Erfgoeddrager: Zakaria

‘Één voor één visten we de boontjes uit de sneeuw’

Zakaria, Didier en Yade van de Floralaanschool stappen goed voorbereid de auto in op weg naar Theo van den Nieuwenhof om hem van alles te vragen over zijn oorlogservaringen. Interviewvragen? Check! Uitnodiging voor de eindpresentatie? Check! Chocolade voor Theo? Check! In de auto wordt druk gesproken over de interviews die klasgenoten eerder mochten afnemen. Zij kwamen met indrukwekkende oorlogsverhalen terug. Er was ook een groepje dat voor een gesloten deur stond. Een verteller bleek de afspraak te zijn vergeten. “Als ons dat gebeurt, dan eten we de chocolade zelf op!” wordt er lachend afgesproken. Maar Theo was thuis.

Hoe was het aan het begin van de oorlog?
‘Toen de oorlog begon was ik zes jaar oud en hoorde ik er weinig over. De ouders maakten zich zorgen, maar aan de jonge kinderen ging het eigenlijk voorbij. Ik woonde met mijn ouders, broers en zus op de Aalsterweg, in één van de huizen naast de wijk Kortonjo. Wij kinderen speelden ‘gewoon’ op straat, we waren niet bang en haalden allerlei streken uit. Tot op een dag een man uit de buurt zo hard vloekte zoals ik als kind nog nooit had gehoord! Vervolgens kwam er een enorme colonne van Duitse militairen en tanks onze straat ingereden. Er werd pal achter ons huis, achter onze eikenboom, zwaar geschut geïnstalleerd. Dat vond mijn vader natuurlijk erg gevaarlijk en we zijn meteen naar mijn tante vertrokken. Het verblijf bij mijn familie vond ik heel avontuurlijk, want we sliepen met z’n allen op de grond. En we hoefden niet naar school, dat vond ik ook best prettig. Dat gevoel herkennen jullie vast wel, even niet naar school te hoeven gaan.’

Kon u als kind wel kattenkwaad uithalen in die tijd?
‘We hadden vaak geen school en de ouders waren vooral bezig met het zoeken naar eten. Dus wij kinderen waren wat losgeslagen. We gingen dan bijvoorbeeld op zoek naar koeien om te melken. Zo hadden we wat te drinken. En als we ergens een boomgaard met appelbomen tegenkwamen… Ook als er ergens een raam openstond met een fruitschaal er vlakbij, namen we wel eens een appel of twee mee. Soms ging ik naar het ziekenhuis; daar wist ik precies te zien welke gewonde militair zijn eten niet zou opeten. Dan pakte ik zijn brood, met cornedbeef bijvoorbeeld. Ik zal je vertellen: dat smaakte een stuk beter dan mijn dagelijkse brood met appelmoes. Maar ik hielp mijn ouders ook vaak, hoor. Zij deden er alles aan om ons in leven te houden. Zo ben ik een keer met mijn vader helemaal naar Nuenen gelopen voor twee flessen melk en een zak witte boontjes. Op de terugweg gleed mijn vader uit in de sneeuw. De flessen melk bleven heel, maar de zak met boontjes was opengegaan. We hebben in het donker de boontjes één voor één uit de sneeuw gevist en in onze zakken gedaan. Ik krijg nog koude handen als ik daaraan terugdenk!’

Wat was het engste in die tijd?
Dat was tijdens kerstmis 1944, dus na de oorlog. Er klonk ineens een enorme knal en iedereen sprong zijn bed uit. Er was een Duits vliegtuig overgevlogen en die was gaan schieten. Ook het raamkozijn van mijn ouders was geraakt. Verschillende stukken hout en scherven waren op straat beland. Een buurmeisje bleek gewond geraakt. Mijn vader is toen met de buurman en het buurmeisje naar het ziekenhuis gegaan. Toen hij terugkwam en het erg koud had zei mijn moeder: “Haal het doek maar van de kruik die in bed ligt, dat geeft wellicht nog wat warmte”. Toen hij dat deed, ontdekte hij een onontplofte granaat in bed! Dat is toch niet te geloven?! Mijn vader heeft vervolgens de granaat heel voorzichtig naar buiten gebracht. Ik was niet bang maar herinner me wel het luide geroep van mijn broer Jan: “Pa, kijk uit, die kan nog ontploffen!”’

Erfgoeddrager: Zakaria

‘In de oorlog is bij Hollandia Kattenburg iets vreselijks gebeurd’

Op de fiets vertrokken Hamza, Shaerna en Zakaria vanaf hun school, De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord, naar de flat waar Ria Schifflers woont. Mevrouw Schifflers vertelt bij binnenkomst dat als je ouder wordt alles een beetje minder wordt. Ze kan niet meer goed lopen, niet meer zo goed horen en ze ziet ook steeds slechter. Vertellen lukte haar nog goed. Ze was 4 jaar toen de oorlog begon, en woonde – totdat haar tweeling broertje en zusje geboren werden – boven de bioscoop op het Mosveld. Dat was heel leuk want ze kon vanuit haar slaapkamer iedere film ‘meehoren’.

Hoe was het bombardement?
‘Mijn vader had een houtwinkel op de Papaverweg, dat was vlakbij de Fokkerfabriek. Die fabriek was in beslag genomen door de Duitsers. De geallieerden probeerden die fabriek een aantal keer te bombarderen en dat ging dan mis. Wij zijn gelukkig nooit gebombardeerd maar in ons huis waren wel de ramen en de deuren weg. Eigenlijk alleen de muren van het huis stonden er nog, de rest was weg. Toen verhuisden we naar een ander huis in de straat dat leeg stond omdat de bewoners ervan opgepakt waren. Als er luchtalarm kwam was mijn moeder erg bang. Ze ging dan op de wc zitten, dat was de enige plek waar geen ramen in zaten. Ze had dan één baby op de ene arm, de andere baby op de andere arm en ik daarnaast. En je zit dan daar en je ziet niks natuurlijk, want de deur bleef dicht. Totdat het weer veilig was en dan konden we er weer uit. Dat was heel angstig.’

Waarom ging uw vader onderduiken?
‘Alle mannen boven de 18 jaar moesten zich melden om in Duitsland te gaan werken. Er waren heel veel mannen die gingen onderduiken. Mijn vader ook, hij heeft achterin de houtwinkel ondergedoken gezeten. Daar lag een hele grote berg houtkrullen. Onder die berg had mijn vader een hok getimmerd en daar kon hij zich goed in verstoppen. Op de Kamperfoelieweg, tussen de Hortensiastraat en de Ribesstraat, zaten allerlei winkels. Eén daarvan was een bakker die met karren het brood rondbracht bij de mensen. Maar hij verstopte onder in de kar geweren en die bracht hij naar mannen in Noord die ermee konden schieten en dus in het verzet zaten. Op een nacht kwam de bakker langs de winkel van mijn vader met twee karren waar wapens in zaten verstopt. Opeens hoorden ze in de verte Duitse militairen aankomen. Toen heeft mijn vader snel de winkel opengedaan en die twee karren zijn naar binnen gebracht. De Duitsers hebben ze nooit gevonden. Dat was een spannende tijd hoor, vooral voor mijn moeder.’

Hoe kent u de Hollandia Kattenburgfabriek?
‘Na de oorlog, toen ik 17 jaar was, ging ik werken bij de Hollandia Kattenburgfabriek, daar maakten ze regenjassen. Ik werkte op kantoor. In de oorlog is daar iets vreselijks gebeurd dat altijd veel indruk op me heeft gemaakt. Op 11 november 1942 zijn daar tijdens een razzia 367 Joodse medewerkers afgevoerd. Kan je het je voorstellen, dat zijn wel zes bussen vol met mensen! Meisjes van 14 jaar, want in de oorlog mocht je op die leeftijd al gaan werken, maar ook mensen van 70 jaar. Ook hun familieleden zijn opgepakt en weggevoerd. In totaal waren dat wel 826 mannen, vrouwen en kinderen. De meesten van hen zijn vermoord in concentratiekampen. Nog ieder jaar wordt op 11 november deze razzia herdacht bij het monument aan het IJplein waar vroeger de fabriek stond. Het is geen leuke dag maar wel een bijzondere dag.’

Erfgoeddrager: Zakaria

‘Op een gegeven moment heb je dan wel een dikke huid’

In de Oranjekerk in Amsterdam-Zuid wacht mevrouw Sally Tee (1943, Jember/Oost-Java) met koekjes en thee op MLA-leerlingen Zakaria, Reno en Chenoa. Reno is van Indische afkomst en heeft meteen een klik met haar. Al snel gaat het over zijn eigen oma. En over lekker eten!

Hoe is uw familie in Indonesië terechtgekomen?
‘Ze zijn waarschijnlijk vanuit China naar Indonesië gegaan om zichzelf te ontwikkelen en om een middel van bestaan te zoeken. Mijn ouders waren Chinees. Gemengd Chinees waarschijnlijk, want mannen die lang geleden over zee naar andere landen gingen, zochten vaak ook een vrouw in dat land. Dan zijn de nakomelingen niet meer honderd procent Chinees, maar gemengd, met Indonesisch bloed. Mijn vader was administrateur van een grote Nederlandse firma, die de administratie beheerde van ondernemingen, waaronder plantages. Daar werd onder andere rubber, koffie, thee en tabak verbouwd. Mijn familie behoorde tot de middenklasse. In zo’n klasse bleef je in principe voor altijd en het was de omgeving die bepaalde in welke klasse je je bevond. Je was niet anders gewend. Op mijn Nederlandse school, die was opgezet door de katholieke kerk, zaten we met kinderen van verschillende achtergronden, maar toch voelde ik er geen klassenverschil.’

Wat was het grootste verschil tussen daar en hier voor u?
‘Ik kwam in 1966 met mijn moeder naar Nederland, mijn vader en broer achterna. In het begin moest ik echt wennen. Vooral het weer was een hele verandering, al had je op school geleerd dat er een klimaatverschil was. Er waren hier ook andere gebruiken en een andere cultuur. Er waren over en weer wel aanpassings- en gewenningsproblemen. Ik werd vaak uitgescholden voor spleetoog, poepchinees of pindachinees. Op een gegeven moment heb je dan wel een dikke huid. Racisme is overal in de wereld en het ligt eraan hoe de regering daarmee omgaat. Soms komt er een scheiding tussen verschillende groepen en als je dat blijft voeden, dan krijg je haat.
Nederland was moderner dan Indonesië. Hier waren vrijere zeden ook. Mijn vriendenkring bestond uit mensen zoals ik. Iedereen zocht zijn eigen cultuur op. Op een gegeven moment kreeg ik ook wel Nederlandse vrienden. En uiteindelijk was ik wel blij dat ik naar Nederland was gegaan.’

Gaat u ook naar de toko? Wat vindt u lekkere snacks?
‘Het lekkerste vind ik lemper, loempia, pastei, risolles, kue lapis en roti kukus. Ik kan het ook zelf maken, maar sommige dingen is zoveel werk, dat koop ik dan liever. Als je niemand meer hebt om het recept van over te nemen, dan vervaagt dat. Je kunt dan aan niemand meer vragen hoe het precies moet.’

 

Erfgoeddrager: Zakaria

‘Toen iemand flauwviel op het Jonas Daniël Meijerplein is hij gevlucht’

Daniel Teeboom is de zoon van Josef Teeboom.  Zijn vader is in 1923 geboren en was zeventien jaar toen de oorlog begon. Daniel heeft veel verhalen van zijn Joodse vader, die heeft moeten onderduiken, gehoord. Zakaria, Dragon, Caithlin, Soulaimane en Kaylen van basisschool De Kraal stellen hem vragen hierover.

Waar dook uw vader onder?
‘Omdat zijn ouders lid waren van de Communistische partij moesten ze onderduiken. Mijn vader moest vaak van onderduikadres wisselen. Omdat hij wist wie er lid was van de Communistische partij kon hij op goed geluk bij vrienden van vrienden aanbellen en onderdak vragen. Dat was niet altijd makkelijk, want als je onderduikers had moest je ook voor eten zorgen. Soms werd mijn vader ook wel op straat gezet. Dat was eenzaam. Hij ging dus van onderduikadres naar onderduikadres en miste zijn familie heel erg. Hij kon ze ook niet opzoeken. Soms maakte hij vrienden met de mensen waar hij onderdook, maar na een tijdje moesten ze toch weer afscheid nemen. Ook kon hij nooit zijn echte naam opgeven. Hij had een valse naam, Cornelis Doevedans. Hij kon dus niet echt zichzelf zijn.’

Is uw vader weleens opgepakt?
‘Bij de Communistische Partij in Amsterdam zaten veel Joden, maar ook veel antisemieten. Mijn vader mocht bij het onderduiken ook niet zeggen dat hij Joods was. Tijdens een razzia is hij een keer op straat gezet. Toen heeft een vrouw van een NSB’er hem geholpen om weg te komen. Dat laat zien dat er in een oorlog niet alleen goed en kwaad was, maar ook veel grijs gebied ertussenin.
Mijn vader was eerder ook gepakt bij de eerste grote Duitse razzia onder de Joodse bevolking van Amsterdam. Samen met veel andere Joden werd hij naar het Jonas Daniël Meijerplein gestuurd, waar nu het monument De Dokwerker staat. Dit was in 1941. Omdat er naast mijn vader een meneer flauwviel, wist hij te ontkomen. Hij had van de Communistische Partij geleerd dat momenten waarop mensen schrikken de momenten zijn om aan te vallen of te vluchten. Hij is gaan rennen en is uiteindelijk ergens in de stad opgevangen door een politieman die hem naar een veilig adres heeft gebracht.’

Waarom ging uw vader krantjes drukken?
‘In die tijd had je geen smartphone en internet. De enige manier om nieuws te verspreiden was via de radio, krant of film. Fake news had je toen ook al. De Duitsers brachten alleen maar goed nieuws over zichzelf naar buiten en verboden anderen om nieuws te verspreiden. Mijn vader had voor de oorlog al geleerd om krantjes te drukken. Voor de Communistische Partij was hij daarom belangrijk. Zo konden ze ander nieuws verspreiden dan alleen het nieuws van de Duitsers. Dat krantje heette ‘De Waarheid’. Op het verspreiden van zo’n krantje stond de doodstraf. Veel vrienden van mijn vader zijn daarom opgepakt.’

Erfgoeddrager: Zakaria

‘Alle waardevolle spullen waren meegenomen’

Als Sylvia Veffer-Polak aankomt op de Flevoparkschool is ze niet alleen. Met haar kleindochter aan haar zijde vertelt Sylvia aan Mohamed, Jay Lean, Khalid, Zehra, Zakaria en Yassin hoe belangrijk zij het vindt om als naoorlogse verteller de oorlogsverhalen van haar ouders door te geven. Deze keer vertelt ze het verhaal van haar vader Harrie Polak, die als één van de weinige van zijn familie terugkeerde uit een concentratiekamp.

Hoe is uw vader gevangengenomen en waar gingen ze heen?
‘Elke vrijdagavond kwam de SS, de Duitse politie, Joodse mensen ophalen uit hun huizen. Ze werden weggebracht om te gaan werken in Duitsland. Maar het werken in Duitsland, dat was eigenlijk niet waar. Mijn vader, zijn vader en zijn broertje werden in 1942 op transport gezet naar Westerbork. In Westerbork werd mijn vader beloofd dat als hij op de trein naar Auschwitz stapte zijn ouders in leven zouden bleven. Hij was toen inmiddels 17 jaar oud. Onderweg naar Auschwitz maakte de trein een stop waarna er een bevel kwam dat er 100 Polen uit de trein moesten stappen. Er stapten 99 Polen uit. Mijn vader was nogal brutaal en zei: ‘Ik ben ook een Pool, ik ben een Polak.’ Toen mocht hij mee. De trein is doorgereden naar Auschwitz en de rest van de mensen op de trein zijn allemaal vergast. Mijn vaders vader, moeder en broertje zijn ook naar Auschwitz afgevoerd waar zij zijn vermoord.’

Hoe heeft uw vader de werkkampen overleefd?
‘Door heel veel geluk, brutaliteit en wijsheid. Zo wist hij dat hij zijn tanden schoon moest houden om infecties tegen te gaan. Als je een infectie kreeg, kon je doodgaan. Ook begreep hij dat hij zichzelf tegen de regen moest beschermen om niet ziek te worden. Daarom had hij een regencape van een rugzak gemaakt. Verder kon hij soms aan wat extra eten komen. In de grote keukens van het kamp stonden grote bakken, gamellen geheten, met eten. Mijn vader, die altijd een fotootje van zijn vader en moeder bij zich droeg, liet het fotootje eens aan de kookvrouwen zien. De kookvrouwen vonden dat geweldig en daarom mocht hij de onderkant van de gamellen uitschrapen. Dan had hij weer wat extra te eten. En zo, door geluk, brutaliteit, wijsheid en fitheid, heeft hij het overleefd.’

Hoe is uw vader weer thuisgekomen na de bevrijding?
‘Toen de kampen werden bevrijd, is hij gaan lopen, heel ver gaan lopen. Uiteindelijk heeft hij in Berlijn een paard gestolen en is hij liftend terug naar Nederland gekomen. Daar heeft hij weken op Amsterdam Centraal geslapen met de hoop dat hij zijn ouders en broertje terug zou zien. Hij had helemaal niks meer. Het enige wat hij nog had, was het sieradenkistje dat hij samen met zijn familie had begraven in de tuin van hun huis op de Retiefstraat 19. Toen hij daarheen ging om het sieradenkistje op te halen, was het huis bewoond door iemand anders. Hij belde aan en zei dat zijn sieradenkistje in de tuin begraven lag. De nieuwe bewoners zeiden dat hij over een maand terug moest komen. Een maand laten was het huis leeg en de tuin volledig omgespit. De mensen waren vertrokken en hadden de buit meegenomen.’

Werd er bij u thuis over de oorlog gesproken?
‘Mijn vader heeft mij nooit wat verteld. Er is twintig jaar geleden een onderzoeker van een universiteit geweest die het belangrijk vond dat we al deze verhalen zouden horen voordat het te laat zou zijn. Zij heeft destijds een interview met mijn vader opgenomen op film. Ik heb dat interview nooit kunnen kijken, maar ik heb wel de transcripties gelezen. Dat is pas dertien jaar geleden. Weet je wat mijn vader altijd zei tegen mij als ik naar de oorlog vroeg? ‘Als ik je vertel wat ik weet, kan je nooit meer slapen van verdriet.’’

Erfgoeddrager: Zakaria

‘Je wist wat er kon gebeuren, we waren altijd bang’

Malak, Sumaya, Ozgur en Zakaria van basisschool Oscar Carré spraken met de 87-jarige Myriam Mater. Eerder vertelde zij al voor hun klas over haar ervaringen in de oorlog.

U heeft ons al veel verteld op school.
‘Inderdaad. Over mijn vader, die niet Joods was en in het verzet zat. En over mijn Joodse moeder, die tijdens de hongerwinter is overleden. Hoe jong ik ook was, hielp ik mijn vader bij zijn acties. De Duitsers waren op een gegeven moment naar hem op zoek. Ik kreeg een pistool tegen m’n hoofd en moest hem bellen. Hij was toen net bij mijn moeder in het ziekenhuis. Ik sprak Frans en heb toen in het Frans gezegd dat ie niet naar huis moest komen. Dat begrepen de Duitsers toch niet. Uit wraak hebben die soldaten de schildpadden van mijn zusje en mij in heet water gegooid en doodgemaakt.’

Kunt u wat meer vertellen over de onderduikers bij u thuis?
‘Eerst hadden we steeds voor een paar dagen of paar weken mensen in huis, waarvoor mijn vader een vaste plek ergens anders zocht. Die noemden we ‘passanten’. Later kwamen er drie mensen blijvend, en ook nog een vrouw alleen, tante Kitty. Ze waren heel aardig, maar vooral erg zenuwachtig en bang. Dat waren we natuurlijk allemaal wel een beetje, maar zij nog veel erger en dat maakte het toch een beetje ingewikkeld om met elkaar om te gaan. En iedere keer als de bel ging dan moesten ze naar boven rennen en zich verstoppen.’

Zijn er bekenden van u omgekomen in de Tweede Wereldoorlog?
‘Onze onderduikers hebben het overleefd, maar mijn allerbeste schoolvriendinnetje en mijn tante zijn vergast. Maar ik heb ook een vriendin van de lagere school teruggevonden. Wij woonden tijdens de oorlog in Amstelveen en zij moest  naar Amsterdam, omdat ze Joods was. Wij ontsprongen de dans omdat onze vader niet Joods was. Ik had nooit meer iets van haar vernomen. Zo’n tien jaar geleden zat ik op een terras in Broek in Waterland en daar zat ook een mevrouw met twee kinderen en we keken naar elkaar. Ineens stond ik op en liep naar haar toe. “Inge?’ zei ik. En zij zei: “Myriam?” Zo vonden we elkaar terug na al die jaren. Ze woont vlak bij mij en ik ga heel vaak naar haar toe. Ik weet nu dat zij was ondergedoken in de oorlog.’

Was u ook bang in de oorlog?
‘Ja. We waren allemaal altijd bang, omdat je nooit wist wat er precies ging gebeuren. En ook omdat je zeker wist dat wat er kon gebeuren niet prettig zou zijn. We waren bang dat de Duitsers ons zouden mishandelen, dat ze mijn vader mee zouden nemen. We waren bang dat de onderduikers gevonden zou worden en we waren ook bang voor de honger. Eerst dacht iedereen ‘nou, volgend jaar is het wel over’. Maar het ging niet over. Uiteindelijk gelukkig wel.’

          

 

Erfgoeddrager: Zakaria

‘Ze hebben al mijn eten afgenomen’

Wij zijn Nina, Atong en Zakaria en wij interviewden Mevrouw Eek-Mijzen. Ze vertelde ons dat ze zich nog steeds herinnert hoe de oorlog begon. Ze fietste de stad in en zag een merkwaardig tafereel. Aan de ene kan van de laan liepen heel trieste Nederlandse soldaten, ze hadden de strijd verloren. Aan de andere kant marcheerden de Duitse soldaten vastberaden de stad binnen. De bezetting zou vijf jaar lang duren.

Veranderde uw leven sterk toen de oorlog begon?
“In het begin viel het allemaal wel mee. Ik ging nog steeds uit met vriendinnen, bijvoorbeeld naar de bioscoop. Er was wel censuur, ze draaiden alleen nog Duitse showfilms. Ik woonde in een buurt waar veel Joodse mensen woonden. Toen de vervolgingen begonnen, werden veel van mijn vriendinnen opgepakt. Toen was er natuurlijk niet veel leuks meer te doen. Eten werd ook steeds schaarser, we hebben echt hongergeleden. Tijdens de Hongerwinter ben ik één keer op hongertocht geweest naar het noorden van Holland. Ik ging langs boerderijen om te kijken of ze eten hadden. Maar ik was overal te laat. Er waren al mensen geweest en dus kreeg ik niets meer. Uiteindelijk had ik toch geluk. Ik kwam aan bij een gezin en kreeg pap te eten en mocht blijven slapen om op krachten te komen. De volgende dag ging ik met fietstassen vol eten terug naar Amsterdam. Vlak voor ik de stad in reed, werd ik tegengehouden door Duitse soldaten. Ze hebben al mijn eten afgenomen. Ik heb vreselijk gehuild, na al die moeite kwam ik met een lege tas thuis.”

Kende u iemand die in het verzet zat?
“Mijn oudste zus was vier jaar ouder dan ik, dus twintig toen de oorlog begon. Zij zat in het verzet. Ze deed gevaarlijk werk. Ze bracht op de fiets illegale kranten rond, zoals de Trouw en het Parool. Soms bracht ze een revolver naar andere verzetslieden.  Ze had ook een vals persoonsbewijs. We waren steeds bang dat ze opgepakt zou worden. Ze woonde nog bij ons in huis, dus als zij ontdekt werd, konden we allemaal opgepakt worden. Ze werkte bij de spoorwegen. Zij waren een van de eersten die staakten. Mijn zus heeft ook meegedaan met de Februaristaking, een groot protest tegen de Jodenvervolging in Amsterdam.”

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
“We zaten thuis aan tafel toen er ineens hard op de deur geklopt werd. Mijn vader deed open en we hoorden iemand hard roepen: ‘We zijn bevrijd!’ We waren zo blij, overal was het feest. Iedereen was buiten. Er speelde muziek en we dansten op de straten. Samen met vriendinnen ben ik nog uit geweest met Amerikaanse soldaten. Ik kon alleen geen woord Engels. Ze gaven ons chocolade en sigaretten. Veel meisjes zijn later getrouwd met Amerikaanse en Engelse soldaten.”

Erfgoeddrager: Zakaria

‘Elke dag kwamen er vijf kinderen bij ons eten, die thuis niets meer hadden’

Wij zijn Najim, Zakaria en Farah en wij interviewden Moppie Fontijn, die 10 jaar was toen de oorlog begon. Voor haar en haar zusje Annie was de oorlog ‘Nee. Mijn ouders hadden een tuinderij en we verbouwden allerlei groenten zoals andijvie, wortels en komkommers. De hele oorlog hebben we daar van kunnen eten. Soms slachtte mijn vader stiekem een dier in onze schuur. Dat mocht niet van de Duitsers, maar hij deed het toch. In Amsterdam hadden de mensen wel veel honger. Die kwamen dan naar ons toe, om eten te kopen. Elke dag kwamen er vijf kinderen bij ons eten, die thuis niets meer hadden. Zij hadden zo veel honger, dat ik wel vijf kilo aardappels voor hen moest schillen!’

Werd uw vader nooit betrapt op het slachten van dieren?
‘Jawel, hij heeft daarvoor drie keer vastgezeten in de gevangenis van Scheveningen. Gelukkig hebben de Duitsers nooit geweten dat hij ook bij het verzet zat. Mijn moeder ging naar Scheveningen en smeekte om mijn vader vrij te laten. Iedere keer lukte dat. Ik weet nog goed dat hij één keer op Sinterklaasdag vrijkwam. Hij ging toen eerst naar de kapper om zijn baard eraf te scheren. Toen hij voor de deur stond, was dat een fantastisch Sinterklaascadeau. Mijn moeder was zo blij!’

Kunt u iets vertellen over de Bevrijding?
‘Toen Nederland was bevrijd, was het feest in elke straat van Amsterdam. We deden allemaal spelletjes, zoals hardlopen. Daarmee kon je een Zweeds wittebrood winnen. Dat vonden we heerlijk, net cake!
Ik was vooral heel blij dat ik niet meer in het geheim krantjes hoefde te bezorgen. Ik vraag mij nog steeds af waarom mijn ouders ons dat in de oorlog lieten doen. Het was toch heel gevaarlijk en we waren nog zo klein!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892