Erfgoeddrager: Yara

‘Na het Sinterklaasbombardement lagen de straatstenen op het bed’

Ilias, Joey, Yara en Josefien van basisschool De Handreiking In Eindhoven lopen in een warme lentezon richting het huis van Ton Bakker. Hij is een kwieke man van in de 90, die nog steeds op zichzelf woont. Ze worden hartelijk ontvangen aan een grote tafel, met meneer Bakker in het midden en de kinderen om hem heen. Hij heeft er duidelijk plezier in om zijn verhaal te vertellen en de kinderen laten er geen gras over groeien en steken meteen van wal.

Wat zijn uw eerste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik was pas 7 jaar oud toen de oorlog begon en woonde samen met mijn ouders, mijn broer en mijn zusje in Eindhoven. Ik herinner me de eerste geluiden van de oorlog nog goed. Wat voor mijn kinderoren eerst klonk als het gerinkel van de melkboer, bleek iets heel anders te zijn… Duitse soldaten marcheerden met veel lawaai door onze straat. Het was de komst van de bezetter, die als een onheilspellende dreiging de stad binnendrong. De oorlog was ook voor mij en mijn familie begonnen.’

Herinnert u zich het Sinterklaasbombardement?
‘De herinneringen aan het beruchte Sinterklaasbombardement zijn nog diep in mijn geheugen gegrift. Ik weet nog precies waar de eerste bom viel: recht voor onze deur, tegenover het huis waar ik woonde. De klap van de bom die volgde, was zo hevig dat de ramen in ons huis in duizend stukken uit elkaar sprongen. Glassplinters vlogen door de lucht en sommige mensen raakten gewond. De straatstenen lagen boven op het bed en op de hoofdkussens! Ik herinner me nog dat mijn vader hevig bloedde, moeder kon met haar handen nog net haar gezicht beschermen tegen rondvliegend lood. Gelukkig overleefden we het allemaal, maar ons huis was niet meer bewoonbaar.’

Waar zijn jullie toen gaan wonen?
‘Buren in de straat gaven ons tijdelijk onderdak. Twee Duitse broers woonden naast ons: de een op de bovenverdieping, de ander op de begane grond. De Duitse man beneden was vriendelijk, maar de man boven was een ander verhaal. Hij liep vaak dronken over straat en schoot in de lucht. Nadat we niet meer in ons huis konden wonen, bood de vriendelijke Duitse buurman ons tijdelijk onderdak aan in een huis aan de Staringstraat. Maar toen Tons vader ontdekte dat dit het huis van Joodse bewoners was die door de Duitsers waren weggevoerd, weigerde hij daar te blijven.

Gelukkig konden we onderdak vinden bij collega’s van mijn vader, maar dit bracht de familie op verschillende plekken. Vader en moeder en mijn zusje gingen naar de ene collega, en mijn broer en ik werden ondergebracht bij een andere collega, die nog bij zijn moeder woonde, samen met zes broers en zussen. Het was een groot huis, en al snel ontdekten we dat twee van de drie broers van deze collega actief waren in het verzet. Ze hielpen niet alleen mensen onderduiken, maar vooral veel Joodse families vonden een veilig onderkomen bij hen.’

Waren er ook leuke dingen in de oorlog?
‘Ja, er waren ook mooie momenten in deze donkere tijd. Zo konden wij, ondanks alles, met ons gezin in de kerst- en zomervakantie naar Texel. Het eiland was eigenlijk verboden terrein aangezien hier onder andere krijgsgevangenen verbleven. Maar dankzij de familie van mijn vader die daar woonde, kregen we een speciaal pasje om naar het eiland te reizen. Het was een welkome ontsnapping aan de ellende van de oorlog.’

Erfgoeddrager: Yara

‘Wij zagen hoe parachutisten in Son uit vliegtuigen sprongen’

Tijn, Yassin, Fajah en Yara interviewen Dinie van Oudenhoven (1933) over haar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ze was 6 jaar oud toen de oorlog begon en woonde met haar ouders, zeven zussen en een pasgeboren broertje aan de Woenselsestraat in Eindhoven. Haar vader werkte als glasblazer bij Philips. Het was een tijd vol angst, onzekerheid en moeilijke keuzes, zegt ze, maar ook van moed en menselijkheid. Aan de leerlingen van basisschool De Handreiking in Eindhoven vertelt ze haar verhaal.

Hadden jullie een schuilkelder?
‘We woonden met vier families van ons op een rij. Mijn vader had zelf een schuilkelder gebouwd in de tuin, waar we met de vier gezinnen schuilden zodra het luchtalarm afging. Voor de kelder hing een gordijn. Ik vond het heel erg eng. Het harde geluid van het alarm, dat op de nabijgelegen school stond, galmde door de straten. In diezelfde school waren Duitse soldaten gelegerd, waardoor ik en andere kinderen lange tijd niet naar school konden. Hoewel de oorlog dreigend en beangstigend was, bleven wij toch spelen en proberen een zo normaal mogelijk leven te leiden.’

Waren jullie bang voor Duitse soldaten?
‘Ondanks de dreiging van de Duitse bezetting, waren niet alle soldaten vijandig. Mijn moeder riep, ondanks waarschuwingen van buren, soms Duitse soldaten binnen om hen eten te geven. ‘Die soldaten hebben ook honger’, zei ze dan. Dit gebaar van medeleven was niet zonder risico, maar toonde hoe mensen zoals mijn moeder ondanks alles hun menselijkheid behielden.’

Waren er ook aardige soldaten?
‘Tijdens een bombardement moesten we op een dag halsoverkop naar de schuilkelder vluchten. Mijn moeder, die net een flesje pap voor mijn pasgeboren broertje had klaargemaakt, moest het flesje achterlaten. Terwijl de baby ontroostbaar huilde, kwam plotseling een Duitse soldaat binnen. Hij had het gehuil gehoord, was teruggelopen naar de keuken en bracht de fles naar de schuilkelder. Later hoorden we dat deze soldaat was doodgeschoten, misschien wel omdat hij hulp had geboden aan een Nederlands gezin. We zullen het nooit weten.’

Wat was het angstigste moment voor u tijdens de oorlog?
‘Het was vlak voor de bevrijding. In een smal gangetje naast ons huis werd een groot Duits kanon geplaatst. Wij vonden dit doodeng. Op een dag, terwijl we in de schuilkelder zaten, klonk er plotseling een oorverdovende knal. Toen ze na afloop naar buiten kwamen, zagen we dat een granaat een enorm gat in de zijmuur van hun huis had geslagen. Dit maakte duidelijk hoe dichtbij de oorlog soms kwam.’

Hoe beleefde u de bevrijding?
‘De bevrijding was een moment van vreugde, maar ook van gevaar. Wij keken vanuit het raam toe hoe parachutisten in Son uit vliegtuigen sprongen. We wisten dat het einde van de oorlog dichtbij was, maar dat betekende niet dat het gevaar voorbij was. Tijdens de gevechten tussen de Amerikanen en Duitsers moesten we opnieuw de schuilkelder in.

Op een gegeven moment deed ome Kees het gordijn voor de schuilkelder open om te kijken wat er gebeurde. Meteen werd er een granaat naar binnen gegooid. De rook vulde de ruimte en de paniek was enorm. Mijn babybroertje huilde, mensen gilden, en de paniek was groot. Uiteindelijk bleef iedereen ongedeerd.

Later besloot de familie te vluchten. Opa woonde vlakbij en had een paard en wagen, en met vier gezinnen vertrokken we richting Strijp, naar Opoe. Daar verbleven we tot in de nacht, daarna zijn we te voet over de velden naar huis gegaan wegens gebrek aan ruimte bij Opoe.

Toen de oorlog echt voorbij was, vierden we feest op straat. Mensen zwaaiden met vlaggen en er reden bussen en auto’s door de stad. Mijn moeder maakte een pan erwtensoep en deelde die uit. Hoewel er vreugde was, bleef de angst nog lang hangen. Ik bleef na de oorlog nog lang bang voor onverwachte geluiden en sirenes.’

Erfgoeddrager: Yara

‘Er was altijd verdriet in de familie’

In een lokaal van De Botteloef in Amsterdam Noord, interviewden Ranya, Yara, Amir en Keyaan, meneer Samuel de Leeuw. Meneer de Leeuw is tijdens de oorlog geboren en werd als baby door zijn moeder aan vreemde mensen meegegeven, ze hoopte op die manier zijn leven te redden. De leerlingen vonden het heel dapper dat hij dit allemaal wilde vertellen.

Waarom ging u onderduiken?
‘Mijn vader was er niet meer. Hij was tijdens de razzia op Hollandia Kattenburg op 11 november 1942 weggehaald, en mijn moeder wist niet wat er met hem aan de hand was. Toen zei mijn oom, haar broer, ‘nu moet je Samuel laten onderduiken, want nu wordt het gevaarlijk’. Dus toen heeft mijn moeder dat gedaan en kwam ik in Limburg terecht  toen ik één jaar was en mijn moeder is daarna ook ondergedoken. In Limburg zaten er niet heel veel Duitsers en ik heb ook een beetje dezelfde haarkleur als Limburgers, dus ik viel niet zo op als een kindje uit Amsterdam. Dus ik kon gewoon buiten lopen. Maar je moet oppassen, je weet natuurlijk nooit was je buren van je vinden. Daar moest je heel voorzichtig mee omgaan. En ik ging op het balkon Engelse liedjes zingen. In de oorlog moest je je radio inleveren, maar sommige mensen hielden de radio en dan gingen ze ’s avonds luisteren. Mijn pleegvader ook en ik luisterde mee. Ook had ik Engelse liedjes gehoord en die ging ik nazingen. Dat was gevaarlijk, dus mijn pleegouders zijn om mij verhuisd naar een ander huis en daar zeiden ze ‘het is ons eigen kind’. Het was altijd gevaarlijk om onderduikers te nemen.’

Hoe bent u weer samengekomen met uw moeder?
‘Ik heette Boukje in de oorlog. Mijn pleegvader ontdekte per ongeluk hoe ik echt heette. En toen heeft hij aan een meneer van het verzet een brief meegegeven voor mijn moeder, dus ze wist dat ik nog leefde. Alleen wist ze natuurlijk niet waar ik zat. Toen heeft mijn moeder een brief teruggeschreven, dat ze blij was dat het goed met me ging. Alle kinderen die ondergedoken zijn werden genoteerd bij een bureau. Dit bureau heette de Voogdijcommissie voor Oorlogspleegkinderen. En hier werd aan mijn moeder een brief gestuurd in mei ’45, dat zij de moeder was. Want iedereen kon zomaar komen aankloppen en zeggen dat je het kind was, dus je moest een bewijs hebben. En toen de oorlog afgelopen was kwam ik in de slaapkamer bij mijn pleegouders en daar was nog een mevrouw, en ik zei mama tegen mijn pleegmoeder. Ik wist natuurlijk niet beter. Dus ik zei ‘goeiemorgen mama’, en ik vroeg wie die mevrouw was en toen zei ze: ‘zij is jouw echte moeder’. Ik zei natuurlijk dat dat niet zo was,  want ik wist het uiteraard niet. Het was de eerste keer dat ik mijn echte moeder weer zag.Toen heeft mijn moeder mij meegenomen naar Amsterdam. Dat ging niet makkelijk, daar moest je een vergunning voor hebben, en de treinen lagen plat, dus je moest liften. Ik moest voor de tweede keer onthechten. Hetzelfde proces, maar omgekeerd. Toen moest ik weer ontwennen van mijn pleegmoeder en mijn pleegvader.Toen mijn moeder mij kwam halen was ik een jaar of 4, 5. Toen kon ik al praten en lopen.’

Hoe was het na de oorlog voor uw familie?
‘Er was altijd verdriet in de familie. Mijn vader is vermoord, mijn opa en oma zijn vermoord, alle broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes van mijn moeder. Het was altijd aanwezig. Je miste heel veel mensen. Ik had bijvoorbeeld geen tantes en ooms, geen opa’s en oma’s. Je weet altijd dat je geen familie hebt, net als alle Joodse kinderen na de oorlog. Ik noemde iedereen oom of tante, want ik had geen ooms en tantes. Die eenzaamheid voelde je wel.
Er komt een moment dat ik er niet meer ben, dan is er niemand meer die de oorlog overleefd heeft, en dan zijn jullie degene die het weten, die kunnen vertellen dat jullie iemand hebben gesproken die de oorlog heeft meegemaakt. En dat je daar dan ook iets mee doet, met wat we nu met elkaar bespreken. Dat je beseft hoe belangrijk het is dat we lief zijn voor elkaar. Dat je niet iemand haat omdat hij Joods is of Moslim of homoseksueel of zwart. Je bent gewoon een mens.’

Erfgoeddrager: Yara

‘De Duitser vond dat ze niet snel genoeg liep en gaf haar een trap’

Artem, Benjamin, Ayla en Yara van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid interviewen Ria van der Woerd. Mevrouw Van der Woerd heeft heel veel leuke foto’s van vroeger om te bekijken. Ze laat de kinderen ook het boek zien Op de foto in de oorlog.

Wat merkte u ervan toen de oorlog begon?
‘Hoe? Ja, als kind weet je dat niet. In het begin merkte ik er ook weinig van. Later, toen het spannender werd en er meer Duitsers kwamen, mochten we niet meer op straat spelen. Dat was niet leuk. Maar ik was vier jaar, dus ik begreep eigenlijk niks van wat er aan de hand was. Het werd erger toen ze Joodse mensen kwamen ophalen. ‘s Avonds moesten we zwart papier voor de ramen hangen, zodat er geen licht door kon. Maar we keken er natuurlijk wel eens stiekem een beetje doorheen.’

Heeft u onderduikers in huis gehad?
‘Er is één jongeman in huis geweest. We woonden op twee hoog, maar op vier hoog hadden we nog een zolderkamer. En daar sliep mijn oudste broer Hans. Er was geen wc dus je moest naar beneden voor het toilet. Op een dag zag ik een jongen in de gang. Of ja, een man, voor mij natuurlijk een man. Toen ik aan mijn ouders vroeg wie hij was, zeiden ze dat hij een vriend van Hans was. Hij had zo’n beetje dezelfde leeftijd als mijn broer en hij had blond haar, meer weet ik niet. Hans zelf kon ook worden opgepakt omdat hij moest werken voor de Duitsers, Mijn vader had daarom planken weggehaald onder ons bed, en daar had hij een luik gemaakt, met een paardendeken erin als een soort donsbed. Als er dan zo’n razzia was, ging mijn broer zich daar verstoppen.’

Wat voelde u toen u zag dat mensen uit hun huis werden gehaald?
‘Beneden ons, op één hoog, woonde een oud Joods echtpaar. Mijn moeder had een papiertje op de buitendeur geplakt met de tekst ‘hier heerst roodvonk’. Dat was een infectieziekte, een besmettelijke ziekte waar de Duitsers bang voor waren. Ze lieten het echtpaar met rust. Helaas was er eind 1943 weer een grote razzia, en toen zijn ze alsnog opgehaald. Vanuit ons huis konden we het zien gebeuren. Voor de deur stond een grote vrachtauto, een legerauto, geparkeerd. En toen kwam die vrouw met een pot in de arm de deur uit. In die pot zat suiker. Een van de Duitsers vond dat ze niet snel genoeg liep en daarom gaf hij haar een trap. Ze viel met suiker en al, en alles kwam op straat terecht. Het was misschien maar heel weinig suiker, maar ja, je probeert wat mee te nemen in je angst… Zo is ze afgevoerd. Ik liep huilend naar boven naar mijn moeder, die me troostte maar ook zei: dan had je ook maar niet moeten kijken, hé.’

Had je ook Joodse vrienden of vriendinnen?
‘Hier in de buurt woonden veel Joden. Een paar huizen verder woonde een meisje, Stella, en zij speelde altijd bij mij. Op een dag in 1943 kwam ze bij me en zei: Ria, wil jij voor mij dit ringetje bewaren? Het was een zilver ringetje met een blauw steentje. Ik zei: jawel, maar waar ga je dan naartoe? Dat wist ze niet. Ik heb haar nooit meer teruggezien, de hele familie is vermoord. Ik ben jammer genoeg het ringetje kwijtgeraakt.’

Heeft u nog leuke dingen gedaan?
‘We konden nog heel lang naar het zwembad, het De Mirandabad. Dat was in de zomer open. Wij waren ook echte waterratten want we gingen zowel voor als na school. In de winter deden we spelletjes aan tafel. Later was er vaak geen elektriciteit, dus dan zaten we met kaarsen en olielampjes met een pit erin waar je sla-olie in deed. Dan deden we spelletjes bij zo’n klein lampje. Na de oorlog moesten veel kinderen een bril door het slechte licht dat ze die laatste jaren hadden gehad.’

Erfgoeddrager: Yara

‘Stiekem haalden we laarzen en helmen weg’

Johnny, Zainab, Faye en Yara kijken hun ogen uit bij Nol van der Hoorn. Op tafel liggen allemaal spullen; een Duitse helm, een echte bajonet, een persoonsbewijs en de Haarlemse krant van de eerste dag van de oorlog. Meneer van der Hoorn was twee jaar toen de oorlog begon. Hij was de jongste van dertien kinderen en hij woonde aan de Rozenprieelstraat.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Het klinkt misschien gek, het moment dat de oorlog begon weet ik nog goed, ook al was ik pas twee jaar. Er was luchtalarm en ik werd in een deken gerold en samen met mijn broertje onder de trap in de kelder gelegd. Tijdens het luchtalarm gingen we altijd met de hele familie in de kelder schuilen. We waren zo arm als een kerkrat, net als veel andere mensen in de buurt. Maar alle buren hielpen elkaar altijd, het was één grote familie. In de buurt zaten overal winkeltjes.’

‘We speelden altijd buiten in de weilanden waar nu Schalkwijk ligt. Ook toen het Rozenprieel gebombardeerd werd in oktober 1940. We renden heel snel naar huis. Ons huis was gelukkig niet geraakt, maar het was echt een verschrikking. Een grote familie in een andere straat was in één klap weg. ‘

Hoe komt u aan deze spullen?
‘In de stoomwasserij op de Kampersingel sliepen Duitse soldaten. Mijn vriendje had een tuin tegen de achterkant van dat gebouw en dan kropen we stiekem naar binnen en dan haalden we laarzen weg en helmen. We hebben nog meer weggehaald, maar dat vertel ik niet. We waren kinderen. Kinderen konden bij de Duitsers geen kwaad doen. Mijn vader maakte van die laarzen schoenen voor ons.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Er was veel honger in die tijd, want de Duitsers namen al het eten in. Iedereen was altijd op zoek naar eten. Opoe Sieraad had een prikstok en stond bij het lossen van de aardappelen bij de opslagplaats. De aardappelen die wegrolden, prikte opoe Sieraad op met haar stok. Toen schoot een mof op haar… Nou dat heeft hij geweten. Het hele Rozenprieel kwam op hem af! Hij wist niet hoe snel hij moest schuilen in de BLO-school.’

‘Er was ook eens iemand, een Duitse soldaat, die stoer wilde doen. Hij ging van de Rustenburgerbrug die open stond, springen, van de top. Hij viel plat op z’n buik op het water en moest meteen naar het ziekenhuis.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was geweldig. Ik stond op de hoek van de Herenvest. Die Canadese soldaten kwamen uit Amsterdam. Het was een gekkenhuis. Ieder weekend hadden we feest. Dan was er een podium gebouwd in de Van Marumstraat en dan dansten neven van mij als Hawaï-meisjes met een rieten rokje met een bloemenkrans. Het waren mooie tijden. Mijn vader had de eerste prijs. Hij had een Rozenprieel voor de deur gemaakt: met dennengroen en rozen er doorheen, over de stoep zodat de mensen erdoorheen moesten lopen.’

 

   

   

Erfgoeddrager: Yara

‘In Nederland is het minder vrij dan in Suriname’

Zoë, Lotus, Yara en Bodine zitten in de tweede klas van het Montessori Lyceum. Zij interviewden Irving Gill, die dan wel tachtig is, maar volgens hen er niet zo uitziet. Meneer Gill is in Suriname geboren en kwam op 27-jarige leeftijd naar Nederland.

Tot welke bevolkingsgroep behoorde u in Suriname?
‘Je had in Suriname verschillende nationaliteiten. Het was een mengelmoes en je moest elkaars gewoontes leren kennen. Dat was leuk. Er waren Hindoestanen, Chinezen, Javanen, Joden, Libanezen en nog wat kleinere bevolkingsgroepen. Wij waren van Creoolse afkomst en waren wat vrijer dan andere bevolkingsgroepen. Ook omdat ik nog veel te jong was om aan de toekomst te denken, groeide ik heel vrij op. We zagen niet de problemen die er in de wereld waren. We leefden allemaal door elkaar en met elkaar. Wij woonden in een groot huis en hadden veel planten en vruchtenbomen in de tuin. Ook verbouwden we geneeskrachtige kruiden. Mijn ouders wisten welke kruiden ze konden gebruiken, bijvoorbeeld tegen buikpijn of hoofdpijn. Ze gingen niet vaak naar de dokter.’

Hoe was het om op te groeien in een kolonie?
‘Het was de beste tijd om op te groeien. Ik had geen verplichtingen. Mijn moeder kwam uit Suriname en mijn vader van Barbados, een Engelse kolonie. Ik sprak thuis met mijn vader Engels. Nederlands was de taal die je verder bracht in de maatschappij en Surinaams de straattaal. Ik sprak allebei. Suriname is een mooi land. Het is heel kleurrijk. Je mocht er alles, mits je je aan een paar basisregels hield. Mensen straalden vrijheid uit. Mijn vader was koetsier en mijn moeder was huisvrouw. Zij had geen tijd om te werken, want wij waren thuis met zijn vijftienen! Het was heel gezellig, hoor. Ik had veel vrienden uit alle bevolkingsgroepen. Daar waren we vrij in de zin van: we keken niet naar rijkdom. Hier in Nederland is het minder vrij dan in Suriname. Hier is het leven meer gericht op materiële dingen. Hier word je opgevoed om te werken en een beroep te vinden. Als kind zag ik het nut niet in van school, van een baan vinden. Maar dat kwam later goed. Ik ging in de binnenlanden werken als landmeter. Ik moest het land in kaart brengen en terrein klaar maken voor als er iets gebouwd ging worden, of voor bosontginning. Ik bracht in kaart hoe de waterloop was, van een kleine rivier naar een grote rivier.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Dat kwam door mijn militaire vrienden. Ik werkte bij de Koninklijke Marine. Zij hebben mij overgehaald om naar Nederland te komen. Ze zeiden dat ik dan mijn horizon kon verbreden, dat ik meer van de wereld kon zien dan alleen maar het kleine Suriname. We waren vrienden dus ik ging hen achterna. En ik bleef. Ik hoef niet terug naar Suriname. Ik voel mij niet alleen maar Nederlander, ik zie mijzelf als wereldburger. Ik kan overal wonen.’

Wilt u nog iets meegeven aan ons?
‘Het stoplicht is een van de mooiste uitvindingen, want het is ook hoe het leven is. Je hebt groen, dan mag je doorrijden. Je hebt rood, dan moet je stoppen. En bij oranje moet je zelf nadenken wat het risico is. We zijn allemaal gebonden aan oranje. Als je je aan die regels houdt dan kan ons niets overkomen. Oranje ben je zelf. Als ik door rood rij kan ik iemand anders schaden. Mijn vader was rood en had strenge regels. Ik wist met mijn vader waar ik aan toe was. Mijn moeder was groen en oranje. Mijn moeder was van: doe maar, maar let op.’

Erfgoeddrager: Yara

‘Ik weet niet wat er met mijn vader is gebeurd’

Rolf Loewenstein is 81 jaar en heeft van alles meegenomen voor het interview dat Chloe, Gabriella en Yara van basisschool ’t Karregat in Eindhoven gaan houden. Aan de hand van een spaarpot en een doosje met papiergeld geeft hij vooraf een lesje over inflatie en over het Duitse noodgeld. Met een glaasje ranja kan het interview beginnen.

Wat gebeurde er met uw familie in de oorlog?
‘Mijn Joodse ouders zijn voor de oorlog uit Duitsland gevlucht. Ze hadden daar een schoenenwinkel. Hitler hitste de mensen op tegen de Joden en zigeuners. Zij kregen de schuld van de onvrede die heerste in die tijd. Op een dag werden de ramen van de winkel ingegooid en werden er leuzen als ‘niet van Joden kopen’ op de gevel geklad. Mijn vader deed aangifte, maar werd weggestuurd door de politie. Daarna werden ze bedreigd. Uiteindelijk werd de situatie zo erg dat ze naar Eindhoven zijn gevlucht; vader, moeder, mijn zes jaar oudere broer, mijn opa en oma en ik, die één jaar voor de oorlog begon was geboren. Op de Demer begonnen ze weer een schoenenwinkel. Maar Nederland raakte betrokken bij de oorlog. Toen de bommen op de Demer vielen, werd de winkel verwoest en moesten we weer op de vlucht.’

Waar gingen jullie toen naartoe?
‘We zijn toen naar een boer in Maarheeze gevlucht. Daar zaten we in een hooiberg. Vier palen met hooi met in het midden een gat. Mijn broer en ik waren nog jong en soms moesten we huilen. De boer vond dat kinderen niet konden blijven, hij was bang opgepakt te worden. Mevrouw Jansen van de ondergrondse nam mij en mijn broer mee. Ik ging bij boeren wonen en mijn broer heeft ze aan Duitsers verkocht. Ze kreeg daar ‘kopgeld’ voor. Mijn broer is een paar weken daarna vermoord.’

Hoe was het voor u bij de boeren?
‘Ik zat in Apeldoorn bij een boerenfamilie met een wat oudere dochter en twee zoontjes. Ik mocht bij het meisje op de rug als ik erom vroeg; dat zijn leuke herinneringen. Achter het huis was een loods waar ze souvenirs maakten. Toen mijn moeder me kwam halen na de oorlog kreeg ik deze spaarpot met Wimpie erop ter herinnering. In de oorlog heette ik geen Rolf maar Wimpie, om me te beschermen. Als ze hadden geweten dat ik een Joods kindje was, zou ik worden vermoord.’

Hoe was het toen u uw moeder weer zag?
‘Toen mijn moeder mij kwam halen, moest ik huilen. Ik herkende haar niet. Ze had heel lang zwart haar en ik had schrik van haar. Ze kwam met een grote militaire auto van de Britten. Ik wilde niet mee, ik huilde de hele weg. Ik wist echt niet wie die vrouw was. Dat was best erg voor mijn moeder bedacht ik later. Na de oorlog is ze met een kleine vergoeding weer een winkel begonnen, toen op de Nieuwe Fellenoord. Vijf jaar lang heeft ze gedacht dat mijn broertje en mijn vader terug zouden komen. Ze sprak nooit over de oorlog. Ook niet toen ik ouder was. Elke vraag die ik stelde, snauwde ze: “Dat weet ik niet”. Ik weet dus niet wat er met mijn vader is gebeurd. Ik heb Het Rode Kruis vragen gesteld, maar die kwamen met antwoorden die niet klopten. Ik heb alleen lagere school gehad, dat vind ik heel erg. Mijn moeder wilde dat ik al jong ging werken. Gelukkig ben ik goed terechtgekomen.’

       

Erfgoeddrager: Yara

‘We dachten dat het vuurwerk was, voor de lol, voor de mooiigheid’

Peter Buddemeijer was vier jaar toen de oorlog begon. Over die periode heeft hij een boek geschreven. Dat en veel foto’s laat hij zien aan Yara, Teun, Bart en Lonneke van basisschool De Troubadour. Meneer Buddemeijer heeft mooie herinneringen aan zijn jeugd. Behalve dan aan de oorlog. Dat was verschrikkelijk en hij hoopt dat niemand van de kinderen dat ooit mee zal maken.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Ik merkte pas echt dat het oorlog was toen ik op mijn zesde, dat was in 1942, naar school ging. We hadden daar hele leuke boekjes, maar op een dag zei de meester dat ze er niet meer waren. “Ze zijn weg. Allemaal uit het kastje gehaald”. Die boekjes mochten niet meer van de Duitsers, omdat er foto’s en plaatjes van het koninklijk huis in stonden. En dat mocht niet van die heren. Heren tussen aanhalings- en sluittekens…
Mijn moeder stuurde ons altijd extra laat naar school, zodat we zo kort mogelijk onderweg waren en zo minder kans hadden dat er iets onderweg zou gebeuren. Als we over de helft van de route waren en het luchtalarm ging, dan moesten we snel door naar school. Daar lagen we dan onder de schoolbanken tot het alarm voorbij was.
Omdat we op het laatst geen schoenen genoeg hadden, deelde ik die met mijn broer. Leer was er niet meer, we droegen klompen. ’s Morgens kon hij dan naar school en ‘s middags ik. De week erna wisselden we.  Als een kind viel, brak wel eens het bovenste stuk van de klomp af, de kap heette dat. De meester had ijzeren bandjes, met pinnetjes eruit gestanst, die hij dan met een hamer eroverheen kon slaan om de kap weer vast te maken.’

Kende u ook Joodse mensen in de oorlog?
‘We mochten niet op straat spelen van mijn ouders, dus speelden we op zolder. Op een dag, in november, zat de deur naar zolder op slot. “Er zitten zwarte pieten boven, wel een stuk of vier vijf. Jullie mogen daar niet meer spelen,” zei mijn moeder. Dat geloofden we. Na de oorlog vertelde ze ons dat er een Joods echtpaar zat ondergedoken. Godschalk heetten ze. Als de Duitsers merkten dat je mensen verborgen had, schoten ze je dood. Mijn vader was nergens bang van, maar mijn moeder was heel bang. We dachten dat de buurman bij de NSB zat en ze was bang dat we verraden zouden worden. Toen heeft mijn vader hen op een nacht op de fiets naar een boerderij gebracht. Toen de oorlog voorbij was, kwamen ze mijn ouders bedanken voor alles.’

Wat herinnert u zich van het Sinterklaasbombardement?
‘Op Sinterklaasdag, dat was toen 6 december, hadden mijn ouders een mooi tafelkleed met een rood lint eroverheen op tafel gelegd, met cadeaus erop. Mijn broertje en ik zongen in de ochtend een sinterklaasliedje en we openden ons cadeau, een toverlantaarn. We waren er heel blij mee. Er stonden ook twee bloempotten met cyclamen op tafel. Er lag een briefje bij ‘voor oma’. Nadat we met de toverlantaarn gespeeld hadden, besloot mijn vader dat we op de fiets naar oma in de Hoogstraat zouden gaan. Mijn broertje voorop met een pot, ik achterop. Bij de spoorwegovergang moesten we wachten. Opeens kwamen er vanaf de kant van het PSV-stadion een heleboel vliegtuigen aan. Ze vlogen verschrikkelijk laag, je kon de piloten zien zitten, en het was een geweldig lawaai. Er werden bommen op de Philipsfabrieken gegooid, omdat daar van alles voor de Duitsers werd gemaakt, en ook op rest van de Emmasingel en de Demer kwamen ze terecht. De mensen die voor de spoorbomen stonden, sloegen door de luchtdruk tegen de grond. Iedereen vluchtte daarna weg. Het bleken geen gewone bommen, maar brandbommen, met fosfor erin. Dat gaat al branden als je eraan komt.
Wij vluchtten met een heleboel mensen het huis van een dokter in. De deur hadden ze ingetrapt. Maar er kwam veel rook binnen. Mensen trapten de ruiten van de behandelkamer om de tuin in te vluchten. Daar konden we weer ademhalen. Ze probeerden de brandende fosfor uit te stampen, maar dat ging daardoor nog harder branden. We zijn over de muur geklommen en naar huis gelopen. Wat we toen zagen was verschrikkelijk. De voordeur stond open en mijn moeder en zusje waren weg… We vonden hen gelukkig bij de buren. Door de luchtdruk bij het ontploffen van de bommen was het slot uit de deur geslagen en zo was de voordeur opengesprongen.’

Hoe voelde u zich toen de oorlog afgelopen was?
‘Ach jongen, prachtig was dat. We hadden anderhalve dag lol, al die militairen en al die biscuits die ze uitdeelden. Maar toen, 19 september, op de tweede Bevrijdingsdag… We stonden de hele dag aan de Boschdijk naar die Amerikanen en Engelsen te zwaaien en te schooien. ‘s Avonds om een uur of zes, zeven, toen het donker was, zagen we allemaal lichtkogels boven Eindhoven. Wij dachten dat het vuurwerk was, voor de lol, voor de mooiigheid. Maar het was geen vuurwerk. De Duitsers gingen de Eindhovenaren eens eventjes afstraffen. Heel Eindhoven stond vol militaire auto’s, vol benzine dus. Ook bij ons voor de deur stonden Engelse auto’s, schuin tegen de stoep aan met zo’n tank erachter waar wel 4000 liter benzine inzat. We waren als de dood dat er een bom op zo’n tank zou vallen. We zijn toen de schuilkelder ingegaan. De volgende dag ontvluchtten bijna alle mensen Eindhoven. Met paard en wagen mochten we meerijden met de schillenboer uit onze straat. We zijn toen naar de omgeving van Aalst en Waalre gereden en hebben daar in een koeienstal geslapen. We hadden gelukkig dekens meegenomen. Daar zijn we drie dagen gebleven. Toen bleek dat de Duitsers niet meer terugkwamen, zijn we weer naar huis gegaan.’

 

           

Erfgoeddrager: Yara

‘In Staphorst kregen we zelfs geen glaasje water’

Emmy Davids vertelt aan Silve, Yara en Maksim van de 3e Daltonschool over haar leven tijdens de oorlog. Zij groeide op in de Eerste Jan Steenstraat en besefte met de jaren steeds beter wat er allemaal is gebeurd.

Wanneer besefte u dat de oorlog begonnen was?
‘Ik was acht toen de oorlog begon. Op die leeftijd besef je wel dat er iets is, een ramp. Maar tegelijkertijd was ik ook lekker op straat aan het spelen. Dat veranderde niet meteen. Later merkte je meer. Mijn ouders konden met moeite voldoende eten bij elkaar scharrelen. Mijn vader ging op de fiets naar de boeren om eten te halen. Via zijn werk, hij was vioolspeler en speelde op bruiloften en partijen, kreeg ie restjes mee. Er was ook een tekort aan kolen en hout. Ik ging erop uit om dat te stelen. Dat was voor een kind een avontuur. Ook was ik een keer na spertijd nog buiten en toen ben ik, verstopt in de bosjes, bijna betrapt door een Duitse soldaat. Dat waren angstige momenten. Om ons heen zag je hoe de huizen van Joden werden gesloopt. Ik heb daaraan meegeholpen; ik had toen geen idee, ik zocht gewoon hout voor de kachel, en dat pikte ik daar. We gingen ook langs de kolenboten die aan de Amstel lagen. Dan deed ik de kolen in een jas met een kapotte voering. Hadden we weer twee dagen warmte. Ik ben niet zo bang geweest, ik heb geen bombardementen meegemaakt, en ik was ook te jong om te beseffen wat er precies gebeurde. Later heb ik gedacht, had ik maar wat meer gevraagd aan mijn ouders over die tijd.’

Moesten jullie onderduiken?
‘Mijn broer en mijn oudste zus, met haar vriend, waren ondergedoken om aan dwangarbeid in Duitsland te ontkomen. We mochten niet weten waar. Later begreep ik pas waarom niet; als kind zou je ze kunnen verraden. De situatie zonder hen was voor mij heel normaal. Soms ging ik naar school, in de Jan Steenstraat. En ik speelde dus buiten. Tollen en knikkeren, Diefje met verlos, rolschaatsen. Er was nauwelijks verkeer, je kon lekker spelen. Na de oorlog heb ik veel schoolwerk moeten inhalen. Op mijn vijftiende ben ik al gaan werken, als naaister, in een lampenkappenfabriek en als hoedenmaker. Doordat ik wel bijdehand ben, heb ik veel ingehaald wat ik op school heb gemist heb.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Tijdens die winter in 1944 hadden we de ergste honger. We zijn toen op de fiets naar familie in Leeuwarden – mijn ouders kwamen uit Friesland – gegaan. Mijn moeder zat in de bakfiets, mijn zusje en ik ernaast. Mijn vader heeft ons helemaal naar Leeuwarden gefietst. Dat duurde dagen en dagen. Dan vroegen we onderweg of we ergens konden logeren, bij mensen thuis of in schuren of scholen die waren opengesteld. We waren natuurlijk niet de enigen die dit deden. Soms kwamen er vliegtuigen over, dan moest je schuilen in de greppel. Voor ons als kinderen was die reis, dat slapen in het hooi, één groot avontuur. Er stonden onderweg veel aardige mensen voor ons klaar. Alleen niet in Staphorst. Daar kregen we nog geen glaasje water! Ik ben nooit meer in Staphorst geweest, tot mijn kinderen aangaven dat ze daar wel eens naartoe wilden. Ik had zo’n afkeer van die plaats door de oorlog. Ook heb ik er een afkeer van de katholieke kerk aan overgehouden. Kinderen kregen te eten in de kerk op de Ceintuurbaan, maar ik mocht niet naar binnen, omdat ik niet katholiek was. Als de grote ketels met eten leeg waren, werden ze buitengezet. Met mijn kleine lepeltje haalde ik dan de restjes eruit. Ik heb later nooit een kerk bezocht.’

Hoe was het toen Nederland bevrijd was?
‘De bevrijding was een groot feest en we konden weer naar huis! Dit keer met de trein. Geen idee hoe mijn ouders aan het geld voor kaartjes kwamen. Er waren optochten, er kwamen militairen de stad in, mensen hadden vlaggen, ze zongen, je kon weer vrij rondlopen! Er was er nog steeds niet veel. Mijn moeder maakte jassen van overgordijnen voor ons. We kregen bonnen om spullen te kopen, ook snoep.
Na de oorlog zijn mijn man ik lid van de Gebroken Geweren geworden. We zijn tegen oorlog. Ik denk door wat we hebben meegemaakt. Ik hou ook niet van gezag; ik wil niet dat iemand anders mij vertelt wat ik moet doen. Onze kinderen heb ik nooit verteld over mijn herinneringen. Mijn oudste dochter is mee geweest naar een eindontmoeting en ze hoorde dingen voor het eerst. Heel lang heb ik er niet over gepraat. Pas doordat ik een paar jaar geleden mee ging doen aan Oorlog in mijn Buurt, kwamen er herinneringen boven.’

               

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892