Annemarie ten Brink is geboren in 1931 in Surabaya, in Nederlands-Indië. Ze was 11 jaar toen de Japanners het land bezetten. Aan Caitlin, Siem, Olivier, Jana en Guusje van het Alasca in Amsterdam-Oost vertelt ze dat haar vader gevangen werd genomen en zij zelf met haar broers en zussen in kampen terechtkwam.
Hoe was het leven in de kampen?
‘Ik heb 3,5 jaar lang in verschillende kampen gezeten. Veel kampbewoners wisten niet of ze er ooit nog uit zouden komen en waren depressief. In het kamp werd iedereen zwak en ziek door slechte voeding. Maar ondanks slecht eten en ondanks dat ik er geen ruimte had, kon ik toch nog pret hebben als kind. We hadden er bijvoorbeeld corvee en dan moesten we vlees schoonmaken: de darmen en ingewanden van een dier. Met die darmen, die we met water vulden, probeerden we elkaar nat te spuiten. Dat lukte natuurlijk niet, maar we werden wel kletsnat. We hadden ook een soort laatjes gemaakt met de tekst ‘mens, erger je niet’ die we met touwtjes aan muren van gevlochten bamboe hingen. Wat natuurlijk moeilijk ging omdat we geen spijkers en hamers hadden. Maar iedereen die langs ons plekje liep, moest lachen.’
Hoe was de bevrijding?
‘Er waren helemaal geen bevrijders; Japan had zich overgegeven na de atoombom. We kregen een speech en beter eten. de volgende dag ging het kamp open maar buiten was het levensgevaarlijk omdat de Indonesiërs ons niet meer terug wilde hebben. We werden weggevoerd vanaf Midden-Java naar het noorden van Java. De reis naar de kust was gevaarlijk omdat de Indonesiërs ons aan konden vallen, maar wij wilden zo snel mogelijk met de boot het land uit.’
.’Is uw familie naderhand weer samengekomen?
‘Mijn vader was al bijna vier jaar geleden in het mannenkamp overleden nog voor wij in het vrouwenkamp werden opgesloten. Wij als gezin van moeder met vier kinderen hadden bij elkaar in het kamp gezeten. We wilden wel snel naar familie in Nederland. Mijn familie is drie jaar van elkaar gescheiden geweest. Toen het eindelijk tijd was om het kamp te verlaten, wist iedereen gelukkig ook waar de rest van hun familie was. Sommige mensen probeerden weer terug te gaan naar hun oude huis, maar die zaten vol met Indonesiërs die ons echt niet terug wilden hebben. Mijn moeder had ons vaderloos gezin snel voor repatriëring opgegeven en de bootreis was een veilige reis en we werden er erg verwend met lekker eten. Toen onze familie weer bijeen was, heeft mijn vader nog een paar jaar geleefd. Hij was heel erg veranderd en was hij niet meer de man die ik me kan herinneren. Na een paar jaar werd mijn vader weer opgeroepen om te vechten en dat is ook waar hij overleden is.’