz’. Dat betekent: ‘nieuwe dag’. De mensen vieren het met de familie en lekker eten.
De ‘santoor’ is een echt Iraans instrument. Het is een platte houten kast met snaren. Met twee stokjes sla je op die snaren. Ikzelf speel geen instrument.’

School: De Kinderboom

‘Op het station stapte mijn moeder uit en zag ze overal lichamen’

Sara, Rahiem, Jennate en Omar van De Kinderboom in Amsterdam-Noord interviewen Anita Kluge in de bibliotheek OBA Van der Pek. Mevrouw Kluge is in India geboren. Ze heeft daar lang gewoond, tot ze haar man ontmoette met wie ze eerst naar Duitsland verhuisde en toen naar Nederland. Het is een mooie ontmoeting. Zowel zij als de kinderen zijn meer dan één cultuur rijk en kunnen elkaar daarin ook goed vinden en begrijpen. En iedereen is het er over eens, ze missen het eten!

Wat mis u van India en wat vindt u hier juist mooi?
‘Ik kom net terug uit India. Het is lastig. Ik leef tussen twee werelden. Waar hoor ik thuis? Ik hou van mijn familie. Ik hou ervan als alles op orde is. Maar ik mis mijn ouders. Ze worden oud, ik wil voor ze zorgen, maar ik kan niet lang blijven. Dat is een probleem. Het is moeilijk, tussen die twee werelden.
Ik houd van eerlijkheid, rechtvaardigheid, gelijkheid. In mijn land worden vrouwen heel erg onderdrukt. Hier heb je het recht alles te zeggen, alles te doen wat je wil. Dat vind ik geweldig. Het maakt niet uit wat je aandoet, hoe je loopt, wat je doet. Niemand gaat jou raar aankijken. En alles is goed geregeld en geordend, dat is fijn. Maar soms mis ik de chaos van mijn land.’

Wat is er gebeurd met de fabriek in Bophal?
‘Het was een koude tijd, wintertijd. Het is in de nacht gebeurd. Een ontploffing van een giftig gas. De ramp eiste duizenden levens. Een giftig gas uit een bestrijdingsmiddelenfabriek kwam vrij. Ik woonde vijfhonderd meter van de fabriek vandaan. Mijn vader heeft ooit in dezelfde fabriek gewerkt. Hij wist dat er ooit iets zou gebeuren en had gezegd dat als dat zo was, we alle ramen moesten sluiten en de gordijnen nat moesten maken.
Toen het gebeurde was mijn vader in het vliegtuig onderweg naar Koeweit, om daar als gastarbeider te werken, mijn moeder had hem naar Bombay (het huidige Mumbai) gebracht. Ik was alleen thuis met mijn vier broers en zussen en mijn opa en oma. Beiden hadden een probleem met hun knie, ze konden niet lopen. Midden in de nacht riepen mensen ‘Wegrennen! Wegrennen!’. Dat konden wij dus niet. Ik heb besloten: ik ga niet naar buiten. Ik heb alle ramen gesloten, de gordijnen nat gemaakt. Het was een goede beslissing. Dat gas was zo giftig, alles was vervuild. Ze zeggen dat één nacht 20.000 mensen zijn overleden, maar het moeten er veel meer zijn geweest. Een van mijn vriendinnen lag tussen de lichamen. Er waren zo veel lichamen. Ze was bewusteloos en men dacht dat zij dood was. Ze hebben haar op een vrachtwagen gegooid. Er lagen lichamen op haar. Ze stikte bijna. Al haar familieleden zijn gestorven. Mijn vader was in Koeweit. Hij wilde terugkomen, maar mijn moeder heeft via de telefoon doorgegeven dat alles oké was. Voor mijn moeder is het vreselijk geweest toen ze terugkwam. Op het station stapte ze uit en zag ze overal lichamen. Ze huilde. Ze dacht dat wij het niet konden hebben overleefd, omdat wij zo dichtbij die fabriek woonden. Ze probeerde een chauffeur te vinden die haar zou willen brengen, maar niemand wilde daarnaartoe. Ze zeiden dat niemand het had overleefd. Ze zei ‘ik geef je alles wat ik heb’. Ze was zo gelukkig toen ze zag dat we allemaal leefden.’

Hoe is het opvoeden van kinderen geweest met de drie culturen?
‘Ze zijn met drie culturen opgegroeid. Hoewel het soms lastig is en je je vaak nergens helemaal thuis voelt, is het ook een enorm rijkdom. Ze hebben geen moeite foutloos Nederlands te praten. Ik sprak Engels en Duits met ze. Op de basisschool zeiden ze dat ik alleen maar Nederlands met mijn kinderen moest praten. Ik weigerde dat, omdat ik niet een taal wilde meegeven die ik niet goed sprak. Ze hebben direct van de Nederlandse juffen de Nederlandse taal en cultuur gekregen. Ik had Hindi moeten praten, dat is mijn fout geweest. Met mijn tweede dochter heb ik dat wel gedaan.
Ik heb besloten met mijn man dat we het beste van alle culturen zouden geven; alleen wat goed is. In India hebben ze bijvoorbeeld het kastensysteem. Dat hebben wij niet meegegeven. Bij ons is iedereen gelijk. De Duitsers zijn precies, ze zijn op tijd; dat hebben we meegegeven. Onze kinderen zijn precies! In Nederland zijn mensen heel direct, de dingen zijn zoals ze zijn. Je mag spreken, je mag discussiëren. Ik vind dat goed!’

School: De Kinderboom

‘Daarna kregen we telefoontjes dat ze ons zouden gaan vermoorden’

Gabi Bacalam is in 1959 geboren en opgegroeid in Roemenië. Ze was 31 jaar toen ze alleen met haar twee kleine kinderen vertrok naar Nederland. Ze vertelt voor het eerst haar verhaal aan Jeremia, Maria Clara, Daniela en Chiamaka uit groep 8 van basisschool De Kinderboom in Amsterdam-Noord. Wat blijkt is dat veel van de verhalen die Gabi vertelt, voor hen alle vier heel herkenbaar zijn, want ook de kinderen moesten hier de Nederlandse gewoontes en de taal leren. Een mooie ontmoeting volgt en Gabi’s dag kan niet meer stuk.

Hoe was uw jeugd in Roemenië?
‘Ik was als kind ontzettend gelukkig. Ik woonde met mijn vader en moeder en ik had een vier jaar oudere zus. We woonden met z’n vijven, want ook de moeder van mijn moeder woonde bij ons in huis. Ik en mijn zus gingen naar het kinderdagverblijf, want mijn ouders werkten allebei. Toen ik vijf jaar was, was ik best een beetje onrustig. ’s Middags slapen ging niet. Ze hebben me toen iedere dag een uurtje naar zwemles gebracht, dus leerde ik dat al op mijn vijfde.
In Roemenië heeft iedereen een eigen naamdag. Zo heet ik Gabi vernoemd naar de heilige Gabriela. Op die dag hoef je niemand uit te nodigen, mensen komen dan gewoon langs. Je moet wel altijd genoeg in huis hebben om het te vieren.’

Waarom wilde u weg?
‘In mijn land was een dictator aan de macht. Hij heette Nicolae Ceaușescu. Hij wilde alleen maar steeds meer macht en steeds rijker worden. Ik en mijn man hadden een goede baan, wij verdienden best veel geld, alleen konden we daarmee niks kopen. In de supermarkten kon je alleen nog maar mosterd en azijn kopen. Voor de rest was er niks. Voor een brood stond ik soms wel vier uur in de rij te wachten met twee kinderen. En als ik dan eindelijk aan de beurt was, was het brood op. Dus ik bakte zelf mijn brood. In 1989 was er een korte revolutie en de dictator en zijn vrouw werden afgezet en ter dood veroordeeld.
Mijn man was journalist, hij werkte bij de krant. Hij wilde niet weg uit Roemenië. Hij dacht dat nu de dictator weg was, het beter zou worden in het land, maar het werd niet beter. Er kwam een tweede communistische regering. Tijdens een hele grote demonstratie op het Universiteitsplein in Boekarest sprak mijn man tegen de menigte. Daarna kregen we telefoontjes dat ze ons zouden gaan vermoorden. Ik was heel bang ook voor de toekomst van mijn twee kinderen. Ik wilde weg.’

Waarom koos u ervoor om naar Nederland te gaan?
‘Ik wilde perse weg uit Roemenië omdat er een Revolutie aan de gang was en ik was bang dat ons wat zou overkomen. Iedere dag werd er op mensen geschoten en er gingen ook vrienden van ons dood. Er stonden grote rijen mensen voor de Duitse Ambassade om een visum aan te vragen. Zonder visum kon je niet reizen. Het waren teveel mensen in één keer; ze sloten de poort. Aan de overkant was de Nederlandse Ambassade. Toen heb ik daar maar een visum aangevraagd en gekregen. Ik had dat niet zo van tevoren gepland. Mijn man kwam een half jaar later.

Wat nam u allemaal mee?
‘We kwamen aan met het vliegtuig in augustus. Ik had alleen maar een koffer met wat kleren mee voor mij en mijn kinderen. Na de zomer gingen ze gelijk naar school. Toen kwam de herfst en de winter en moest ik hier kleren kopen voor de winter. De winters hier zijn niet hetzelfde als in Roemenië. In Roemenië kan er heel erg veel sneeuw vallen en het heel koud zijn.’

Hoe was het toen u in Nederland aankwam?
‘De eerste drie jaar mocht ik nog niet werken. Dus na een week heb ik me gelijk ingeschreven om de Nederlandse taal te leren. Het was wel moeilijk want Nederland is wel echt een heel andere taal dan de Roemeense taal. Wij hebben veel woorden uit het Turks. Onze taal is een Latijnse taal en we hebben ook een ander alfabet. Maar ik ging meteen naar de bibliotheek. Samen met mijn kinderen ging ik kinderboeken lezen. Met veel plaatjes en weinig tekst. En zo zijn wij begonnen; beetje bij beetje.’

Wat mist u het meest?
‘Het meest mis ik wel mijn vrienden. Een boel vrienden om mij heen leven niet meer. Mijn zus en moeder wonen nu in Amerika. Ik ben er vorig jaar voor het laatst geweest. Het is heel fijn om bij mijn familie te zijn. Ik zou er het liefst iedere maand heengaan, maar het kost heel veel geld. Ik wil nu eerst weer naar Roemenië reizen en de vrienden bezoeken die er nog zijn. Ik vind het belangrijk om contact te houden met vrienden uit het land waar ik vandaan kom.’

School: De Kinderboom

‘Dat ik geen afscheid heb kunnen nemen van mijn oma was heel erg’

Carl Hagenaar komt met zijn vrouw naar De Kinderboom waar hij door Eva, Manar, Nana en Andrej wordt geïnterviewd. Hij is geboren in 1939 in Nederland-Indië. Hij heeft zijn ouders niet meegemaakt in zijn jeugd. Vader is gevangengenomen door de Japanners en moest het leger in. Werkte aan de Birma-spoorlijn. Moeder zat in een Jappenkamp.

 Waarom was uw oma zo belangrijk voor u?
‘ Mijn vader werd opgepakt door de Japanners en heeft aan de Birma-spoorlijn gewerkt. Mijn moeder moest naar een kamp, want zij had een hele witte huidskleur. Ik heb hun dus nauwelijks meegemaakt als jong kind. Ik werd door mijn Indonesische oma opgevoed. Sinds mijn geboorte. Zij was eigenlijk mijn moeder. Ik was het favoriete kind van mijn oma en ze had een bijnaam voor me: ‘Sayang’ dat betekent liefje.Ik werd heel erg verwend door mijn oma. Ik mocht bijvoorbeeld kiezen wat we aten. Zij verzorgde mij heel goed. Elke dag werd ik van top tot teen gebaad en gecontroleerd op wondjes, hygiëne was natuurlijk heel belangrijk in de Tropen. Je moest oppassen dat je geen infecties opliep.’

Wat heeft u meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Op een dag kwamen er allemaal mannen, deze Indonesische strijders heten Permuda’s.  Ze hadden grote kapmessen en zeiden tegen mijn oma dat we weg moesten gaan.  Anders zouden ze haar kleinzoon de volgende dag meenemen.  Toen hebben we direct een koffer gepakt. We kwamen in een gebied waar het veilig was, in een kleine kamer. Ook zag ik mijn moeder daar terug.
k heb wel erge dingen meegemaakt. Onze drie honden verdwenen opeens. Bobbie de grootste, daar speelde ik mee. Alle drie waren ze dood.
Vier dagen voordat wij mijn vader op Bali zouden terugzien, gebeurde er nog iets heel ergs. Ik sliep altijd bij mijn oma.  Mijn oma was altijd eerder wakker dan ik. Een ochtend werd ze maar niet wakker en toen bleek dat ze was overleden. Binnen vijf minuten werd ze weggehaald en reed een auto weg met haar. Dat ik geen afscheid heb kunnen nemen van mijn oma was heel erg. Dat vind ik nog steeds heel moeilijk.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘We gingen per vliegtuig Naar Nederland in een reis van drie dagen. (Via Bangkok-Caïro en Rome) We kwamen in een pension in Zandvoort.  Samen met een tante en een nichtje. We waren in die tijd helemaal niet welkom hier.  We hebben na aankomstkleding gekocht, maar we hebben later alles terug moeten betalen aan Nederland.’

 Wat zou u ons mee willen geven?
Er zijn nu ruim twee miljoen Indische mensen in Nederland die ooit een nieuw leven zijn begonnen hier. Ik heb hier een prachtig leven en een prachtige carrière gehad. Daarom wil ik jullie meegeven: doe je best op school dat helpt je om later een goed leven te leiden! Wat mijn oma altijd zei, wil ik ook nog delen met jullie: ‘vertoon nooit onbeschaafd gedrag’: daar heb ik altijd naar geluisterd.’

 

 

 

 

 

 

 

School: De Kinderboom

‘In Nederland was het lastig voor mij zonder ouders’

Ayoub, Omar en Haytam interviewen Felix de Goei op hun school De Kinderboom in Amsterdam-Noord. Meneer de Goei is in geboren in Naarden, maar hij heeft van zijn zesde tot zijn dertiende In Nederlands Indië gewoond. In de jaren ’80 gingen zijn ouders terug met zusje.  Felix bleef bij familie in Nederland. Familie is Chinees en Indisch.

Hoe was het voor uw familie in Indië?
‘Toen de macht werd overgenomen betekenden Chinezen minder. Alle Chinese namen van mensen werden veranderd. In de koloniale tijd zag je wie bovenaan stond in de maatschappij en wie juist onderaan stonden. Dat hebben mijn ouders wel meegemaakt. Onderwijs was bijvoorbeeld niet voor iedereen toegankelijk. Chinese mensen moesten Indonesische namen aannemen. Later werden Chinezen gelijkgesteld aan Europeanen. Het was een onrustige tijd en wij moesten ook naar Bandung verhuizen.’

Hoe was het om naar Nederland te gaan?
‘In Nederland was het lastig voor mij zonder ouders. Mijn ouders zijn teruggegaan naar Indonesië, om daar te gaan werken. Mijn zus ging wel mee met hun, maar ik bleef bij mijn oma. Omdat ik medische zorg nodig had door mijn astmatische klachten, vonden zij het veiliger dat ik in Nederland bij familie bleef.’

Hoe was het voor u op school?
‘Ik werd voorgesteld als ‘die jongen uit Indonesië’ en was de enige op school. Je kunt je voorstellen hoe ongemakkelijk dat was. Als ze je voorstellen aan de hele school! Ik werd opgewacht door pesters. Je hoorde er niet echt bij en ik heb meegemaakt dat jongens mij hebben opgewacht om me in elkaar te slaan. Ik trok me dus vaak terug en had hobby’s en spelletjes die ik alleen kon doen. Zoals vroeger  was ik ook gewend om veel boeken te lezen.’

Wat voor werk deed uw familie in Nederland?
‘Mijn oma had een winkel in Indonesië, van daaruit ontstond het latere bedrijf in Nederland. Go Tan is nog steeds een bekende merknaam. Ze begonnen ooit met tropische nootjes, nootjes in een ‘jasje van kruiden’.  Ik heb geleerd hoe belangrijk werk is. Werkethos was erg belangrijk vanuit onze Chinese cultuur. Hard werken en goed je best doen, een ander altijd helpen. Mijn oma had ooit een klein fabriekje in de Gerard Doustraat in Amsterdam; daar is het allemaal begonnen.Mijn vader kreeg door zijn werk als dominee heel veel respect. Hij richtte een kerk op speciaal voor Chinese mensen.’

Hoe was het voor u toen u ouders weer terugkwamen naar Nederland?
‘Wij moesten erg aan elkaar wennen. We waren immers lange tijd zonder elkaar geweest. Ik had hier een heel ander leven geleid, dan mijn zusje in Indonesië. Dat verschil bleef zo. Mijn ouders en ik hadden daardoor ook wat meer afstand tot elkaar; we moesten elkaar opnieuw leren kennen. Ik heb uiteindelijk veel invloeden uit verschillende culturen meegekregen. De Chinese, Indische en de Nederlandse cultuur.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

School: De Kinderboom

‘Uit angst voor razzia’s had ze zich daar verstopt. Dat vergeet ik nooit meer’

Gabriele, Chisom, Salma en Louis van OBS de Kinderboom ontvangen Els Burger op hun school in Amsterdam-Noord. Het interview begint in een lokaal, maar eindigt in de Vogelbuurt. Ze wandelen door de oude wijk waar mevrouw woonde, die tijdens de oorlog door bommen flink beschadigd is geraakt. Mevrouw Burger beantwoordt de vragen en deelt jeugdverhalen waar ze ademloos naar luisteren. Indrukwekkend vinden ze ook de verschillende voorwerpen die zijn meegenomen uit de oorlogstijd. Het is een leerzame ochtend voor iedereen.

 Wat herinnert u zich van de oorlog?
‘De oorlog is inmiddels bijna tachtig jaar geleden, dat is een hele lange tijd. Bij mij kwamen alle herinneringen pas boven in 1985, dus veertig jaar na de oorlog. Toen bommenwerpers tijdens een herdenking op 4 mei overvlogen, moest ik ineens weer terugdenken aan de oorlog. Dat zoemende geluid werd zo sterk.. Er kwamen daardoor een hele hoop ‘flitsen’ naar boven, dat waren herinneringen van de oorlog.’

Had u Joodse vrienden?
‘Ja, na de oorlog. Ik was natuurlijk nog heel jong in de oorlog, maar vlak erna had ik een Joods vriendinnetje, Marleen. Ze woonde in de Kalkoenstraat in Amsterdam-Noord. Op één hoog was de woonkamer en op twee hoog de slaapkamers. Ik weet nog goed dat ik na school met Marleen naar huis ging. We moesten dan een kale houten trap op. Beneden aan de trap riep zij al naar boven: ‘Mama, ik ben het, Marleen, ik kom er aan!’ Het huis was bijna helemaal leeg en heel kaal, alleen in de keuken stond een tafel met wat stoelen. En in de woonkamer een linnenkast. In de kamer riep Marleen weer: ‘Mama, ik ben thuis’. Dan kwam haar moeder uit de linnenkast. Uit angst voor razzia’s had ze zich daar verstopt. Dat vergeet ik nooit meer.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
Nee, we hadden geen onderduikers. Wel zaten er NSB’ers in de familie die bij mijn oma en opa woonden. Mijn opa had een radio en luisterde stiekem naar Radio Oranje. Als hij klaar was, zette hij de radio weer achter de badkuip. De rest van de familie wist niet dat hij een radio had.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Ja, zeker. Mijn straat, de Spechtstraat hier vlak verderop, is gebombardeerd, de halve straat was weg. Ons huis is ook flink beschadigd geraakt, de deur kon niet meer open en de ramen waren kapot. We zijn toen in een huis aan de overkant gaan wonen. Dat huis was niet beschadigd. Het gebeurde toen mijn vader in een kamp in Duitsland zat. Mijn moeder had mij en mijn zusje die dag thuis gelaten, omdat ze eten ging halen in Purmerend. Mijn oma paste op. Mijn moeder hoorde de bombardementen en vroeg aan mensen: ‘waar zijn de bommen gevallen?’ Toen bleek dat het in de Spechtstraat was, is ze rennend naar huis gegaan.’

 

 

 

 

School: De Kinderboom

‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein’

In Basisschool De Kinderboom is het gezellig druk. Tijdens de Ramadan is concentreren voor veel kinderen best moeilijk, maar Lesharo, Sandy, Rjay, Ayoub en Marwa doen enorm hun best om mooie vragen te bedenken voor Lous Steenhuis. De kinderen luisteren ademloos en stellen vraag na vraag. Het verhaal en de meegenomen spullen en foto’s  uit de oorlogstijd, maken indruk. Niet lang daarna komt Lous te overlijden en bleek dat dit haar laatste interview was…

Hoe oud was u in de oorlog?
Aan het begin van de oorlog was ik net geboren. Ik was nog maar een baby. ‘Een wolk van een baby’ zeg ik altijd. Mijn ouders waren politiek actief en vertrouwden Hitler niet. Ze gingen daarom gelijk onderduiken. Toen het gevaarlijker werd moesten ze opsplitsen. Niet scheiden, maar apart onderduiken. Ik naar mijn oom en tante in Amstelveen. Het was daar veilig, want mijn tante was niet Joods maar ‘half gehuwd’. Dat betekende dat de één gelovig was en de andere niet. Toen het later strenger werd, moest mijn oom ook onderduiken. Toen werd het voor mij ook onveilig en moest ik terug naar Amsterdam. Daar kwam ik op een adres samen met een ander Joods meisje. Zij werd opgepakt en heeft mij kort daarna verraden. Ze was toen achttien jaar. Ik heb heel lang gedacht, waarom deed ze dat? Maar later realiseerde ik me dat ze vast onder druk was gezet door de Duitsers.’

Waar kwam je toen terecht?
‘Ik kwam toen terecht bij een gevangenis op het Leidseplein. Daar zat ik huilend op een steen en was er een mevrouw die mij opving. Samen vertrokken we met de trein naar Westerbork, waar ik in een weeshuis kwam. Ze noemden ons de ‘onbekende kinderen’ omdat niemand wist wie onze ouders waren. We waren met ongeveer vijftig kinderen. Ik heb een vage herinnering van een muurschildering, die was van het sprookje de Rattenvanger van Hamelen. Bijzonder hè, hoe het brein dat soort details opslaat?’

Zat uw moeder in het verzet?
‘Jazeker. Ze stal identiteitsbewijzen in café’s. Deze kaarten gebruikte het verzet om ID-kaarten te vervalsen. Dankzij zo’n kaart was mijn moeder veilig en heeft ze het overleefd. Ook heeft ze het pamflet gemaakt van de Februari-staking. Dat is een bekend moment in de Nederlandse geschiedenis. Ik ben er erg trots op, dat mijn moeder dat handgeschreven heeft.’

Wat zit er nog meer in uw koffertje?
Dit jurkje heb ik gekregen van mijn oma. Ik heb mijn oma niet gekend, daarom betekent het veel voor me. Mijn oma dacht dat het goed zou zijn in Auschwitz. Ze wilde daar werken, zoals kleren naaien. Ze was goed van vertrouwen. Alleen toen ze daar eenmaal aan kwam werd ze vrijwel direct afgemaakt. Verschrikkelijk, toch? Je begrijpt vast waarom dit soort spullen mij dierbaar zijn…’

School: De Kinderboom

‘Uit een soort protest wilde mijn moeder weg van de Duitsers’

Vanuit De Kinderboom fietsen Safa, Anmol, Jaiden en Yayha  richting Noorderpark, waar Joop en Corrie Hoogduin wonen. Ze hebben er zin in, maar zijn ook zenuwachtig. Eenmaal binnen worden ze verwend met chocolaatjes en frisdrank.  Meneer Hoogduin en zijn vrouw vragen uitgebreid naar wat de kinderen later willen worden, hun achtergrond en schooladvies.

 Had u onderduikers?
‘Nou, geen Joodse mensen, maar wel jonge jongens die zich verstopten voor de Duitsers. Die jongens, mijn neven, moesten in Duitsland voor hun werken wat ze niet wilden. Ze zochten de huizen af, dat noemden ze een razzia. In ons huis verstopten mijn neven zich in het plafond. Ze schoven een stuk hout opzij en daar zaten ze. Heel knap bedacht. Later, toen wij hier kwamen wonen ontdekte ik een schuilplaats. Een echte schuilkelder. Daar vonden we oude kranten en een jasje. Hier had iemand ondergedoken gezeten. Heel bijzonder.’

Waarom verhuisde u naar Amsterdam-Noord?
‘Eerst woonden we in West. Maar tijdens de oorlog waren daar veel SS’ers, ook in ‘onze’ Marco Polostraat. SS’ers waren nare mensen, de gemeenste soldaten van allemaal. Ze vermoordden Joden en martelden mensen. Ze werkten ook in concentratiekampen. Mijn oma woonde in Amsterdam-Noord, waar mijn moeder ook wilde wonen. Uit een soort protest wilde mijn moeder weg van de Duitsers. Ze wilde niet dat we met hun in aanraking kwamen en in Noord was het veel rustiger.’

Waren er ook momenten dat u vrolijk was?
‘Jazeker. Ik was een kind van jullie leeftijd. De oorlog was er, maar ik kreeg er niet zoveel van mee. In het moment zelf zie je het niet. Als kind ga je naar school, je gaat voetballen, spelen en je hebt geen besef van erge dingen. De wereld gaat aan je voorbij. Ik voetbalde toen bij de Volewijckers en dat vond ik geweldig.’

Op wat voor school zat u?
‘Na de oorlog zat ik op de Haviksschool, op de Havikslaan. Ik was een speelse leerling. Daar was toen een Duitse docent. Op een dag sneeuwde het en gooide ik een sneeuwbal. Zijn hoed viel van zijn hoofd, en ik riep: ‘dat is goed voor die rot-Mof’. Hij hoorde dat, toen moest ik bij de directeur komen en werd ik van school gestuurd. Mijn carrière was verpest en ik mocht mijn school niet afmaken. Daardoor moest ik heel vroeg gaan werken. Dit was voor mij een grote levensles. Ik heb daar altijd veel spijt van gehad.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892