School: de Dongeschool

‘Er stonden twee vreemden voor de deur – mijn ouders, zeiden ze’

Shauna, Nandi en Laurien van de Dongeschool spraken met Hanneke Groenteman (geboren in 1939) die vroeger op hun school zat. Maar school was er voor haar niet bij als kleuter; Hanneke zat buiten de stad ondergedoken. Na het gesprek over hoe zij haar jonge jaren beleefde, gaan de kinderen met handen vol lolly’s terug naar school. “Neem maar lekker! Hier mag alles wat thuis niet mag!”

Ging u tijdens de oorlog naar school?
‘Ik was een baby toen de oorlog begon en zes toen het was afgelopen. Ik ging in de oorlog niet naar de kleuterschool. Pas toen ik zes was ging ik voor het eerst naar school, de Dongeschool, waar jullie nu ook op zitten. Toen ik tweeëenhalf was moest ik onderduiken, zonder mijn ouders. Alleen het laatste onderduikadres herinner ik me nog goed. Dat was in Rijnsburg bij oom Kees en tante Cor. Hun buurman was een NSB’er en oom Kees dacht, als ik een Joods kind in huis krijg in dit kleine straatje, weet iedereen het meteen. Hij heeft toen tegen de buurman gezegd: “Er komt een Joods kind bij ons in huis. Als je haar verraadt, breek ik na de oorlog je benen!” Dat vond ik zo dapper van hem.
Tijdens de onderduikperiode zat ik niet verstopt in een kast of een doos, maar ik mocht niet naar buiten. Als ik naar buiten moest, moest ik zo gekleed gaan dat ze niet zagen dat ik Joods was en heel zwart haar had. Bij mijn pleegouders kwam af en toe een hele deftige meneer, de professor noemden ze hem, op bezoek. Dan moest ik altijd even bij hem komen, kneep hij in mijn wang en zei: “pico bello”, alsof ik een paard was dat even gekeurd moest worden. Achteraf hoorde ik dat hij bij het verzet zat en ons kaarten kwam brengen zodat mijn tante eten voor ons kon kopen.’

Wat deed u zoal tijdens het onderduiken?
‘Als de kinderen naar school waren, was ik samen met tante Cor en haar baby thuis. Ik hielp veel in het huishouden. Tante Cor moest altijd wassen, schoonmaken, koper poetsen en eten klaarmaken voor de middagpauze. Ik had twee grote broers en een zusje dat net zo oud was als ik en waar ik het goed mee kon vinden. We sliepen met alle kinderen op zolder. Tijdens de Hongerwinter ging tante Cor op de fiets – met houten banden – naar de boeren in Friesland om eten voor ons te halen. De hongertocht heette dat. “Wij wonen bij Den Haag en hebben honger,” zei ze dan. “Ik heb kinderen thuis, mogen we iets te eten?” Dat kreeg ze en dan fietste ze het hele stuk weer terug. Bijna thuis stonden er een keer Duitse soldaten op de weg. Die hebben toen al het eten afgepakt. Alles was voor niks geweest. Over eten gesproken; mijn pleegouders waren strenggelovig. Er stond wel eens zuurkool in een glazen bak op de kachel te warmen. Een keer knapte de bak door de hitte; gauw stond ik op om ons avondeten te redden. Voor straf moest ik zonder eten naar bed, omdat ik tijdens het bidden was opgestaan.’

Hoe was het toen de oorlog voorbij was?
‘Dat was eigenlijk niet zo leuk. Ik had twee jaar bij tante Cor en oom Kees gewoond en had het daar erg naar mijn zin. Op een dag werd er aangebeld. Tante Cor zei: “Hanneke, ik geloof dat je ouders daar zijn.” Ik herkende ze niet. Ik geloofde niet eens dat het mijn ouders waren. Ik dacht altijd dat mijn moeder een bril had en mijn vader niet. Toen stonden daar ineens twee mensen voor mijn neus. De man had een bril en de vrouw niet. Ik dacht dat ze me voor de gek hielden. Ik rende snel weg. Maar uiteindelijk ging ik toch mee; terug naar Amsterdam met voor mij twee vreemde mensen. Mijn vader, moeder, opa en oma waren allemaal erg verdrietig omdat veel vrienden en familieleden waren omgekomen tijdens de oorlog. Daar zat ik dan, in een heel ongezellige omgeving. De dag nadat ik terug was, moest ik ook meteen naar school. Mijn moeder bracht me en zei: “Loop straks zelf maar naar huis.” Ik wist helemaal niet waar dat huis was, ik was er pas één keer geweest en raakte verdwaald. Een mevrouw heeft me uiteindelijk thuisgebracht. De eerste dagen op school vond ik helemaal niet leuk. Ik snapte niet wat ik in deze vreemde stad moest met ouders die ik niet kende.’

           

School: de Dongeschool

‘Mijn vader leerde ons dat niet alle Duitsers slecht zijn’

Milos, Safae, Sammie en Chaimae van de Dongeschool interviewden mevrouw Groot-Bosse bij haar thuis in Amsterdam. Haar broer Ton zat in de oorlog ondergedoken om aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen. Hij werd lid van de Binnenlandse Strijdkrachten. Vlak voor het einde van de oorlog is Ton door de Duitsers gefusilleerd bij Rozenoord. Zijn dood heeft een grote stempel gedrukt op het leven van mevrouw Groot-Bosse.

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Ik was dertien toen de oorlog begon, erg jong en nog een beetje naïef. Dat veranderde toen het voedsel schaars werd en de oorlog steeds dichterbij voelde. Samen met mijn vader liep ik 60 kilometer, ruim 8 uur op een dag, om eten te halen. Op herenschoenen, ik had geen gewone schoenen meer. We gingen dan naar een boer in Opmeer waar mijn broer ondergedoken was. Ton stuurde ons van tevoren een briefje, dus als wij met ons karretje aankwamen, wisten we zeker dat we iets te eten kregen. Maar we hebben ook echt hongergeleden. Onvoorstelbaar, maar wij likten alles af om maar wat binnen te krijgen, zoals een poes of een hond. We aten een keer stamppot toen er werd aangebeld. Er stond een man voor de deur die al drie dagen niets gegeten had. Mijn vader kende hem wel en heeft toen met een lepel van al onze borden een beetje stamppot gehaald. Op dat moment was dat niet leuk, maar achteraf vind ik het zo mooi. Ik heb altijd veel respect gehad voor mijn vader. Hij was een hele sterke man.’

Hoe ervaart u de Duitsers nu?
“Mijn vader leerde ons dat niet alle Duitsers slecht zijn. Ik weet nog dat we een keer gesnapt zijn toen we met eten terugkwamen uit Opmeer. Mijn vader leunde uitgeput tegen een brug en riep tegen de Duitse soldaat: ‘Neem alles maar mee’. Toen vroeg die soldaat: ‘Waar woon je?’, mijn vader antwoordde: ‘Om de hoek’. ‘Nou ga dan maar gauw verder’ en zo liet hij ons gaan. Er waren dus ook goede Duitsers. Ik vind het mooi dat ik, zijn dochter van bijna 89, daar nu zo over kan praten. Het heeft me wel moeite gekost, maar uiteindelijk moeten we het met z’n allen doen in de wereld. Zeker in moeilijke tijden.”

Hoe hoorde u dat uw broer was overleden?
‘De pastoor kwam onze winkel binnen en vroeg mijn vader mee naar achteren te komen. Na een tijdje werd ik geroepen. Ze vertelden me dat mijn broer Ton dood was. Mijn broertjes en zusjes en ik hebben enorm gehuild, maar het echte besef kwam pas later. We wisten eerst nog niet waarom Ton was vermoord. Dat was een moeilijke en zware tijd. Achteraf hebben we begrepen dat het gezin van Ton was verraden en dat ze Ton hadden aangeraden weg te gaan. Maar hij wilde die mensen niet achterlaten. De Duitsers hebben hem toen opgepakt, in de gevangenis gezet en later vermoord.’

Wat betekent het monument voor u?
‘Ik vind het goed dat het monument Rozenoord is opgericht. Ik was heel ontroerd door de uitnodiging van de opening. De bijeenkomst was erg mooi. Nog steeds ga ik op bepaalde momenten naar Rozenoord toe, bijvoorbeeld op de verjaardag van Ton.’

           

School: de Dongeschool

‘Hij wilde de vijand in de ogen kijken’

Meneer en mevrouw van Rijswijk zijn twee van de zes kinderen van verzetsstrijder Dirk Jan van Rijswijk. Hun zussen Guurt en Nel waren ook aanwezig bij het interview. Vader van Rijswijk werd op 8 maart 1945 gefusilleerd. Hij was actief in het verzet en de familie van Rijswijk had ook een Joods meisje als onderduiker is huis.

Wat deed uw vader in de oorlog?
“Hij was gemeenteambtenaar, maar werd tijdens de oorlog hoofd van het Nationaal Steunfonds in Santpoort, onderdeel van een verzetsorganisatie die de illegaliteit in Nederland financierde. Hij had een slim administratiesysteem opgezet waarmee 160 gezinnen financieel ondersteund werden, zonder dat te achterhalen was om wie het precies ging. Hij zat ook in de Voedselcommissie en in het bestuur van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers in Velsen/Santpoort.

Waarom werd hij gefusilleerd?
Aan het eind van de oorlog werd hij opgepakt. In maart werd hij gefusilleerd als vergelding voor een aanslag op de hoogste baas van de SS in Nederland, Hans Rauter. Het verzet wilde een vleestransport overvallen, om vlees onder hongerlijdende gezinnen te kunnen verdelen. Bij toeval passeerde de auto van Rauter. Er ontstond een schietpartij waarbij Rauter geraakt werd, maar niet gedood. Als represaille werden 300 verzetsmensen uit de gevangenissen gehaald en doodgeschoten, waarvan 59 op de fusilladeplaats aan de Amstel. In die groep zat onze vader.”

Wat voelde u toen hoorde van uw vaders dood?
Wil: “Dat dringt eigenlijk niet door als je 8 jaar bent. Na zijn arrestatie kregen we nog een anoniem briefje met tekst: ‘De jongens maken het goed. Piet’. Piet Zwart was de schuilnaam van mijn vader. Toen dachten wij dus dat het misschien wel goed zou komen.”
Henk: “Maar op 8 maart kwam de dominee aan de deur. Het was miezerig grauw weer. Hij zei tegen moeder: ‘Ik moet u mededelen dat uw man zich niet meer in het land der levenden bevindt’. En toen hoorde ik een verschrikkelijke gil van mamma.”

Wat vindt u ervan dat uw vader zoveel risico nam?
“Mensen hebben ons inderdaad wel gevraagd hoe een vader van zes kinderen zijn gezin zo in de steek kon laten. Maar mijn vader was een idealist en ook zijn geloof speelde een rol. Hij zag het als zijn taak om mee te helpen aan de bevrijding. Hij zal zich beseft hebben wat de risico’s waren, maar het streven naar vrijheid en het helpen van mensen behoorden tot het hoogste goed.

Wat betekent het monument voor u?
Wil: “Bij de onthulling besefte ik misschien pas echt wat daar had plaatsgevonden. Dat er mensen rucksichtslos zijn neergeschoten, op een vrachtwagen zijn geladen en naar een massagraf in de duinen zijn gebracht. Iedereen op straat – zelfs kinderen werden aangehouden, en moest toekijken bij de executies. Ook onze tante Truus was daarbij. Ze vertelde later dat alle gevangenen een doek over het hoofd kregen, maar dat onze vader dat weigerde. Hij wilde de vijand in de ogen kijken. En toen de Duitsers hun geweren richtten, begon hij het Wilhelmus te zingen.”

Santpoort, 1 februari 2016, leerlingen van de Dongeschool uit Amsterdam interviewen kinderen van verzetsstrijder Dirk van Rijswijk over hun vader, foto’s: Katrien Mulder

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892