School: De Botteloef

‘Ik strijd tegen ongelijkheid en alle vormen van discriminatie’

Het is een koude decemberdag in Amsterdam-Noord op de dag van het interview met Mustafa Ayranci. Fatima, Achmed, Matin en Prapveer  van basisschool De Bottelhoef komen goed ingepakt de OBA-Bibliotheek in de Banne binnen. Meneer Ayranci komt uit Turkije waar hij is geboren in het dorpje Celep. Zijn familie was Koerdisch. Hij streed en strijdt nog steeds tegen onrecht. Voor zijn eigen veiligheid is hij in 1971 naar Nederland gekomen.

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Ik was 18 jaar oud, student, socialist, revolutionair. Ik vond dat de Koerden recht hebben op het spreken en studeren van hun eigen moedertaal, maar dat mocht niet! Ik werd bedreigd door ‘De Grijze Wolven’; dat zijn aanhangers van Hitler. Op gegeven moment werd het duidelijk dat ik of doodgeschoten zou worden, of het land zou moeten verlaten, omdat ik activist was. Toen ben ik met een 36 uur durende treinreis naar Nederland gekomen. Ik kwam naar Amsterdam en kende hier niemand.’

Wat was er anders in Nederland dan in Turkije?
‘In Amsterdam kan een vrouw om twee uur ‘s nachts gewoon in haar eentje op straat zijn en zich helemaal veilig en vrij voelen. In Turkije is het onmogelijk voor een vrouw om zo laat op straat te zijn. Doordat dat in Nederland zo anders was, realiseerde ik me: ik wil dat elke vrouw zich veilig voelt. Vrouwen moeten onafhankelijk zijn, ze verdienen eerlijke rechten en respect. Toen ben ik ook gaan strijden voor de rechten van de vrouw. Zij weten hoe het is om heel veel pijn te verdragen, want dat maken ze mee als ze hun kinderen, onze kinderen baren. Ik geloof dat dat de reden is dat vrouwen altijd tegen oorlog zijn, omdat ze die grote pijn kennen en ons allemaal voor pijn willen beschermen.’

Waar bent u trots op?
‘Mijn strijd tegen ongelijkheid en alle vormen van discriminatie. In 2009 heb ik de Bob Angel Oorkonde gekregen, dat was omdat ik veel heb betekend voor de homobeweging. Dat was niet makkelijk, want van mijn eigen cultuur uit wordt homoseksualiteit afgekeurd. Maar als ik wil dat anderen voor mijn rechten opkomen en mij respecteren zoals ik ben, dan moet ik zelf ook voor rechten van anderen opkomen. Ik ben homoseksualiteit bespreekbaar gaan maken binnen de Turkse gemeenschap. Toen ik die Bob Angel Oorkonde ontvangen had en thuiskwam, legde mijn dochter haar hoofd op mijn schouder. Ze zei: ‘Pa, ik ben trots op jou.’ Wat mij dan weer ontzettend trots maakt, want wat is er belangrijker voor een vader, dan dat zijn dochter trots op hem kan zijn?
Ik kom op tegen onrecht. Vrouwenrechten, de Koerdische onderdrukking, de Armeense genocide: dat zijn onderwerpen die onbespreekbaar zijn in Turkije, terwijl het zo nodig is ze te bespreken!
Ik was 18 toen ik naar Amsterdam kwam. Ik voel mij een vreemde in Turkije. Mijn kinderen zijn hier geboren en getogen. Als ik in Turkije ben dan wil mijn broer dat ik bij hem thuis zodat mijn schoonzus, zijn vrouw, mij kan verzorgen en bedienen. Maar zij is een vrouw van 73, dat wil ik niet! Ik wil zelf mijn ontbijt maken, dat hoeft zij niet voor mij te doen, alleen dat begrijpt mijn broer niet. Daarom neem ik, als ik in Turkije ben, een hotel.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

School: De Botteloef

‘Voor mij is Nederland mijn droomland’

Catariay, Ceylin, Essam en Jaylen van basisschool De Bottelhoef in Amsterdam-Noord gaan naar de OBA-bibliotheek in de Banne. Zorka Gostinirovitis is geboren in een klein bergdorpje in Bosnië, voormalig Joegoslavië. Het leven was erg zwaar, ze deed haast niets anders dan werken. Op haar 19de gaf haar vader haar toestemming om via een arbeidsbureau ergens anders haar geluk te beproeven en zo belandde ze in Nederland. 

Hoe was het leven in Bosnië?
‘Mijn vader was heel streng. Ik mocht niet sporten, niet spelen. Het enige wat ik deed was werken, altijd maar werken. Tot ik mezelf de vraag stelde: wat heeft dit eigenlijk voor zin, als ik nooit eens iets leuks kan doen? Ik had geen mooie kleren, ik kon niet uitgaan… Iedereen daar was ouder dan ik en nam beslissingen over mij. Ik kon helemaal niet bepalen wat ik zelf wilde doen of laten. Er bestond niet zoiets als een keuze: ga ik vandaag wel of niet werken of ga ik mijn bed uit ja of nee? Nee, ik moest gewoon. Gelukkig gaf mijn vader me toestemming om via een arbeidsbureau op zoek te gaan naar ander werk op een nieuwe plek.

Hoe was uw reis naar Nederland?
‘Eigenlijk wilde ik naar Duitsland gaan om te werken, maar dat ging niet door. Toen kwam er via dat arbeidsbureau iets voorbij in Nederland en ik had over Nederland horen zeggen dat het een land van bloemen was, dus toen dacht ik: ik ga wel. Mijn vader gaf me een boekje met raad. Hier stond bijvoorbeeld in hoe ik me moest gedragen in het buitenland en wat ik moest doen als ik ziek werd. Maar toen ik eenmaal ging, moest ik alles natuurlijk zelf uitvogelen. Ik ging met het vliegtuig en vond het geweldig om zo hoog boven het land te zweven. Ik ging naar Veenendaal, waar ik al vrij snel ziek werd en zelfs het ziekenhuis in moest. Ik kende helemaal niemand, maar het leuke was dat ik in het ziekenhuis snel vrienden maakte. Toen voelde ik me direct thuis.’

Hoe is uw leven tot nu toe in Nederland?
‘Ik heb mijn man ontmoet in een hotel waar ik toen werkte als chef. Hij was daar tuinman. Toen hij eens mee ging naar Bosnië, zei hij: dit is mijn droomland! Hij was zo dol op Bosnië, dat toen hij overleed, ik hem naar Bosnië heb gebracht. Op zijn grafsteen staat: ‘Hier wil jij blijven. Blijf maar hier.’ We hebben samen twee dochters gekregen en ik ben nu oma van twee kleinkinderen. Voor mij is Nederland mijn droomland, ik voel me hier thuis en hoef nergens anders heen. Ik heb hier veel vrienden en houd van koken, van bakken en eten. Ik eet van alles, van Nederlandse stamppot tot Surinaams tot Bosnische gerechten… Het was wel even wennen hoor, dat het in de Nederlandse cultuur niet vanzelfsprekend is dat je gasten uitnodigt aan tafel! Dat is in de Balkan heel anders en natuurlijk in veel meer culturen.’

Wat is uw advies voor ons?
‘Als jullie iets willen dan moet je er voor gaan. Alles is mogelijk, als je maar bedenkt: hoe. Zelf ben ik nooit naar school geweest en toch heb ik veel bereikt. Maar niet door stil te zitten. Je moet een plan maken, je daar op richten en doorzetten. Het leven is niet makkelijk en er is veel om over na te denken. Soms zit het tegen, maar als je wilt kan je veel bereiken.’

 

 

 

School: De Botteloef

‘Ik wel eens uitgescholden als  spaghetti-vreter of een maffioso’

Alberto Rosa Gestaldo (1944) is zelf geboren en getogen in Amsterdam maar zijn opa kwam in 1900 al vanuit Noord Italie naar Nederland omdat hij hier werk kon vinden. Ook zijn vader kwam naar Nederland. Alberto heeft een landkaart meegenomen om aan Zeynep, Louay, Haitam en Ifram van basisschool De Botteloef te laten zien waar zijn familie vandaan komt. Het interview in de Bibliotheek Oba Banne is gezellig en vrolijk.

Waarom ging uw opa naar Nederland?
‘Mijn opa is rond 1900 naar Nederland gekomen. Toen heeft hij in Den Haag gewerkt met graniet. Graniet bestaat uit korrels van marmersteen vermengd met cement. En daar kan je bijvoorbeeld vloeren van maken of een aanrechtblad. Het is heel specialistisch werk wat niet iedereen kan. Vroeger hadden alle huizen dat. Dus mijn opa ging hierheen met mijn oma en drie kinderen, want er was veel werk. Mijn vader was toen net geboren. Na een aantal jaar in Nederland gewoond te hebben ging het gezin met vijf kinderen weer terug naar Italie om daar te wonen. Daar groeide mijn vader, Arbenno heette hij, verder op.’

Waarom ging uw vader naar Nederland?
‘Toen mijn vader 15 jaar was is hij met een groepje vrienden uit Managio naar Amsterdam gegaan met de trein. In Italië waren weinig mogelijkheden qua werk, de grond was keihard je kon daar nog geen schep in krijgen. Het dorp waar mijn vader vandaan kwam heet Managio dat ligt in Noord-Italie. Nu is het daar heel anders. Het landschap is erg veranderd; er staan veel fabrieken en er is veel werk. Ik denk dat als mijn vader nu daar had geleefd dat hij nooit weggegaan was. Maar hij ging toch in 1930. Het was niet alleen vanwege werk dat mijn vader weg wilde. Italie was ook erg fascistisch in die tijd. Mussolini was aan de macht en dat was een dictator. Als je niet deed wat hij zei dan ging je de gevangenis in. Het was niet prettig om daar te leven toen.
Ook hij ging werken in de graniet net als zijn vader. Hij richtte zijn eigen bedrijf op en had wel 35 man personeel in dienst. Hij werd verliefd op mijn moeder en in 1938 zijn ze getrouwd. Mijn moeder is een een Nederlandse vrouw en in 1944 werd ik geboren in Amsterdam-Oost.’

Hoe was het voor u om in Nederland op te groeien?
‘Ik ben geboren op 10 oktober 1944, midden in de Tweede Wereldoorlog, in Amsterdam Oost. Het was een moeilijke tijd; midden in de Hongerwinter. Mijn vader ging dan met de bakfiets bijvoorbeeld een badkamervloer of aanrecht bouwen bij boeren in de buurt. In ruil daarvoor kreeg hij dan wat bonen of groente. Zo kwamen we dan aan een beetje eten.’

Welke tradities uit Italie vind u belangrijk?
‘Nou het eten is een belangrijke traditie natuurlijk.  Maar vroeger als kind werd ik wel eens uitgescholden als  spaghetti-vreter of een maffioso. Dat was niet fijn om te horen. Italianen houden ook veel van muziek de Opera, daar ben ik ook mee opgegroeid. En Italiaanse mensen houden ook echt veel van hun eigen land. Dat zie je bijvoorbeeld heel goed bij het voetbal als de Italiaanse spelers het volkslied gaan zingen. Dan gaan ze daar helemaal in op. Bij het Nederlandse volkslied valt iedereen in slaap.’

Hoe was Nederland voor uw vader?
‘Voor mijn vader voelde het leven als Italiaan in Nederland overwegend positief. Hij heeft zich hier goed aangepast. Zijn opleiding in Italie was natuurlijk beperkt. Hij heeft in Italie alleen maar de lagere school gedaan. Daarna ging hij naar de granietschool. Hier in Nederland heeft hij vrij snel Nederlands leren praten. Toen mijn vader overleed was hij 46 jaar.  Ik was toen 15.’

Zou u in Italië willen wonen, en wat zou u aan Italië willen veranderen als dat zou kunnen?
‘Ik houd veel van Italië; van de cultuur, het eten, en de levenslust van de mensen, maar ik heb  geen behoefte om daar te wonen. Ik vind Italië een prachtig land, maar Nederland is mijn thuis. Hier voel ik me fijn.  Als ik iets aan Italië zou kunnen veranderen, dan zou ik de mentaliteit rondom afspraken maken aanpakken. Italianen komen vaak niet op tijd. Als ik met iemand om negen uur afspreek, dan komen ze om half tien of tien uur. Daar kan ik niet tegen. Ik wil jullie wel graag wat meegeven wat erg belangrijk is: zorg dat je goed bent in je talen. Ik heb mijn geld verdiend omdat ik vloeiend vijf talen spreek. Daar kom je heel ver mee!’

 

School: De Botteloef

‘In het begin hield ik vast aan mijn Eritrese tradities en leefgewoonten’

Tesfai Tecla (1949) is geboren in Oost Afrika in Eritrea. Dat is een land dat drie keer zo groot is als Nederland maar er wonen maar drieënhalf miljoen mensen. Daimian, Dila, Dede, Selman en Jhairra van basisschool De Botteloef ontmoeten hem in de bibliotheek vlakbij school. Tesfai heeft heel veel Eritrese spullen meegenomen, eten en kruiden. En hij legt uit hoe ze in Eritrea koffie maken. Dat is echt een traditie, ‘kletskoffie’ noemen ze dat, want er wordt dan veel gepraat.

Hoe was het leven in Eritrea; hadden jullie genoeg geld om van te leven?
‘Ik ben geboren in de hoofdstad van Eritrea, Asmara. Ik groeide op in een groot gezin met zes kinderen: vier zussen, een broer, en ikzelf. Het leven in Eritrea was niet altijd makkelijk, maar ik heb een goede jeugd gehad. Mijn vader was politieman. Hij verdiende genoeg geld. Het leven daar was toen niet zo duur, boodschappen waren goedkoop. Je betaalt niet voor water of elektriciteit zoals hier, dus het leven was goed. We waren niet arm, we hadden genoeg te eten en te drinken. Wij hadden geen groot huis, maar we waren tevreden. We hadden maar twee bedden. Eén voor mijn ouders en de kinderen sliepen met z’n allen in het andere bed. Drie met hun gezicht naar boven, drie naar beneden. Het was klein, als je iedereen gewoon accepteert is het goed genoeg. We hadden niet zoveel speelgoed als de kinderen hier nu maar we waren creatief en gingen zelf speelgoed maken. Bijvoorbeeld van stukjes oude kleding die we verzamelden. Die stopten we in een oude sok en dan hadden we een voetbal. We waren tevreden met ons leven. Mijn vader stierf toen ik 23 jaar was.’

Waarom ben je naar Nederland gekomen en hoe reisden jullie?
‘Er was oorlog in Eritrea, tussen Eritrea en Ethiopië. Toen werd het gevaarlijk om daar nog te leven. Je kon ieder moment zomaar gearresteerd worden. Ik wilde weg; ik was bang. Ik liep ’s nachts, maar ook dat was gevaarlijk. Aan de ene kant waren de strijders en aan de andere kant de soldaten, daar liep ik tussendoor. Als ze je pakken, is het voorbij. Uiteindelijk is het gelukt. Ik ben te voet naar Sudan gegaan. Ik had een kameel bij me. In Sudan ging ik een vliegtuig naar Milaan. En van Milaan ben ik met een auto naar Nederland gekomen. Het was een lange reis van zo’n tweeënhalve week. Ik had niets bij me, alleen mezelf. Alles achterlaten was heel moeilijk.’

Hoe heeft het leven in Nederland je levensstijl beïnvloed?
‘Ik kwam aan in Nederland op 25 december 1980, tijdens de kou van de winter. De overgang was zwaar, niet alleen door het weer, maar ook door de taal en cultuur. In het begin hield ik vast aan mijn Eritrese tradities en leefgewoonten. Ik vond werk in een verzorgingshuis als beveiliger. Daar leerde ik veel over de gebruiken en gewoontes in Nederland. Je moet integreren, anders ben je alleen.  Ik voel me nu echt thuis in Nederland.’

 

School: De Botteloef

‘We kropen naar de wc, de veiligste plek’

Ahmed, Damian, Berat en Selman interviewen Els Burger in een lokaal van Basischool De Botteloef. Mevrouw Burger is 82 jaar, en heeft 6 kleinzoons, een zoon en een dochter. Ze was vroeger verpleegkundige. Al vele jaren gaat ze naar scholen om haar verhaal te vertellen over haar familie.

Hoe was het voor uw vader toen de oorlog begon?
‘Mijn vader was net als mijn moeder ongeveer 29 jaar en mijn vader kreeg opdracht, via een brief van de gemeente Amsterdam dat hij moest werken in Duitsland op een munitiefabriek. In die eerste maanden hoorden ze dus helemaal niks van mijn vader en toen is zijn broer, mijn oom er achteraan gegaan om te zoeken naar mijn vader.  Hijzelf moest toen ook werken in die munitiefabriek. Ze hadden daar een tekort aan arbeiders en riepen mannen uit Nederland op om daar te gaan werken.’

 Hoe was het bombardement voor uw familie?
‘Mijn moeder ging met de fiets naar Purmerend om eten te halen toen er gebombardeerd werd in onze straat.  We kropen naar de wc, de veiligste plek. Na het bombardement werd er heel hard op de deur gebonsd en stonden er mannen in overalls. Alles was kapot en hing scheef en de deur zat klem. Die beukten ze heel hard open. Er was een touw gespannen en er liepen mensen in overalls. Dat bleken mensen te zijn uit de fabrieken die waren gekomen om de mensen onder het puin vandaan te halen. We moesten ook ons huis uit na die tijd omdat alles gerepareerd moest worden.

Kijk, hier op de foto zien jullie de Spechtstraat waar ik woonde kom maar dit was het huis en links en rechts is het In de oorlog gebombardeerd. Het hele middengedeelte van de straat was verdwenen en ook in straten in de buurt waren allemaal bommen gevallen.Dit is een foto van de kleuterschool ook In de oorlog en wat valt jullie op? Ja, we dragen allemaal donkere kleren en we lachen eigenlijk niet. Een geheime kamer hadden we niet om ons in te verstoppen, maar de veiligste plek was de wc als er een bombardement was. Daar gingen we schuilen, of onder een tafel of een bed. Ik was ongeveer 3 jaar en jaren later herinnerde ik mij de kelder bij mijn opa en oma. Daar was een badkuip en daarachter hadden ze de radio verstopt. Ik luisterde samen met mijn opa en hij zei tegen mij dat ik hier nooit met iemand over mocht praten. ‘Dat is ons geheim’.

Had u Joodse vriendinnetjes?
‘Op school kreeg ik een vriendinnetje, Marleen. Ze was een Joods meisje, en iedereen in haar familie was naar concentratiekampen gegaan, behalve haar moeder, een zusje en Marleen. Ik kwam bij haar thuis en als we naar boven kwamen, zei Marleen altijd: ‘Mama ik ben het hoor, Marleen.’ In de keuken stond alleen een tafeltje, twee stoelen en een linnenkast.  Verder was het helemaal kaal. Als Marleen haar riep, ging de deur open en kwam haar moeder voorzichtig uit de kast. Zij was zo vreselijk  bang om opgepakt te worden. Ik ben dat nooit vergeten. Dat maakte heel veel indruk op mij: dat hele kale huis, het tafeltje met twee stoelen en verder helemaal niks.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Bij de munitiefabriek zei een man uit Blijham tegen mijn vader : ‘als je vrouw en kinderen hulp nodig hebben kunnen ze terecht bij mijn ouders.’ Zo kwamen we terecht in dat dorpje bij Groningen In de buurt, Blijham. Kijk, op deze foto zie je de mensen die ons opvingen en die wij, mijn zusje en ik, ‘opa en oma’ noemden. Om bij te komen verbleven wij op dat boerderijtje. Ik heb nog steeds contact met mensen uit Blijham. Mijn oom was wel heel ziek na de oorlog, ze hebben hem uit de gevangenis gehaald na twee jaar. Hij had tubercolose. Foto’s: hier zie je mijn vader die toen helemaal vanuit Duitsland naar Nederland is gaan lopen. Mijn oom was daar ook, Belgen, een Kroaat, Fransen..het was heel internationaal in die fabriek waar ze werkten.
Op deze klassenfoto van na de oorlog kunnen jullie het verschil zien: we dragen lichte kleding en kijken vrolijk.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

 

 

 

 

 

School: De Botteloef

Tot de melkboer zei :‘breng dat kind maar bij ons’

Cataliyah, Louay, Milan en Jharralaissah  van Basisschool De Botteloef interviewen Anneke Koehof in haar gezellige huis. Zij vertelt het verhaal van haar tante Roos, die tijdens de oorlog en daarna bij Hollandia Kattenburg werkte. Ze heeft daar gezien hoe haar Joodse collega’s werden opgepakt, op 11 november 1942, toen de Grüne Polizei aan de deur stond en 367 Joodse personeelsleden werden weggevoerd. Mevrouw Koehof vertelde ook over haar vader, die niet voor de Duitsers wilde werken en werd opgepakt. Ook hoe ze zelf de oorlog is doorgekomen nadat haar moeder was overleden bij haar geboorte.

Wat gebeurde er op de dag van de razzia?
Mevrouw Koehof leest voor uit het verhaal dat ze over haar tante heeft geschreven;
‘Op die dag, woensdag 11 november 1942, vielen ze ineens binnen. Ik werkte op de gummi-afdeling, daar kwamen ze het eerst. Een vervanger van de eigenlijke directeur, een Verwalter, wilde iets zeggen tegen het personeel, maar hij moest zwijgen.We werden als schapen en bokken gescheiden, de Joden moesten aan de ene kant gaan staan en wij aan de andere. Als eerste werd Rebecca Groenteman eruit gehaald, zij was communistisch en dat wisten die Duitsers  precies. Ik weet zeker dat dát verraderswerk moet zijn geweest en ik weet ook door wie ze zijn verraden. Ze hadden lijsten met namen bij zich en de joodse medewerkers werden een voor een afgeroepen. Het was verschrikkelijk.We hebben uren zo gestaan. Ze kwamen om vier uur in de middag en wij mochten pas om acht  uur ’s avonds weg. We zagen onze joodse collega’s wegvoeren in vrachtauto’s.  Toen we eindelijk weg mochten ben ik  zo snel ik kon naar de Transvaalbuurt gegaan om gezinnen van personeelsleden  te waarschuwen en ik was daar net binnen toen ze gehaald werden door Nederlandse politieambtenaren. Het was na die tijd heel moeilijk om weer naar het werk te gaan, maar we moesten door. Later ben ik cheffin geworden, dat zou nooit gebeurd zijn als de Joodse werknemers niet waren opgehaald; het was een promotie met een rouwrand’.

Wat is er met uw ouders gebeurd tijdens de oorlog?
‘Toen ik ben geboren is mijn moeder doodgegaan, dus ik heb mijn moeder nooit gekend. Mijn vader was ‘werkweigeraar’. Hij wou niet voor de Duitsers werken, dus moest hij onderduiken. Maar hij is verraden. Hij is opgehaald en werd eerst naar kamp Amersfoort gebracht, een heel streng kamp. Daar is hij mishandeld. Vervolgens is hij naar Vught gebracht; ook een gevangenenkamp van de Duitsers. Hij heeft Duitsland, in Essen en Hannover, verplicht moeten werken Er zijn dingen die ik nu pas te weten kom, want weet je, er werd thuis nooit over gesproken, het was te erg om over te praten. Maar mijn vader heeft wel weten te vluchten.’

Hoe is uw vader gevlucht?
‘In Duitsland moesten de mensen op het land werken, of in fabrieken. En er waren dus ook mensen die met bussen werden gehaald en gebracht, van en naar het gevangeniskamp. Er waren ook bussen die naar Nederland teruggingen met Nederlandse arbeiders, die kennelijk ook wel eens naar huis mochten. Het waren bussen met zowel voor- en achterdeuren, dus hij is op een dag door zo’n achterdeur geglipt en is gewoon tussen de mensen in gaan zitten, om op die manier weg te komen. Die bus kwam langs een weg met een hele lange vaart en daar stonden ze hoor, die Duitsers; controle. Oh jee, dat was natuurlijk foute boel hè, want daar zouden ze hem te pakken nemen. Toen is hij uit de bus geglipt en is hij van een dijk af gegaan en is gewoon steeds onder water gegaan. Elke keer als er weer een Duitser over die dijk aankwam zetten, moest hij maken dat hij onder water kwam. En dat is uren zo doorgegaan. Pas toen het ’s avonds heel donker was en de Duitsers weg waren, kon hij uit het water komen. En zo is hij gevlucht. Hij is in het donker helemaal langs de spoorbaan gaan lopen. En zo is hij toch in Nederland aangekomen.’

Wat is er met u gebeurd na uw geboorte?
Ik had even geluk! Ik had je verteld dat mijn moeder was overleden met mijn geboorte. Maar niemand kon een baby erbij hebben. Er was geen geld voor. Mensen hadden geen eten en ze hadden al helemaal geen melk voor een baby. Dus ik ben eerst naar die geweest en naar een tante. Maar ja, die kreeg zelf een kind dus dat kon ook weer niet. En dan weer naar een vriendin van een tante… dus ik ben als baby erg heen en weer gebracht. Tot de melkboer die op de hoek woonde zei :‘breng dat kind maar bij ons’. Zo ben ik bij de melkboer terecht gekomen die in ieder geval melk had; dus ik had het goed. En ongeveer tot mijn derde, vierde jaar heb ik daar gewoond. Tot mijn vader een nieuwe vrouw ontmoette en zij werd mijn tweede moeder.’

 

 

 

School: De Botteloef

‘Er was altijd verdriet in de familie’

In een lokaal van De Botteloef in Amsterdam Noord, interviewden Ranya, Yara, Amir en Keyaan, meneer Samuel de Leeuw. Meneer de Leeuw is tijdens de oorlog geboren en werd als baby door zijn moeder aan vreemde mensen meegegeven, ze hoopte op die manier zijn leven te redden. De leerlingen vonden het heel dapper dat hij dit allemaal wilde vertellen.

Waarom ging u onderduiken?
‘Mijn vader was er niet meer. Hij was tijdens de razzia op Hollandia Kattenburg op 11 november 1942 weggehaald, en mijn moeder wist niet wat er met hem aan de hand was. Toen zei mijn oom, haar broer, ‘nu moet je Samuel laten onderduiken, want nu wordt het gevaarlijk’. Dus toen heeft mijn moeder dat gedaan en kwam ik in Limburg terecht  toen ik één jaar was en mijn moeder is daarna ook ondergedoken. In Limburg zaten er niet heel veel Duitsers en ik heb ook een beetje dezelfde haarkleur als Limburgers, dus ik viel niet zo op als een kindje uit Amsterdam. Dus ik kon gewoon buiten lopen. Maar je moet oppassen, je weet natuurlijk nooit was je buren van je vinden. Daar moest je heel voorzichtig mee omgaan. En ik ging op het balkon Engelse liedjes zingen. In de oorlog moest je je radio inleveren, maar sommige mensen hielden de radio en dan gingen ze ’s avonds luisteren. Mijn pleegvader ook en ik luisterde mee. Ook had ik Engelse liedjes gehoord en die ging ik nazingen. Dat was gevaarlijk, dus mijn pleegouders zijn om mij verhuisd naar een ander huis en daar zeiden ze ‘het is ons eigen kind’. Het was altijd gevaarlijk om onderduikers te nemen.’

Hoe bent u weer samengekomen met uw moeder?
‘Ik heette Boukje in de oorlog. Mijn pleegvader ontdekte per ongeluk hoe ik echt heette. En toen heeft hij aan een meneer van het verzet een brief meegegeven voor mijn moeder, dus ze wist dat ik nog leefde. Alleen wist ze natuurlijk niet waar ik zat. Toen heeft mijn moeder een brief teruggeschreven, dat ze blij was dat het goed met me ging. Alle kinderen die ondergedoken zijn werden genoteerd bij een bureau. Dit bureau heette de Voogdijcommissie voor Oorlogspleegkinderen. En hier werd aan mijn moeder een brief gestuurd in mei ’45, dat zij de moeder was. Want iedereen kon zomaar komen aankloppen en zeggen dat je het kind was, dus je moest een bewijs hebben. En toen de oorlog afgelopen was kwam ik in de slaapkamer bij mijn pleegouders en daar was nog een mevrouw, en ik zei mama tegen mijn pleegmoeder. Ik wist natuurlijk niet beter. Dus ik zei ‘goeiemorgen mama’, en ik vroeg wie die mevrouw was en toen zei ze: ‘zij is jouw echte moeder’. Ik zei natuurlijk dat dat niet zo was,  want ik wist het uiteraard niet. Het was de eerste keer dat ik mijn echte moeder weer zag.Toen heeft mijn moeder mij meegenomen naar Amsterdam. Dat ging niet makkelijk, daar moest je een vergunning voor hebben, en de treinen lagen plat, dus je moest liften. Ik moest voor de tweede keer onthechten. Hetzelfde proces, maar omgekeerd. Toen moest ik weer ontwennen van mijn pleegmoeder en mijn pleegvader.Toen mijn moeder mij kwam halen was ik een jaar of 4, 5. Toen kon ik al praten en lopen.’

Hoe was het na de oorlog voor uw familie?
‘Er was altijd verdriet in de familie. Mijn vader is vermoord, mijn opa en oma zijn vermoord, alle broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes van mijn moeder. Het was altijd aanwezig. Je miste heel veel mensen. Ik had bijvoorbeeld geen tantes en ooms, geen opa’s en oma’s. Je weet altijd dat je geen familie hebt, net als alle Joodse kinderen na de oorlog. Ik noemde iedereen oom of tante, want ik had geen ooms en tantes. Die eenzaamheid voelde je wel.
Er komt een moment dat ik er niet meer ben, dan is er niemand meer die de oorlog overleefd heeft, en dan zijn jullie degene die het weten, die kunnen vertellen dat jullie iemand hebben gesproken die de oorlog heeft meegemaakt. En dat je daar dan ook iets mee doet, met wat we nu met elkaar bespreken. Dat je beseft hoe belangrijk het is dat we lief zijn voor elkaar. Dat je niet iemand haat omdat hij Joods is of Moslim of homoseksueel of zwart. Je bent gewoon een mens.’

School: De Botteloef

‘Achteraf heb ik spijt, want ik had die bordjes eraf moeten trekken’

Per fiets reizen Sabrina, Robbie, Ismael en Jurainey naar Riet de Groot, die pal naast het Noorderpark in Amsterdam-Noord woont. De kinderen maken onderweg een uitgelaten indruk, maar zodra de stralende mevrouw De Groot hen verwelkomt slaat de verlegenheid toe. Netjes nemen ze plaats aan de keukentafel bij het raam, waar allemaal lekkers voor ze klaarstaat. De kinderen kijken hun ogen uit, want het huis hangt vol met Afrikaanse maskers, een houten zwaard en een verzameling olifantjes. Ook heeft ze afbeeldingen uit de oorlog. Eenmaal begonnen deelt mevrouw De Groot haar herinneringen aan de oorlog, maar toont ze ook veel interesse in het viertal van basisschool De Botteloef.

Had u onderduikers?
‘Jazeker, wij hadden een Joodse onderduiker in huis. Dat was ontzettend riskant en spannend. Maar mijn vader had alles goed uitgedacht. Die Joodse man sliep in het bed van mijn zus. Toen de Duitsers ons huis binnenvielen, is hij natuurlijk gelijk gevlucht. Mijn zus moest snel in haar eigen bed gaan liggen. Een leeg en warm bed, dat verklapt alles. Helaas hebben we de beste man nooit teruggezien en weten we niet hoe het is afgelopen met hem.’

Kende u Joodse mensen?
‘Natuurlijk, mijn zus was zelfs verliefd op een Joodse jongen. Mijn moeder was werkster bij een rijke familie in Amsterdam-Zuid en in die straat woonde hij. Wij gingen doorgaans mee, als mijn moeder daar ging schoonmaken. Op een dag werd de jongen opgepakt door de Duitsers, maar hij sprong uit het raam. Daarbij brak hij zijn benen en werd hij bruut afgevoerd. Het was een verschrikkelijk gezicht en ik zal het nooit vergeten.’

Wat vond u het allerergste aan de oorlog?
‘Wat een mooie vraag, jongen! Het ergste vond ik de buitensluiting van de Joden en natuurlijk het systematisch ombrengen van deze mensen. Maar ik was een kind tijdens de oorlog, dus ik wist nog niks van die gruwelijkheden. Ik heb veel herinnering aan bijvoorbeeld de bordjes die overal hingen. ‘Verboden voor Joden.’ Achteraf heb ik spijt, want ik had ze eraf moeten trekken. Wat zou jij doen?’

School: De Botteloef

‘We kregen één ei voor een heel gezin, dat was heel speciaal’

Het is prachtig weer, wanneer Kenean, Safa, Haazhen en Zoë worden opgehaald voor een ontmoeting met Ria Faber-Bakker. De kinderen zijn een tikje nerveus en hebben ontzettend serieus tientallen vragen voorbereid. Ze hebben de vragen onderling verdeeld met vrolijke stiften. Gastvrij als mevrouw Bakker is opent ze haar voordeur en lacht ze de kinderen tegemoet. Binnen staan pakjes drinken en snoepjes klaar en het viertal neemt plaats aan de keukentafel. Daar heeft mevrouw Bakker allerlei spulletjes klaar gelegd, uit de oorlog.

Hoe maakten jullie eten tijdens de oorlog?
‘Nou, dat stelde niet veel voor. We kookten op een noodkacheltje. In het laatste oorlogsjaar, tijdens de Hongerwinter, was er geen gas en elektriciteit meer, maar op den duur ook geen kolen meer. Het was verschrikkelijk koud, er was weinig eten en we hadden honger. Daarom gebruikten we dat noodkacheltje. Deze vulden we met kolengruis, dat we vonden langs het spoor; of sprietjes hout, van deuren of omgezaagde bomen. Het duurde een eeuwigheid, dus je moest erg veel geduld hebben. We kookten daarop ui of aardappelen. Heel af en toe gaf mijn moeder ons sardientjes. Of één ei, voor een gezin. Dat was heel speciaal, kan je je dat voorstellen?’

Waar haalden jullie eten vandaan?
‘In de oorlog moest men voedselbonnen gebruiken, omdat er weinig eten was en alles gelijk verdeeld moest worden. Het probleem was alleen dat veel Nederlandse mannen onderdoken omdat ze niet in militaire dienst wilden werken voor de Duitsers. Alleen, voor onderduikers kreeg je uiteraard geen voedselbonnen, want die moesten immers geheim blijven. Daardoor werd alles nog schaarser dan het al was. Om toch een beetje geld te kunnen verdienen, maakten deze mannen lepeltjes van centen. Die verkochten anderen voor hen en zo verdiende de familie iets extra’s. Dit zijn een soort oorlogssouvenirs. Mooi hè?’

Waarom stuurde uw ouders u naar Breda?
‘Na de oorlog waren wij kinderen natuurlijk behoorlijk mager. We kregen weinig voedingsstoffen en vitaminen binnen, omdat we enkel aardappels en ui aten. Om aan te sterken mochten we bij een gezin verblijven in Breda. Daar hebben we het heel goed gehad. We kregen genoeg eten en veel verse groenten. Ik kwam in een gezin terecht met drie jongens, nou, die vonden het reuze interessant, zo’n meisje te logeren…’

School: De Botteloef

‘Ik zeg altijd: je moet mensen niet gelijk veroordelen’

Eindelijk is het zo ver: Habiba, Khitan, Esila en Rachel gaan op bezoek bij Marian Schaap. In de auto zijn de kinderen ongelofelijk hyper. Zou mevrouw Schaap een kat hebben en zouden we iets lekkers krijgen? Ja hoor, aangekomen vallen ze met hun neus in de boter: er is een kat én een schaal zelfgebakken brownies. Precies zoals ze hadden gehoopt. Het verhaal van de zus van mevrouw Schaap maakt grote indruk. Het is bijzondere middag voor iedereen, zelfs voor kat Bram.

Moest uw familie in de oorlog een Jodenster dragen?
‘Nee, want wij waren niet Joods. Mijn pleegzus had dat eigenlijk wel gemoeten, maar niemand mocht weten dat ze Joods was. Dat was een groot geheim, waar ik op mijn tiende achter kwam. Eigenlijk vertel ik kinderen altijd het verhaal van mijn zus. Ook aan jullie. Het is een bijzonder maar ook verdrietig verhaal. Toen ik 12 jaar oud was vond ik een brief, waarin ik las dat mijn zus een andere achternaam had. Toen ben ik mijn ouders gaan vragen hoe dat zit. Maar, ik noem mijn pleegzus altijd mijn zus, want ze voelt als mijn zus en ze was er al toen ik geboren werd…’

Hoe kwam uw pleegzus bij uw ouders terecht?
‘In Nederland werden er tijdens de oorlog steeds meer Joden opgepakt. De ouders van mijn zus woonden in Amsterdam, in de Rivierenbuurt. In 1943 werden ze gesommeerd dat ze klaar moesten staan met hun koffers. De Duitsers zouden ze ophalen en naar de Schouwburg brengen, vanwaar Joden op de trein gezet zouden worden. Niemand wist waar naartoe, maar later bleek dat ze iets gruwelijks te wachten stond. Buiten stond de overvalwagen klaar en toen deed de moeder van mijn zus iets heel moedigs. Ze wikkelde mijn zus in een doek, met hun trouwboekje ertussen, en bracht haar snel bij de bovenbuurvouw. Kan je je voorstellen hoe dat geweest is, voor haar als moeder? Die bovenburen hebben ervoor gezorgd dat mijn pleegzus via het verzet bij mijn ouders terechtkwam. Mijn zus was toen tien maanden oud. ’s Nachts lag ze in een ledikant naast mijn moeder te slapen en hield mijn moeder haar kleine handje vast. Als ze haar handje losliet ging ze huilen…’

Konden mensen zien dat uw pleegzus geen familie was?
‘Mijn ouders hebben al vrij snel een foto van mijn zus laten maken, omdat ze dachten: stel je voor, haar ouders komen over een paar jaar terug, dan herkennen ze hun eigen kind vast niet meer! Nou, zoals je kunt zien op die foto’s had mijn zus pikzwart haar. Gelukkig had mijn vader ook zwart haar, want mijn moeder, mijn broer en ik waren blond. Mijn ouders moesten natuurlijk enorm uitkijken. Wie kunnen we vertrouwen, wie zit er bij de NSB, wie zou ons kunnen verraden? De Duitsers zijn nooit ons huis binnengevallen, mijn ouders hadden een engeltje op hun schouders. Het bijzondere is zelfs dat er een NSB’er bij ons in de straat woonde. Na de oorlog zei hij tegen mijn vader: ‘Ik wist heus wel dat jullie een Joods kind als onderduiker in huis hadden’. Maar toch heeft deze buurman zijn mond gehouden. Daarom zeg ik altijd: je moet mensen niet gelijk veroordelen, iemand kan toch een goed hart hebben.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892