School: Admiraal de Ruyterschool

‘Uit al die kleine verhaaltjes bestaat de oorlog’

Gerard Stigter, pseudoniem K. Schippers, is dichter en woonde tijdens de oorlog in de Van Speijkstraat. Hij komt daarom graag naar zijn oude buurt om Ensar, Alina en Aurora van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over wat hij nog weet van de oorlog. Hij heeft een aantal van zijn boeken meegenomen. De leerlingen vonden één van zijn boeken ook in de schoolbibliotheek.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was nog geen vier, dus ik was nog te klein. Het was voor mij gewoon, er veranderde niks. Ik ging naar school op de van Wassenaarschool. Mijn vader was effectenmakelaar op de beurs en mijn moeder was thuis. Toen mochten getrouwde vrouwen niet werken, gelukkig is dat nu anders. Ik weet wel dat als ik in bed lag met het raam open, ik Duitse soldaten hoorde zingen die naar het zwembad gingen. En dat mijn moeder wist dat haar vriendin bij de NSB zat, omdat het portret van de koningin opeens weg was.’

Kende u joodse mensen?
‘De zuster van mijn vader was met een joodse man getrouwd. Hij was op de vlucht dus logeerde soms bij ons, maar ik was pas een jaar of 7/8 toen ik door had wat er aan de hand was. Het hielp dat hij met een niet-joodse getrouwd was, dan werd je minder snel opgepakt. Zijn vrouw moest wel extra bewijzen dat ze niet joods was door afstammingsonderzoek via kerken. Zijn ouders zijn wel vermoord in Polen.’

En mensen van het verzet?
‘Ja en nee. Ik kende ze wel, maar ik wist niet dat ze van het verzet waren. Alles was bedekt, het was niet zo dat ze een speldje droegen. Het is stom als je dat aan kinderen gaat vertellen, want ik vertelde ook wel dat wij thuis nog een radio hadden. Zo bleek een vriend van mijn vader, een vrolijke man, ook van het verzet. Maar hij praatte teveel erover, dat is bloedgevaarlijk, hij is ook gearresteerd. De vader van mijn vrouw is in Dachau geweest. Hij kwam eens thuis met vrienden van wie één in het verzet zat. Ze zijn toen allemaal opgepakt, ook de ouders van mijn vrouw. Zij is toen bij de buren gebracht.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Ik stond eens met mijn broer op de Admiralengracht, we hadden eten gehaald en daar zaten maden in. We hebben het toen in het water gegooid, maar mijn vader geloofde ons niet. Er zaten veel winkels in onze straat. Daar viel vanuit het scherm een nest musseneieren, die hebben we toen gebakken. En ik herinner mij dat aan het eind van de oorlog witbrood smaakte naar cake. Uit dat soort kleine verhaaltjes bestaat de oorlog.’

Hoe was het einde van de oorlog?
‘Dat herinner ik me nog heel goed. Mijn moeder maakte me wakker, maar ik ben er niet voor op gestaan. De bevrijding was buitengewoon spannend, het was iets tussen vieren en helemaal niet vieren. Er waren wedstrijden in hardlopen en zaklopen, dan kon je een lap stof winnen. Maar heel Amsterdam was uitgewoond als een leeggehaalde kast. Er werden meisjes op karren gesleurd, die werden kaalgeknipt en kregen een hakenkruis op hun hoofd. Dat is mij altijd bijgebleven. Je mag nooit eigen rechter spelen, iedereen maakt wel eens fouten. Dat waren vaak mensen die helemaal niet in het verzet zaten, maar nu liepen ze voorop. Tegenover de school wilden ze ook een meisje uit huis halen, maar haar vriend (een Duitse soldaat) was nog binnen en begon te schieten. Een man op straat viel neer, volgens mij was hij dood. Ook zijn wij na de bevrijding naar de Dam gegaan. In de Paleisstraat werd geschoten. We zijn toen naar de Jan van Galenstraat gerend, want er kon overal wel geschoten worden.

Hoe heeft u uw leven opgepakt na de oorlog?
‘Het is wel lang geleden, zeker voor jullie, maar er zijn nog steeds overal sporen te vinden. Ik raak daardoor in vervoering, want alles is vlak om de hoek gebeurd. Je moet er alleen oog voor hebben, er op een andere manier van kijken. Zo liep ik net langs nummer 36 en daar is het huisnummer geschilderd met kalk. We kunnen zo wel even kijken of we het nog kunnen vinden. Dat schilderde ze, omdat alles verduisterd was en je dan de huisnummers niet kon zien. Dat is voor mij een openbaar monument van onvrijheid, dat de Duitsers zelfs het licht hebben verduisterd. Daarom geef ik dat ook graag door aan jullie. Wij zijn van de laatste generatie die het nog weten en moeten ervoor zorgen dat het niet vervaagt. Jullie moeten nu het stokje overnemen en dat breed gaan toepassen in wat jullie ook gaan doen later.’

 

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Mijn moeder heeft mij in paniek naar de buren gebracht’

Omaira, Noel, Samy en Zino ontvangen Simon Italiaander op de Admiraal de Ruyterschool, want vanaf daar is het maar een klein stukje lopen naar zijn geboortehuis. Simon komt met de auto, want hij moet nog even boodschappen doen. Er wordt thee ingeschonken en er worden snoepjes uit de lerarenkamer gepakt. Simon heeft zijn mond nog vol als de eerste vraag gesteld wordt.

Wanneer merkte u dat het oorlog was?
‘Ik ben geboren in augustus ’40, toen was er nog even zogenaamd niks aan de hand. Er gebeurden hele nare dingen, maar dat heb ik toen nooit geweten. Ik heb geen herinneren aan toen en ik kan ook aan niemand meer vragen of ik bang was. Ik was bang zoals alle kinderen bang zijn. Als er een oud vliegtuig over ging, dan ging dat wel eens mis. Dus toen ik dat geluid later op vakantie eens hoorde, zocht ik alsnog dekking. Maar voordat ik besefte dat het oorlog was, was het al afgelopen. Ik vond alles wat ik meemaakte heel normaal. Misschien was het wel altijd oorlog en dan is alles zoals het is. Later heb ik er wel wakker van gelegen, maar toen niet.’

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
‘Ik heb pas een paar maanden geleden gehoord wat er mij gebeurd is voordat ik vier jaar was. Een zoon van buren op nr. 209 vond bij zijn ouders een brief van mijn vader. Die heeft hij online gezet en toevallig vond mijn kleinzoon die brief. Ik heb een mail gestuurd en de volgende ochtend had ik antwoord. In het voorjaar van 1943, ik was toen 2,5 jaar, was er een grote razzia in Amsterdam om de daar overgebleven Joden op te pakken. Mijn moeder heeft mij toen in paniek bij die buren afgegeven. Dat moet afschuwelijk geweest zijn. Ik ben zes weken bij de buren gebleven. Maar daaronder woonde NSB’ers, dus dat werd te link. De buurman had connecties met het verzet via de drukkerij waar hij werkte. Zo ben ik in Haarlem terecht gekomen.’

Hoe ging het onderduiken?
‘Ik mocht niet naar buiten, want dat was veel te gevaarlijk voor Joodse kindjes. Eén keer ging ik toch, naar een vriendinnetje aan de overkant. Toen ben ik gezien door een Duitse soldaat, maar die had wel wat beters te doen dan een joods jongetje op te pakken. Daar kon ik dus ook niet blijven en toen ben ik in 1944 naar Alkmaar gegaan naar de familie de Geus. Die laatste dagen kan ik mij wel herinneren. Alles was leeg geroofd door de Duisters, dus hier had iedereen honger. Ik ben na de oorlog zelfs behandeld voor hongeroedeem, want ik kon geen eten verdragen. Aan het einde van de oorlog werd er meel gedropt in een veld in Alkmaar. Witbrood met suiker vond ik het lekkerste ooit. Later hebben ze dat nog eens nagedaan met die vliegtuigen. Dat was zo’n markant moment, ik krijg er tranen van in mijn ogen.’

Wat is er met uw familie gebeurd?
‘In november ’45 werd het duidelijk dat mijn ouders niet terug kwamen. Zij hadden te lang gewacht met onderduiken. Zij zijn nog naar een tijdelijk adres gegaan aan de Orteliusstraat, maar daar zijn ze opgepakt. Ze zijn verraden door Ans van Dijk, zelf een joodse vrouw die andere mensen verraadde. Na de oorlog is zij geëxecuteerd. Ik heb in archieven in Duitsland uitgezocht wat er gebeurd is met mijn ouders. Mijn moeder is bij aankomst in Auschwitz meteen vergast, mijn vader heeft eerst nog moeten werken. Mijn ouders hebben geen graf, dus ik heb met veel moeite struikelsteentjes laten neerleggen door een Duitse kunstenaar.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders’

Om de hoek van de Admiraal de Ruyterschool woont Marie Jongbloed. Zij woont hier al sinds de oorlog. Reden voor Loek, Jaysa, Kenji en Sil om haar te interviewen over haar herinneringen aan die tijd. Marie liet onder andere een schuilplek in huis zien waar haar broers tijdens de oorlog ondergedoken zaten.

Als u iets kon veranderen aan uw kindertijd in de oorlog, wat zou dat dan zijn?
‘Dat er meer eten was. Je had als kind niet zo last van angst. Ik was namelijk pas vijf jaar toen de oorlog uitbrak. Ik stond op het balkonnetje toen de buurvrouw van de overkant riep dat ik tegen mijn vader moest zeggen dat de oorlog was uitgebroken. Al snel zag je steeds vliegtuigen overvliegen en Duitse militairen op straat lopen. Dat er geen eten was, was het ergst. Al de winkels gingen dicht. Mensen gingen stelen. Ik heb zelf ook iets gestolen. Aan de overkant woonde een familie met een eigen bakkerij. Mijn vriendje Chris en ik zagen dat daar brood werd gebracht. De één leidde die mevrouw af en de ander pikte het brood. We hebben daar om de hoek in de bosjes stiekem dat halve brood opgegeten. Omdat mijn vader ziek was, moesten mijn oudste broers en zussen voor het eten zorgen. Ze gingen helemaal lopen naar Andijk met een handkar om eten te zoeken. Mijn zus ging ook een keer met de fiets helemaal naar Groningen. Mijn ouders stonden steeds voor het raam te wachten tot de kinderen thuis kwamen. Toen hadden we geen mobiele telefoon dus je moest maar afwachten.’

Wat vond u van onderduiken?
‘Dat was natuurlijk heel zielig voor die mensen en voor de ouders. Als ze die kinderen te pakken kregen, was er alleen maar verdriet. Iedere ouder wil z’n kind bij zich hebben. Mijn eigen broers moesten ook onderduiken, die lagen hier boven in de kast. Dat was rond 1943. Er waren een heleboel NSB’ers hier in de buurt en die gaven door waar er nog jonge mannen waren. Hier in de straat woonde ook familie van ons, dat waren mijn neven van 15 en 16 jaar. Buren waarschuwden elkaar wanneer de Duitsers kwamen voor die jongens. Er zat een holle ruimte boven de kasten waar ze met z’n tweeën of drieën inkropen. Gelukkig zijn ze nooit ontdekt. Mijn vader hoefde niet onder te duiken. Hij was afgekeurd omdat hij erg ziek was. Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders. Hier beneden woonde ook een NSB’er, meneer Eijs. Als de Duitsers met vliegtuigen overkwamen, stond hij te juichen in zijn tuin. Mijn vader was kleermaker dus die had een hele grote strijkbout. Hij wilde het liefst die strijkbout naar het hoofd van die buurman gooien, maar gelukkig heeft mijn moeder hem tegengehouden. Zo diep zat de haat tussen mensen onderling.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Ik heb nog een schaaltje uit die tijd. Kinderen die het thuis niet breed hadden, mochten zo nu en dan eten bij een klasgenoot die het wel goed had. Ik mocht wel eens eten bij Betty, een meisje met blonde pijpenkrullen. Wij kregen hartstikke lekker te eten daar. Ik kreeg ook altijd eten mee naar huis voor mijn broertjes en zusjes en dat zat in dit schaaltje. Ik heb het altijd bewaard. Ik mocht ook wel eens bij oudere mensen in de Bestevâerstraat eten. Ik kreeg daar zelfs vlees te eten, dat was heel bijzonder in die tijd. Vroeger zat er nog geen elastiek in de broeken maar droeg je een touwtje om je middel zodat je broek omhoog bleef. Ik had een keer zo veel gegeten dat het touwtje van mijn broek knapte toen ik weer naar huis liep.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Midden in de nacht werden we wakker van de honger’

Huub Liebrand woonde tijdens de oorlog in de Marco Polostraat, maar tegenwoordig woont hij in Geuzenveld. Huub heeft allemaal mooie foto’s en schilderijen aan de muur hangen, waar bijzondere (oorlogs)verhalen achter zitten die hij graag met Jasmine, Nana en Spencer van de Admiraal de Ruyterschool deelt.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
We werden wakker op 10 mei 1940 door het geluid van vliegtuigen. Toen we naar buiten keken, zagen we Duitse vliegtuigen. Er werd door Nederlands afweergeschut op geschoten. De dag dat de oorlog uitbrak, was de dag dat mijn ouders 12,5 getrouwd waren. De kamer was versierd. Wij hadden feest, maar er was geen feeststemming. De Duitsers kwamen de stad binnenrijden over de Hoofdweg met tanks en vrachtwagens. Wij gingen daar naar kijken. Bij de bevrijding kwamen de Canadezen ook via de Hoofdweg de stad in. Toen ben ik daar ook weer gaan kijken. Er werd chocolade en sigaretten uitgedeeld. Na de bevrijding wilde ik naar de Dam want daar was een groot feest. Ik liep door de Kinkerstraat op weg naar de Dam. Toen ik langs de Da Costakade liep, zag ik uit het gebouw van de Stadsreiniging allemaal verzetslieden in blauwe overalls komen met geweren in hun hand. Ze hadden blijkbaar gehoord dat er Duitsers op de Dam aan het schieten waren, dus die liepen via de Kinkerstraat zo naar de Dam toe. Ik ben snel naar huis gelopen toen ik dat zag. Heel in de verte hoorde ik schoten.’

Zat u ondergedoken?
‘Ik ben zelf niet joods, dus ik heb dat gelukkig niet hoeven doen. Mijn eerste vrouw, die ik na de oorlog heb ontmoet, was joods. Haar moeder had het gezin in de steek gelaten. Haar vader bracht haar daarom elke dag naar de crèche. Dat is een hele beruchte crèche geworden, want die was tegenover de Hollandse Schouwburg. Het was een crèche speciaal voor joodse kinderen. Vanaf daar zijn later ontzettend veel joodse kinderen weggevoerd. Haar vader liep met de kinderwagen elke dag langs een joodse schoenmaker. Die mensen hebben mijn moeder in huis genomen en dat zijn haar pleegouders geworden. De situatie werd steeds erger voor de joden, ze werden steeds meer vervolgd. Op een gegeven moment moest mijn vrouw ook onderduiken. Ze is door mensen van het verzet naar verschillende adressen gebracht en uiteindelijk is naar Limburg gebracht. Haar pleegouders zijn helaas opgepakt en vergast. De vader van mijn vrouw is tijdens de oorlog met een christelijke vrouw getrouwd en dat heeft hem gered. Ook al heb ik het zelf tijdens de oorlog nooit mee hoeven maken, weet ik door de verhalen van mijn vrouw hoe erg het is geweest.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Bij de gaarkeuken kreeg je bijvoorbeeld stamppot van suikerbieten. In de soep zat altijd zand. Heel veel mensen vielen flauw in de rij omdat ze zo’n honger hadden. Wat ook niet mee hielp, was dat het een hele strenge winter was. Er waren geen kolen meer dus je had ook geen verwarming. Ik ging wel eens met mijn broer op pad om hout te stelen voor in de kachel. Vanuit de Marco Polostraat liepen we helemaal naar het Olympisch stadion. Daar stond een houten bruggetje waar we iets van tien balkjes uit sloopten. Toen we een paar dagen later terug kwamen om nog meer hout te stelen, was de hele brug weg. Blijkbaar hadden andere mensen hetzelfde idee gehad. We zaten vaak ‘s avonds in het donker met dekens om ons heen en hadden altijd maar honger. Mijn moeder had eens ergens een zakje surrogaatpudding vandaan gehaald. We hadden zo’n honger, maar het was niet om te eten. We zijn van ellende maar naar bed gegaan. Midden in de nacht werden we wakker van de honger. Toen heeft mijn moeder weer het kacheltje aangemaakt en hebben we toch die pudding opgegeten. Ik gooi daarom nooit eten weg. Ik kan best kwaad worden als ik zie dat mensen eten weggooien.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Ik ben tot twee keer toe aan een razzia ontsnapt’

Henk Post woonde met zijn familie in de Shackletonstraat in de Baarsjes. Inmiddels is meneer Post bijna 93, maar Bodhi, Dean en Milan van de Admiraal de Ruyterschool vinden hem er nog heel jong uit zien wanneer ze hem ontmoeten voor het interview. De jongens hopen dat als zij later 93 zijn, ze nog net zo energiek als Henk zullen zijn.

Had u ook leuke tijden in de oorlog?
‘In het begin nog wel, maar later mocht niks. We mochten niet meer dansen, niet meer feesten. Je kon wel naar de bioscoop, maar daar draaiden ze alleen maar propagandafilms. Ik had wel een vriendinnetje, dat was wel leuk. Dan gingen we samen boodschappen doen. De vader van mijn vriendinnetje was communist. Die werd heel snel opgepakt en in een concentratiekamp gezet. Hij kwam na de bevrijding gelukkig weer terug. Tijdens de hongerwinter ben ik dat meisje eigenlijk uit het oog verloren. Iedereen had zijn eigen problemen. Er lagen duizenden mensen dood op straat, omgekomen van de honger. Mijn vader deed aan zwarte handel om aan extra eten te komen. Hij verkocht tabak. Met de bakkersknecht zou hij tabak ruilen voor brood, maar mijn vader heeft dat brood nooit gekregen. Uiteindelijk heeft hij stiekem een brood gestolen uit de bakkerskar. Hij kwam lijkbleek thuis en verstopte snel het brood. Hij vond het zelf een enorme misdaad die hij had begaan. De honger was zo erg, dat we zelfs ons eigen konijn hebben opgegeten die winter. Helaas is mijn vader uiteindelijk ook overleden door de honger in maart 1945.’

Heeft u een razzia meegemaakt?
‘Tot twee keer toe. De eerste keer waren we in de kerk geweest in de Chasséstraat. Toen we terug naar huis liepen, kwam een buurman ons waarschuwen. Alle mannen en jongens in onze straat werden opgepakt. Ik ben stiekem om de hoek gaan kijken. Al die mannen kwamen na een paar dagen terug. Mijn broer en ik hebben geld ingezameld in de straat om de boetes te kunnen betalen, die ze allemaal hadden gekregen. Ook stonden we een keer in de rij op het Leidseplein om een voorstelling te zien in het City theater, wat nu een bioscoop is. Er kwamen plotseling een paar grote auto’s voorrijden en alle mannen werden ingeladen. Ons hebben ze laten staan in die rij. Mijn vader, oom en ik werkten in een wapenfabriek. Daarom hadden wij een ausweisgekregen en hoefden wij niet in Duitsland te werken. Op datzelfde Leidseplein was tijdens de oorlog een gevangenis. Daar zat onder andere een tramconducteur gevangen. Die man maakte in de tram altijd grappen over de Duitsers, dus het was wachten totdat hij een keer opgepakt zou worden. Direct na de bevrijding ben ik gaan kijken hoe alle gevangenen werden vrijgelaten. De tramconducteur kwam ook naar buiten en riep heel hard ‘hoera’!’

Hoe pakte u het leven weer op na de oorlog?
‘De bevrijding was echt een feest, behalve op de Dam. Daar waren de mensen bij elkaar gekomen om feest te vieren en te luisteren naar een toespraak van de burgemeester. Op de Dam had je een groot pand op één van de hoeken, waar Duitse marine officieren verbleven. Een paar van die Duitsers begonnen te schieten op de menigte. Toevallig fietste ik net op dat moment vlak achter de Dam, op de Raadhuisstraat. Daar waren allemaal lege panden waar ik hout uit sloopte. Toen ik de Raadhuisstraat passeerde, zag ik dat de Binnenlandse Strijdkrachten, een soort verzetsgroep, die Duitsers oppakten. Er werd ook iemand dood geschoten, zo voor mijn ogen! Ook zag ik na de bevrijding hoe vrouwen werden kaalgeknipt en met teer ingesmeerd werden, alleen maar omdat ze met Duitse soldaten waren omgegaan. Ik vond dat verschrikkelijk om te zien. Ik heb zelfs gezien hoe één van die vrouwen zich uit het raam liet vallen toen ze haar kwamen halen. Ze heeft het wel overleefd, maar heeft de rest van haar leven mank gelopen.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Mijn vader zat ondergedoken in het Paleis op de Dam’

Annemieke Kamoschinski kwam helemaal uit Den Bosch om Selina, Sophia, Sophie, Yabsera en Zazie van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over de Tweede Wereldoorlog. Zelf is Annemieke na de oorlog geboren, maar ze vertelt graag het bijzondere verhaal van haar vader Ben Portegies Zwart. De familie Portegies Zwart woonde in de Gloriantstraat. Vader Ben was zeer actief in het verzet.

Wat merkte u in uw jeugd van de oorlog?
Toen ik klein was, hadden mijn ouders het er niet vaak over. Ze dachten dat het niet goed was voor kleine kinderen. Maar zelfs als kind voelde ik aan dat het niet altijd goed ging met mijn vader. Hij was altijd angstig en bang. Sommige dingen mochten wij thuis nooit zeggen, zoals dat we honger hadden. Mijn vader werd dan heel boos. Als je zoals mijn vader iets deed wat gevaarlijk was, weet je dat je altijd opgepakt kan worden. Van zijn groep is meer dan de helft doodgeschoten door de bezetters. Hij heeft daar enorme angsten aan overgehouden. Het lastige is dat je die angsten ook overdraagt aan je kinderen, zonder dat je dat wilt.’

Wat deed uw vader precies tijdens de oorlog?
Toen mijn vader in dienst was, heeft hij leren seinen. Een vriend van mijn vader, ook iemand uit het verzet, had een seintoestel gebouwd. Hiermee seinde mijn vader met Rusland. De Russen wilden duidelijkheid krijgen over waar de Duitsers met hun boten lagen en hoe de militairen zich verplaatsten. Mijn vader seinde die informatie en hij kreeg seintekens terug. Zelf kon hij die niet decoderen. In het Vondelpark wachtte hij dan op een koerierster die de boodschap weer door zou geven aan een volgend persoon. Toen de koerierster een keer niet op kwam dagen, wist mijn vader dat de boel verraden was en is hij er snel vandoor gegaan.’

Moest uw vader ook onderduiken?
‘Mijn vader werd op zijn werk gebeld door de buurman dat de Duitsers aan de deur waren geweest om hem te zoeken. Ze hebben toen mijn moeder opgepakt. Vanaf dat moment is mijn vader ondergedoken. Hij heeft op verschillende plekken gezeten, waaronder ook in het Paleis op de Dam. Mijn oom is daar in diezelfde periode getrouwd. Mijn moeder was ook aanwezig op de bruiloft. Zonder dat ze het zelf wisten, waren mijn ouders toen dus op dezelfde plek. Mijn vader vertelde later dat hij mijn broer en zus ontzettend miste in die periode van onderduiken. Hij is een keer vanuit Castricum, waar hij toen ondergedoken zat, op een fiets zonder banden naar Amsterdam gefietst om zijn kinderen vanaf een afstandje te kunnen zien.’

Hoe is het met uw moeder afgelopen?
‘Mijn broer heeft gezien hoe ze mijn moeder hardhandig meenamen. De buurman heeft mijn broer en zus toen naar familie van ons gebracht. Na een half jaar is ze vrijgelaten omdat ze niks wilde loslaten over de activiteiten van mijn vader. Toen ze de tram instapte om weer naar huis te gaan, verliet bijna iedereen direct de tram. Ze had een half jaar lang niet kunnen douchen in de gevangenis dus ze stonk verschrikkelijk. Ze schaamde zich vreselijk. Mijn broer en zus herkenden haar niet meer toen ze hen kwam ophalen. Dat vond ze zo erg. Ze heeft nooit willen vertellen wat haar is aangedaan in de gevangenis.’

Was u trots op uw vader?
‘Mijn zus heeft het mijn vader zijn hele leven kwalijk genomen dat hij in het verzet was gegaan. De kans dat hij het niet zou overleven was heel groot en dan had hij niet voor zijn gezin kunnen zorgen. Ze vond dat hij het gezin in de steek liet. Toch ben ik trots op wat mijn vader heeft gedaan tijdens de oorlog. Hij heeft ook een verzetsherdenkingskruis gekregen, als dank voor de rol die hij in de oorlog heeft gespeeld. Hij wilde dat zelf niet ophalen, dat vond hij moeilijk. Toen ben ik het voor hem op gaan halen. Ik ben ook trots op mijn moeder. Die heeft alles in haar eentje moeten regelen tijdens de oorlog toen mijn vader ondergedoken zat.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘De onderduikers waren voor mij extra familie’

Riet Hamersma-van Empel was vier jaar toen de oorlog begon en zes toen er bij haar in huis onderduikers kwamen. Riet woonde tijdens de oorlog in de Witte Withstraat, maar tegenwoordig woont zij in Voorschoten. Daarom is zij naar school toe gekomen, samen met haar dochter. Onder het genot van een kopje koffie spreken Damir, Kyro en Carol met Riet Hamersma op de Admiraal de Ruyterschool.

Hoe was het om onderduikers te hebben?
‘Mijn moeder had een hoedenzaak met een atelier en een winkeltje, De Hoedendokter. Ze kende de familie van Kleef, omdat zij de papieren zakken maakten waar de hoeden in zaten. Mijn moeder zei: kom maar bij mij als je wilt. Anders waren ze weggevoerd. Er werd tegen mij gezegd dat er familie bij ons in huis kwam, dus ik nam aan dat het normaal was. Voorheen was ik alleen met mijn moeder, dus eigenlijk vond ik het wel gezellig. Het was net of ik een grote familie had. Ik was nog te jong om te snappen wat oorlog was en hoe gevaarlijk dat eigenlijk was. Meneer van Kleef hielp met de boekhouding van de winkel, zijn vrouw (tante Dora) hielp in het huishouden en hun zoon Kick, die was 14 jaar ouder, deed klusjes in huis. Het nadeel was dat ik drie jaar lang geen andere kinderen mee naar huis mocht nemen, want zij mochten de onderduikers natuurlijk niet zien. Maar de onderduikers mochten niet eens naar buiten, drie jaar lang. Ook niet in de tuin, soms gingen ze op de veranda even een frisse neus halen. En waar slaap je met 3 extra mensen? Vader en zoon sliepen op een matras op de vloer en tante Dora bij mij op de kamer. Elke dag moesten we het beddengoed opruimen, dat was een gedoe. Als wij een waarschuwing kregen dat er een razzia kwam, dan gingen ze door een luik in de vloer van het atelier naar de kruipruimte aan de voorkant van het huis. Daar lagen dekens en blikken biscuit. Het verzet had een nepmuurtje gemaakt, zodat niemand ze kon zien.’

Hoe ging dat dan tijdens de hongerwinter met de onderduikers in huis?
‘Van het geld dat mijn moeder kreeg voor de verkochte hoeden, kocht zij op de zwarte markt eten. Dan betaalde ze bijvoorbeeld 100 gulden voor 5 kilo aardappelen. Ook hadden wij tabaksplanten in de tuin, die werden gedroogd in het atelier en verkocht. We kregen van de ondergrondse nog wel eens vervalste bonkaarten. Maar dan kon je niet naar je eigen bakker, want die wist dat je maar met twee mensen thuis was en niet met vijf. Dus dan moest je een andere bakker gaan zoeken. Tante Dora maakte deeg van graan dat we in de koffiemolen hadden gemalen, of stroop en koeken van suikerbieten. Ik vond dat eigenlijk erg lekker, maar ik was ook niks gewend. De kinderen kregen wel het meest. Meneer van Kleef had zo’n honger dat hij op een steentje sabbelde. Na de oorlog is hij opgenomen. Ze zeiden: als de oorlog een maand langer had geduurd, had hij het niet overleefd.’

Hoe is het afgelopen met de onderduikers?
‘Zowel de onderduikers als mijn moeder liepen gevaar, maar er is gelukkig niets gebeurd. We hebben nog lang na de oorlog contact gehouden en nu nog steeds. Pas toen ik ouder werd, ging ik nadenken over hoe gevaarlijk het geweest is, vooral nu mijn dochter een boek schrijft erover. Mijn moeder heeft een onderscheiding gekregen omdat zij de onderduikers geholpen heeft. Bij de bevrijding kwamen de Canadezen met auto’s door de straat en de onderduikers mochten weer naar buiten. Dat was geweldig voor veel mensen, maar er waren ook mensen die wraak wilde nemen. Mannen haalde aan de overkant een vrouw uit huis en schoren haar kaal. Ze vonden haar een verrader omdat ze een relatie had met een Duitse soldaat. Maar die werden ook maar gestuurd, die hadden ook allemaal familie. Er waren natuurlijk wel groepen die heel fout zijn geweest, die vrijwillig achter het systeem stonden. Alles heeft twee kanten.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Toen niemand keek, heeft mijn moeder dat paspoort gauw gepakt en het opgegeten’

Jente, Natalie en Nathan van de Admiraal de Ruyterschool mochten op bezoek komen bij Henk Nonnekes om hem te interviewen over de Tweede Wereldoorlog. Hij woonde toen op de Jan van Galenstraat, om de hoek bij de school. De leerlingen kregen na het interview allemaal mooie prenten mee van de oorlog en mochten zelfs een zelfgemaakte ansichtkaart van meneer Nonnekes uitzoeken.

Hoe was het om als kind de oorlog mee te maken?
‘Als jongen van tien vond ik al die tanks en kanonnen in eerste instantie heel interessant. Wat ik ook spannend vond, was om ’s avonds naar buiten te kijken. Wij zagen vanaf ons balkon de zoeklichten die de lucht afspeurden op zoek naar Engelse vliegtuigen. Vlak voor onze ogen vonden er luchtgevechten plaats. De Engelse en Duitse vliegtuigen beschoten elkaar en het kwam ook geregeld voor dat zo’n vliegtuig neerstortte. Ik heb ook bommen zien vallen in de Spaarndammerbuurt. We gingen dan op het dak van ons huis zitten om te kijken. Je moest wel oppassen voor de granaatscherven die als regen uit de lucht kwamen vallen. Die scherven waren enorm scherp en gloeiend heet. In het begin van de oorlog ging alles rustig door. Later werd het naar. Mensen werden gewoon op straat opgepakt. Zo’n moment heb ik ook eens meegemaakt samen met mijn moeder. Wij hebben gezien hoe mensen werden doodgeschoten op het Weteringplantsoen, als wraak voor hun verzetsdaden. Wij werden door de Duitse soldaten gedwongen om toe te kijken. Op andere momenten wilden we juist wel naar die soldaten kijken. Voor ons huis was een sportveld waar Duitse soldaten moesten sporten. Daar zaten ook mannen bij met van die bierbuiken. Er stonden op elke hoek van het sportveld mitrailleurs opgesteld, die naar de huizen toe gericht waren. Je mocht eigenlijk niet voor het raam staan en kijken als ze bezig waren met sporten. Dat deden we dus wel stiekem en dan lachten we heel hard om die dikke buiken die daar op dat veld liepen en amper vooruit kwamen.’

Kende u mensen uit het verzet?
‘Mijn moeder was huishoudster bij een Joodse familie. Hun dochter zat in het verzet. Die vrouw had daarom ook twee identiteitsbewijzen, waarvoor er één natuurlijk vals was. In haar huis, in de Vondelstraat, kwamen vaak verzetsgroepen bij elkaar. Blijkbaar waren ze verraden want op een dag kwam er een NSB’er bij dat huis om één van die verzetsleden op te wachten. Mijn moeder heeft daar toen een week lang vastgezeten. Ze wist dat er boven in een lamp een vals identiteitsbewijs van die joodse mevrouw lag. Toen niemand keek, heeft mijn moeder dat paspoort gauw gepakt en het opgegeten. Er zat natuurlijk ook een foto op en daar heeft ze een hele lange tijd op moeten kauwen voordat dat weg was. Als die NSB’er dat paspoort had gevonden, waren ze allemaal de klos geweest. Die week dat mijn moeder weg was, was voor mijn vader en mij enorm spannend. Het was het ergste wat ik heb meegemaakt tijdens de oorlog. Je wist op dat moment niet wat er gebeurd was. Misschien was ze wel doodgeschoten. Gelukkig is ze er goed vanaf gekomen. Mijn vader heeft ook nog als een soort koerier bij mensen geld gebracht die zelf geen inkomsten meer hadden door de spoorwegstaking. Toen mijn vader ziek werd, heb ik dat ook een paar keer gedaan.’

Hoe kwam u tijdens de oorlog aan eten?
‘Alle Nederlandse mannen moesten naar Duitsland om in fabrieken te werken. Mijn vader had een vriend die op het kantoor werkte waar iedereen zich moest inschrijven.  Die man heeft de papieren van mijn vader laten verdwijnen. Mijn vader moest daarna wel onderduiken, in wat nu het Erasmuspark is. Vroeger waren daar tuinderijen. Hij was ondergedoken in één van die boerderijen, in de kelder. Ik heb in die tijd ook vaak op die boerderij geholpen. Zo hadden wij soms nog een beetje groenten. Als je pech had, werd het onderweg naar huis weer afgepakt door NSB’ers. Op een gegeven moment wisten wij precies waar die mensen stonden. Ik ging vaak ’s avonds terug om het eten via een andere route weg te smokkelen. Ook kwam één van onze buren op een keer met een varken thuis. Dat varken werd door het trappenhuis naar twee hoog gesleurd en helemaal schoongemaakt in de badkuip. De buurman, die slager was, sneed het in stukken. Wij krijgen ook een lekker stukje. De hele trap en het portiek lagen vol met bloed, dus mijn moeder is dat snel met een emmer sop gaan schoonmaken. In datzelfde portiek woonde namelijk een NSB-er, dus alles moest snel opgeruimd worden voordat iemand daar achter kwam. Later in de echte hongerwinter werd het lastig en was er niks meer. Met de bevrijdingsfeesten won ik eens een keer een zak aardappelen met een hardloopwedstrijd. Dat was feest!’

         

School: Admiraal de Ruyterschool

‘Onze buurman had een dubbele bodem in de kinderwagen gemaakt zodat mijn ouders eten daarin konden smokkelen’

Marianne Appelboom is geboren in 1947 dus heeft zelf de oorlog gelukkig niet meegemaakt. Ze kan wel heel goed vertellen over wat haar ouders allemaal is overkomen in die tijd. Ze woonden op de Bloys van Treslongstraat, niet ver van de Admiraal de Ruyterschool waar Gilly, Kenya en Sami naar school gaan. De ouders van mevrouw Appelboom hadden hier een slagerij.

Hebben uw ouders verzetsdaden gepleegd?
‘Onze buurman was timmerman. Hij had heel handig een dubbele bodem in onze kinderwagen gemaakt. Bij de Willem de Zwijgerlaan kwamen steeds schepen aan, met aardappels of met andere ladingen. Mijn tante keek vanuit haar huis uit op die boten. Op een gegeven moment wist ze precies wanneer er boten kwamen met aardappelen. Dan werden de buren bij elkaar getrommeld en moest je de wacht houden. Na acht uur ’s avonds mocht je eigenlijk de straat niet meer op namelijk. Ze moesten op hun buik door het gras kruipen om bij die boot te komen. Dan hoorden ze die Duitsers lachen. Vaak waren ze aan het drinken. Mijn ouders en de buren jatten dan die aardappels en dat ging dan in die kinderwagen. Ze hadden ook een soort rugzakjes gemaakt waar ook spullen in werden vervoerd. Mijn vader had in de slagerij zo’n grote snijmachine, dat was zijn trots. Hij moest hem eigenlijk inleveren bij de Duitsers, maar dat ging mijn vader mooi niet laten gebeuren. De snijmachine is toen op de Rozengracht bij de brandweer ondergebracht. In die kazerne gebeurde ook van alles en nog wat stiekem. Er werd daar extra eten geregeld voor mensen die onderduikers in huis hadden, want die hadden te weinig voedselbonnen om ook voor hun onderduikers te zorgen. Mijn vader kon daar, bij de brandweer, het vlees snijden.’

Wat is het ergste wat uw familie heeft mee gemaakt tijdens de oorlog?
‘Alles moest stiekem en alles moest op vertrouwen. Dat vond mijn vader het allerergst van de oorlog. Dat je niemand kon vertrouwen. Dat je niet kon zeggen wat je dacht. Na de oorlog werd hij altijd kwaad als mensen mopperden als er weer verkiezingen waren. Hij vond dat iedereen zijn of haar stem moest gebruiken. Wat er is gebeurd in 1940-1945 mag nooit meer gebeuren. En je ziet het, het gebeurt nog steeds. En alleen maar omdat je anders bent dan anderen. Het is belachelijk. Het gaat er om hoe je hart is. Wat mijn vader ook altijd is bijgebleven, is een schietpartij waar hij getuige van was. Mijn vader liep die dag in zuid op straat en toen werden er zomaar een stuk of tien mensen opgepakt en op een rij gezet. Alle andere mensen die daar toevallig liepen, moesten toekijken hoe die tien mensen werden doodgeschoten. Dat beeld is hem altijd bijgebleven. Mijn moeder zei dat mijn vader helemaal overstuur was toen hij thuis kwam. Mijn moeder wist niet wat er gebeurd was want mijn vader kon niet eens meer praten. Later is er op die plek een gedenkteken gekomen.’

Waren er mensen in de oorlog die uw ouders beter niet hadden kunnen vertrouwen?
‘Mijn vader had een slagerij en verderop in de straat zaten een melkboer, groenteman en de bakker. In de oorlog hielp iedereen elkaar. De één had melk, de ander had vlees. Tenminste als je zeker wist dat je ze kon vertrouwen. Want dat was in de oorlog ook niet altijd zo. Mijn ouders kregen al snel door dat het foute boel was met die oorlog. Ze gingen zo goed als kon voedsel inslaan. In de kelder van de slagerij hadden we hele grote voorraadpotten staan. Daar hadden ze dingen ingedaan als zeep, vet en zout. Daar ging dan een laagje van kurk overheen, zodat mensen die in die kelder kwamen niet zouden merken dat daar voedsel in zat. De bezetters kwamen namelijk vaak controleren. Mijn moeder had ook zeep geruild met een buurvrouw. Op een gegeven moment was het zeep op dus ging mijn vader naar de kelder om nieuw zeep te pakken. Toen bleek dat ze waren belazerd. Er zat geen zeep in, maar zand. In de straat woonde op nummer 16-1 een hele chique dame. Niemand had nog mooie kleding of schoenen in die tijd maar deze vrouw zag er altijd tiptop uit. Ze liep in bontjassen over straat. Mijn moeder noemde haar altijd een kakmadame. Zij heulde met de Duitsers. Verderop woonde een gezin op drie hoog en die hadden stiekem joodse mensen in huis. Die vrouw van nummer 16 heeft ze verraden. De onderduikers zijn toen weggevoerd naar Duitsland.’

School: Admiraal de Ruyterschool

‘De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen’

Pom, Silas, Terje en Yassine gingen op bezoek bij Jenny de Jong op de Bilderdijkkade om haar te interviewen. Mevrouw de Jong woont nog in hetzelfde huis als tijdens de oorlog. De verhalen die de leerlingen van de Admiraal de Ruyterschool te horen kregen, kwamen daardoor extra tot leven. Ze zaten immers in het huis waar het allemaal was gebeurd!

Hoe veranderde uw leven tijdens de oorlog?
‘In eerste instantie merkte je niet zo veel. Langzamerhand veranderde de situatie en kwamen de Duitsers met steeds meer regels, vooral tegen joodse mensen. De Duitsers hadden een hekel aan joden. Ineens moesten zij een ster dragen, zodat iedereen kon zien dat zij van joodse afkomst waren. Bij ons in de klas zat een joods meisje, Truusje. Ook Truusje kwam op een dag naar school met een ster op. In de klas zongen we wel eens Nederlandse liedjes, ook al mocht dat eigenlijk niet van de bezetter. Op een warme dag deden we de ramen van het klaslokaal open en stelde de juf voor om Nederlandse liedjes te zingen. Wij vonden het wel leuk om iets te doen wat niet mocht, dus wij zongen allemaal hard mee. Ineens werd er hard op de deur gebonsd. De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen. De juf en Truusje moesten mee. Wij begonnen allemaal hard te huilen. Na twee dagen kwam de juf weer terug, maar Truusje is nooit meer teruggekomen.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Hier op het plein was een schuilkelder gebouwd. Mijn moeder drukte me op het hart dat ik meteen die schuilkelder in moest als het luchtalarm afging. Er stonden altijd twee soldaten op wacht die zorgden dat iedereen naar binnen ging als het luchtalarm klonk. Ik wilde echt niet in zo’n eng ding zitten met de deur dicht met al die vreemde mannen. Op een dag vroeg mijn moeder of ik even een boodschap voor haar wilde doen op de Bilderdijkstraat. Ik had de boodschappen gehaald, ik liep terug over het plein en toen ging het luchtalarm af. Ik schrok zo verschrikkelijk. Die twee mannen die voor de schuilkelder stonden, riepen naar me dat ik de schuilkelder in moest, maar ik wilde niet! Ik gooide mijn mandje met boodschappen op straat en ik ben hard naar huis gerend. Ik wilde nooit meer boodschappen doen. Het luchtalarm ging regelmatig af, ook ’s nachts. Ik ging thuis dan altijd tussen twee kasten in staan. Ik denk niet dat het geholpen zou hebben, maar ik was zo bang altijd.’

Zijn hier in de buurt wel eens bommen gevallen?
‘Wij gingen elke zomervakantie naar onze opa en oma in de Achterhoek. Op een ochtend, toen we daar weer vakantie vierden, werd er een telegram bezorgd met het bericht dat we snel terug naar Amsterdam moesten komen. Toen we hier aankwamen, zagen we dat de hele Bilderdijkkade was afgezet. Er bleek een granaat in ons huis te zijn gevallen. Gelukkig was hij niet ontploft, maar wat was het een puinhoop! Ik kon alleen maar vragen of mijn pop nog wel heel was gebleven, terwijl het hele huis in puin lag. De granaat was door het dak gevallen, daarna door het bed van mijn ouders, vervolgens door mijn bed en uiteindelijk was hij in een kast blijven hangen op de etage onder ons. Onze onderburen hadden niet eens gemerkt dat er een granaat in hun kast was beland, zo doof waren ze. We hebben twee maanden in een hotel moeten slapen voordat het huis weer was opgeknapt.’

Hoe vond u het om Duitse soldaten te zien lopen op straat?
‘Mijn tante Marie heeft vooral iets engs meegemaakt met Duitse soldaten. Zij werkte in een kiosk op de Weteringschans. Opeens kwamen er drie grote wagens voorrijden. Uit twee van die wagens kwamen Duitse soldaten springen. Iedereen moest blijven staan. Als je niet bleef staan, kreeg je een klap met een geweer. Tante Marie werd uit de kiosk gehaald en moest blijven kijken. Uit de laatste wagen kwamen tien jongens, die op een rijtje werden neergezet. Die jongens werden allemaal ter plekke doodgeschoten. Zelf heb ik de schietpartij op de Dam meegemaakt. Ik zag hoe drie Duitse soldaten vanaf een balkon op de menigte aan het schieten waren. Een baby voor mij viel uit de kinderwagen en was dood. Ik heb met mijn vriendinnetje gerend en gerend. Het was vreselijk hoe al die mensen voor mijn ogen werden dood geschoten. Ieder jaar op 7 mei belt mijn vriendin van toen me nog op en dan hebben we het er over hoe erg het was.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892