Erfgoeddrager: Zara

‘Er was maar één paar schoenen voor mij en die vond ik verschrikkelijk lelijk’

Hans Tielrooij woonde in de oorlog samen met zijn vader, Duitse moeder en zijn twee jaar oudere broer aan de Rodenbachlaan in Gestel. Hij vertelt nu als 94-jarige uitgebreid aan Joep, Bengt, Tara en Zara van basisschool De Talisman over zijn leven en ervaringen in de oorlog als kleine jongen van zes. Meneer Tielrooij is open en warm, en het raakt hem als hij teruggaat naar deze tijd.

Had u last van de Duitsers?
‘Ergens wel want als kind wilden wij geen oorlog. Maar het was nou eenmaal zo. Als er weer een aanval was, als er bommen gegooid werden, dan gingen wij altijd in de kelder zitten. Tot het alarm kwam dat het weer veilig was. Ik heb al die bombardementen meegemaakt. En dat is een van de dingen die mij het meest bijgebleven is, dat er vaak bombardementen waren. Om die Philipsfabrieken kapot te gooien of het vliegveld. Dat vonden wij als kind helemaal niet leuk. Wij wilden gewoon dat de oorlog stopte.

Brabanders hadden overal schuilplaatsen gemaakt, zodat mensen die op straat liepen zich bij een bombardement konden verstoppen. Elke keer als we naar de kelder moesten, was ik bang. Ik heb gezien dat er huizen kapot waren in de buurt. Wij zaten in onze eigen kelder. En er lag een schuilkelder buiten en daar was het donker binnen. Wij mochten daar niet in maar ja, wij kinderen wilden het natuurlijk toch bekijken.

Werd er veel gesproken door jullie over de oorlog?
‘Daar kom ik op een heel moeilijk punt. Mijn moeder was namelijk een Duitse. Mijn ouders hadden kennissen en die zochten mensen die Joden wilden verbergen. Wij hebben twee keer Joden in huis gehad. Wat ik daar nog van wat weet? Mijn ouders zeiden tegen ons: ‘Je zegt op school niks! Je mag tegen niemand vertellen dat wij Joden in huis hebben.’ En ik weet nog dat ik dan wel eens op school, als ik me zat te vervelen, dacht: ik mag niets zeggen, ik mag niets zeggen… Geen Joden in huis, geen Joden in huis…

Als je ouder wordt vergeet je dat soort dingen, maar als ik eraan terugdenk, dan denk ik dat dit voor mij toch een hele gevoelige periode is geweest. Ik ben er wel trots op dat ik een buitenlandse moeder had en mijn ouders allebei zeiden: ‘Wij willen wel Joden in huis hebben’.

De man die bij ons in huis kwam, meneer Van Beem, was tandarts. Een buurvrouw met tandpijn kwam daarom langs bij ons. Maar hij zei: ‘Ja, nee… ik heb geen instrumenten hier en ik kan niets doen.’ Maar hij was helemaal geen tandarts. En hij heette ook niet Van Beem. Hij had een andere naam aangenomen. Zijn vrouw zat een paar straten verder ondergedoken en dan ontmoetten ze wel eens elkaar bij ons achter in het gangetje. Ik weet nog dat wij ze soms samen zagen als we van school kwamen. ‘Jij was met je vrouw daar’, zeiden we dan tegen hem, waarop hij antwoordde: ‘Ja, maar dat ziet niemand, niemand komt in dat gangetje’. Maar ik vond dat wel eng.

Hadden jullie veel eten in de oorlog?
‘Mijn moeder was een hele flinke vrouw, die ging op de fiets naar Nederwetten of Aalst. Van de boeren die daar woonden, ging ze van alles kopen. Ik had een hele handige moeder die altijd ergens wat te pakken kon krijgen. Ik heb geen hongergevoelens gehad. Ik weet alleen nog dat er na de oorlog sinaasappels kwamen, en dat ik toen dacht: er is veel meer te eten dan dat wij in de oorlog hadden.

Mijn moeder moest in de rij staan voor bonnen. Soms duurde dat zo lang dat mijn moeder tegen ons zei: ‘Jullie komen mij maar aflossen, dan kom ik over een half uur terug’. Met die bonnetjes konden we dan naar winkels om spullen te kopen. We hadden bijvoorbeeld geen schoenen, maar droegen klompjes met leer erover. Op een gegeven moment ging ergens een winkel open waar kinderschoenen waren. Eindelijk had mijn moeder die bonnen dus wij gingen naar de winkel. In mijn maat was er maar één paar schoenen en die vond ik verschrikkelijk lelijk. Maar ja, er was niks anders. Of ik moest op klompen blijven lopen.’

Heeft u het Sinterklaasbombardement meegemaakt op 6 december 1942?
‘Ja, de dag dat de Engelsen de Philipsfabrieken wilden bombarderen, maar de Demer troffen. Ik weet nog dat mijn broer me riep naar boven te komen. ‘Hans, kom kijken, dan zie je die vliegtuigen.’ Ik vond het eng, maar mijn grote broer liet zien dat het ook wel spannend was. Alleen hebben ze toen dus verkeerd gebombardeerd, en zijn al die winkels geraakt.

Er is ook eens op een kruispunt in onze straat een bom gevallen. Daar zijn een paar mensen bij omgekomen. De huizen die daar het dichtste bij stonden waren allemaal in puin, daar kon je niet meer in wonen. Later zijn we daar wel eens naartoe gegaan omdat we wilden zien hoe die huizen er van binnen uitzagen. Kinderen doen soms dingen die niet mogen…’

Erfgoeddrager: Zara

‘Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut’

Lasse, Silas, Zara en Zoe van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden warm ontvangen door Koos Jongert en zijn vrouw in Oostzaan. In een gezellig ingerichte woonkamer staan de stoelen al voor de kinderen klaar. Op tafel zijn schaaltjes met allerlei lekkers… Meneer Jongert, die 4 jaar was toen de oorlog begon, kan zich nog best veel herinneren uit die tijd. Zijn vrouw was nog wat jonger, maar weet ook nog veel.

Wanneer was u het meest bang?
‘Als de vliegtuigen overkwamen. Want dan was ik bang dat er een bom zou vallen. Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut, waar de Duitsers op vliegtuigen schoten. En die konden zomaar uit de lucht vallen. De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over, op weg naar Duitsland. Het geluid was beangstigend. Een neef van mij, Jan, lag op een nacht in zijn zolderkamer te slapen toen er boven hun huis een stuk van een vliegtuig afbrak. Dat kwam precies in Jans bed terecht en hij kwam daarbij om het leven. Ik weet nog dat ik bij mijn moeder op de fiets zat toen ze dit hoorde. En ik weet ook nog dat ik met mijn vader aan het roeien was, het was prachtig mooi weer, toen twee vliegtuigen werden beschoten. Die vliegtuigen vielen zo naar beneden. Dat donderende geluid, dat vergeet ik nooit meer. Als ik een propellervliegtuig hoor, moet ik er altijd weer aan denken.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Die was behoorlijk zwaar. Een oom van mij werkte in de melkfabriek en had daarom nog wel eens melk voor ons. Mijn vader ging ook wel op de fiets naar familie in Schagen om voedsel te halen. Het was zo’n fiets met houten banden…nou, dat was een eind weg hoor. Kwam hij terug met muffe tarwe, waar mijn moeder een beetje brood van kon bakken. In de Hongerwinter was er geen groenteboer meer, geen bakker, er was helemaal niks meer. Fietsen werden ingepikt. Je kon op de weg voetballen want er was geen verkeer. Ik heb ook nog wel suikerbieten gegeten. En als je nog een klein beetje kool had of aardappelen, maakte je moeder stamppot, dat vulde goed. Tulpenbollen en brandennetelsoep hebben we ook nog gegeten. Als kind had je er niet zo’n erg in dat je niks te eten had. Voor je ouders was het veel erger, die wilden dat je wat kon eten.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was echt feest. Iedereen vertelde het aan elkaar door, en je hoorde het op de radio. Vlakbij ons huis was een stenen muur, waarop mensen vlaggen schilderden want echte vlaggen waren er niet meer. Bij buurtverengingen werd op alle avonden feest gevierd. En ook buiten dansten de mensen. Mijn broer ging naar de Dam om de bevrijding te vieren, maar daar begon een groepje SS’ers ineens te schieten op het publiek. Dat maakte wel indruk. Na de oorlog sprak niemand er meer over. Het was zo vers nog, iedereen wilde het vergeten. En ook na de oorlog moest je nog alles met bonnetjes kopen. Het geld werd gesaneerd. Mensen die heel veel geld hadden, bijvoorbeeld omdat ze dat hadden verdiend met zwartgeld, moesten het inleveren. Die hadden wel pech.’

Erfgoeddrager: Zara

‘’Joodse vriendinnetjes met wie mijn moeder altijd speelde, waren plotseling verdwenen’’

Hans Notmeijer komt de school binnen met een oude kist. Wat zou daar in zitten? De kinderen mogen eerst hun eigen vragen stellen en dan vertelt Hans Notmeijer over de kist. Op de dag dat hij zijn diploma had gehaald als leraar, fietste hij naar zijn oma om het haar te vertellen. Ze haalde een grote kist te voorschijn en zei: ‘Deze heb ik altijd voor je bewaard. Zodat je aan de kinderen in je klas kan vertellen over de oorlog.’ Later laat hij zien wat er In de doos zit: een dagboek van zijn oma, etensbonnen, een krant uit juni 1943 toen de Ritakerk in Noord werd gebombardeerd, persoonsbewijzen van zijn opa en oma… en nog veel meer.


Hebben uw ouders vrienden of familie verloren in de oorlog?

“Nee, dat niet. Maar mijn oom vocht aan de kant van de geallieerden in de Javazee, en toen de boot waarop hij voer, de Karel Doorman, werd gebombardeerd, heeft hij vijf dagen in zee gedreven voor hij werd gered. Broers van mijn vader hebben ondergedoken gezeten in Friesland en Drenthe omdat ze niet wilden gaan werken in Duitsland, in de fabrieken waar oorlogsmateriaal werd gemaakt. Met de gezinnen waar ze ondergedoken zaten, hebben ze nog lang contact gehouden omdat ze zo dankbaar waren dat ze zich daar mochten verstoppen. Een broer heeft wel in Duitsland moeten werken.”

Wat vonden uw ouders het allerergste aan de oorlog?

“Mijn moeder vond het vreselijk dat er bijna geen eten meer was. Er was altijd honger. Ze moest als klein meisje langs het Noordhollandsch Kanaal lopen met een kinderwagen om eten te vinden. Ze stopte het eten in die wandelwagen, dan viel het niet op en werd het niet afgepakt. Mijn moeder zat vaak binnen omdat het te gevaarlijk was om buiten te spelen. Ook was de school geregeld dicht omdat (Joodse) leraren gevangen werden genomen of omdat de Duitsers lokalen in beslag hadden genomen. Wat ze ook heel erg vond was dat de Joodse vriendinnetjes met wie ze altijd speelde, plotseling waren verdwenen. Ze kwamen nooit meer terug. En ze vertelde dat ze altijd bang was. Als het alarm afging, holde haar moeder met haar broer en zus naar waar nu het Noorderpark is. En dan ging ze op de grond liggen wachten tot de vliegtuigen weg waren. Mijn moeder heeft ook gezien dat mensen werden doodgeschoten. Dat maakte veel indruk, maar ze praatte er liever niet over.”

Hoe was de bevrijding?
“In Amsterdam-Noord was op het Mosveld een bioscoop. Boven de supermarkt, waar nu Genko zit, zat toen Astoria. Daar werd na de oorlog in Noord het bevrijdingsfeest gevierd. Mijn moeder geloofde niet dat Amsterdam bevrijd was. Ze kon zich niet herinneren hoe het voelde om vrij te zijn. In de eerste dagen na de oorlog werd er gefeest, maar er deden zich ook nare dingen voor. Mensen werden gevangengenomen omdat ze aan de kant van de Duitsers hadden gestaan. Buurmeisjes van mijn moeder werden kaal geschoren omdat ze teveel hadden geflirt met Duitse soldaten. Het duurde nog wel een tijdje voordat ze zich weer veilig voelde.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892