Erfgoeddrager: Uma

‘Mijn vader had aanzien, omdat zijn vader Raja was’

Amaany, Uma, Mike en Saiffedin van groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool interviewen mevrouw Francisca Pattipilohy. Daarvoor komt ze naar hun school. Als de auto is voorgereden, vouwt haar dochter vakkundig de rollator open. Binnen helpen de kinderen de verteller de paar traptreden in de gang op, waarna ze al snel in het klaslokaal kan neerstrijken. Francisca kijkt ernaar uit door de leerlingen geïnterviewd te worden. Ze is 96 jaar oud, dus er is genoeg te vertellen. ‘Wel hard praten, hoor!’ zegt ze, ‘anders hoor ik je niet.’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik kom uit Indonesië, van Java, de kleinste van de vier grotere eilanden. Ik ben daar in 1926 geboren. Als kind ben ik gevlucht voor het eerste fascistische regime, van generaal Soeharto. Toen ik een jaar of zestien was, werd ik door mijn vader voor mijn eigen veiligheid naar Nederland gestuurd om daar Rechten te gaan studeren. Doordat ik opgroeide in voormalig Nederlands-Indië en mijn ouders een bepaalde afkomst en aanzien hadden, had ik als een van de weinige kinderen op een Europese lagere school gezeten en sprak ik Nederlands.’

Hoe zit het met het koloniale verleden van Indonesië?
‘In 1625 heeft Jan Pieterszoon Coen de Indonesische eilanden bezet. Indonesië kwam zo in handen van Nederland. J.P. Coen was degene die specerijen zoals nootmuskaat naar Europa bracht. En dat bracht miljarden op. Met die rijkdom konden ze een groot leger inzetten. Legers waren in die tijd betaalde legers. Je hoefde dus niet per se van het land te zijn waar je voor vocht. Je kon je als soldaat aansluiten bij het leger dat mensen nodig had. Het Nederlandse leger was groot en kon het enorme eilandenrijk in 1625 bezetten. Heel Indonesië was toen een kolonie van Nederland. Wel gek als je dat bedenkt, want het waren hooguit 200.000 Nederlanders als bezetters van zo’n 70 miljoen inwoners van Indonesië. Dat lukte met name doordat de inwoners van Indonesië over alle eilanden verspreid leefden. In dat Nederlands-Indië dat J.P. Coen gevestigd had, groeide ik op. De Tweede wereldoorlog heeft Indonesië en Azië pas in 1942 bereikt, toen Japan mee ging doen. Indonesië werd bezet door Japan. Onze president Soekharno was op dat moment door de Nederlanders in asiel geplaatst, omdat Indonesiërs onder zijn leiding wilden strijden voor een onafhankelijk land, waar ze wel onderwijs konden krijgen. In 1945, toen de Engelsen Indonesië bevrijdden, was er geen actieve regering. De Nederlandse regering van Indonesië was bij de komst van de Japanners naar Australië gevlucht. Er kwam toen snel een Nederlandse delegatie vanuit Australië terug om Indonesië weer te bezetten, maar toen was er al een Indonesische strijdgroep, die tot eind 1949 de onafhankelijkheidsoorlog voerde.‘

Waren er dingen die u als inlander niet mocht?
‘Er waren in de tijd van de bezetting drie categorieën. Allereerst de categorie die alle rechten had: de Europeanen. De tweede categorie was de vreemde Oosterling; de Arabieren, Chinezen en Indiërs die ook in Indonesië woonden in die tijd. De derde categorie was de inlander. Die laatste categorie had helemaal geen rechten. Er waren voor deze groep ook geen scholen. Mijn vader, en dus ik, behoorde tot de feodale groep van de Molukken. Mijn vader had aanzien, omdat zijn vader, mijn opa dus, Raja was (hoofd/koning) van die grote gemeenschap in de Molukken. Hij is ambtenaar geworden in de koloniale tijd om ervoor te zorgen dat zijn kinderen naar school zouden kunnen. Mijn vader, die in 1892 is geboren, was een slimme man en was architect van beroep. Er waren een heleboel Nederlandse ingenieurs en architecten in Indonesië in die tijd, maar die spraken geen Indonesisch, dus zij konden daar niet werken. Wij hadden het dus uitzonderlijk goed. Mijn moeder kwam ook uit een feodale groep, een andere groep, maar wel waar de kruidnagel en de kokosnoot vandaan kwam en waar Nederland zo vreselijk rijk van is geworden in die tijd. Dus ik had geluk en kon direct al naar de Europese lagere school, wat dus normaal voor mensen uit Indonesië niet kon. Ik was één van de zes inlanders in mijn examenklas.’

Bent u nog wel eens terug geweest naar Indonesië?
‘Ja. Het is heel erg veranderd. Alleen al omdat er destijds 70 miljoen mensen woonden en nu 260.000 miljoen. En toen konden mensen zich door de bezetting lange tijd niet ontwikkelen of zelf profiteren van de producten van eigen bodem. Dat is nu wel anders. Het is nog steeds het mooiste land ter wereld. Het klimaat is ook erg prettig. Ik vind Nederland vaak maar koud. Ik herinner me vooral de bergen in de buurt van Batavia. Het was vaak rond de 30 graden in het laaggebied en rond de 25 graden aan de voet van de bergen. Daar bij die bergen, dat was prachtige, indrukwekkende natuur. Met heel grote bomen met een middellijn van wel twee meter en waarvan het mariënhout werd gebruikt om bijvoorbeeld tafelbladen te maken. Het oostelijk gedeelte van Indonesië kent de diepste zee ter wereld. Ik heb daar een armband van koraal vandaan. Kijk, ik heb die nu om. Dat is vuurrood als het uit het water komt, maar daarna wordt het langzaam zwart. Het schijnt geneeskundige krachten te hebben.’

Erfgoeddrager: Uma

‘Het vlees verstopte mijn moeder onder mijn zusje in de wagen’

Ben Bakker (1938) wordt op de Corantijnschool geïnterviewd door Ali, Joshua, Uma en Nadine. Op weg naar school kwam hij langs het Surinameplein en herinnerde hij zich dat hij vlak na de oorlog daar altijd voeltbalde. Het was toen een grote zandvlakte, zijn jack werd gebruikt als doelpaal en die vergat hij wel eens als hij naar huis ging. Dan moest hij weer terug om hem te halen. Gelukkig lag zijn jas er altijd nog.

Heeft u veel in de oorlog meegemaakt?
‘Ik heb zelf niet zoveel meegemaakt, omdat ik nog klein was. Wat ik me vooral herinner is dat we vaak bang waren van de vliegtuigen die overvlogen om ergens bommen te werpen. Dan gingen de sirenes en scholen we met mijn moeder in de gangkast. Gelukkig is er nooit een bom op ons gevallen. In de hal van ons huis aan de Stuyvesantstraat was een luikje waaronder geweren lagen. ’s Avonds kwamen er soms mannen bij ons thuis. Mijn ouders zeiden dat dat ooms van ons waren, zodat ik niet buitenshuis zou praten over ‘die vreemde mannen’. Ze kwamen bij ons met de geweren oefenen.’

Denkt u vaak aan de oorlog, aan wat er is gebeurd?
‘Tijdens de herdenking 4 mei op de Dam denk ik sterk aan mijn ouders en hoe zij de oorlog hebben meegemaakt. Ze hebben altijd in de zenuwen gezeten om het verzetswerk dat ze deden. Ik zie nog voor me dat mijn moeder op het aanrecht vlees in stukken sneed. Geen idee hoe ze daar aan kwam. Ze bracht als koerierster de porties naar mensen die in de buurt zaten ondergedoken. Het vlees zat verstopt onder mijn zusje in de kinderwagen; wij wandelden ernaast mee. De adressen van de ondergedoken mensen stonden op de achterkant van een kalender bij ons thuis.’

Heeft u iemand gekend die een NSB’er was?
‘Er woonden bij ons in de Stuyvesantstraat veel mensen die bij de NSB zaten. Ook de ouders van mijn vriendje dat tegenover ons woonde. Mijn ouders lieten toe, ook om geen argwaan te wekken, dat ik met hem speelde. Gelukkig hebben ze ons nooit verraden. Ze wisten ook niet dat mijn ouders verzetswerk deden. Na de oorlog heeft mijn vader wel de zoon van onze bovenburen, die voor de Duitsers had gevochten, gearresteerd. In het uniform van de Binnenlandse Strijdkrachten heeft hij hem opgepakt. Ik herinner me nog dat de moeder bij ons kwam aankloppen. “Ach, meneer Bakker, kunt u hem vrijlaten?” vroeg ze.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Er was niks, maar met Sinterklaas kreeg ik toch een cadeautje! Een blikken verkeersagentje dat met z’n armen kon bewegen. Er zat een doosje aan vast met daarin gekleurde doperwten, die snoepjes moesten voorstellen. Wat we ook in die tijd deden was langs de boeren in de buurt gaan. Achter de Postjeskade hier was de polder. Onder andere Dirk van Broek, de overgrootvader van de huidige generatie, woonde daar. Mijn zusje en ik gingen dan eerst langs buren om etensafval op te halen. In ruil daarvoor kregen we dan een flesje melk van boer Dirk. Heel veel mensen haalden melk bij hem in de oorlog. Na de oorlog opende hij op het Mercatorplein de eerste supermarkt van Nederland, naar het concept in Amerika.’

Erfgoeddrager: Uma

‘De boer bracht ons vers stro waar we op konden slapen’

Dick de Wit komt op een zonnige dag naar de Van den Brinkschool in Wageningen gefietst. In de peuterspeelzaal zitten Tara, Uma en Madelein al te wachten. Toen de oorlog in 1940 begon, was hij pas 2 jaar oud. Meneer De Wit heeft een schatkist vol met herinneringen en foto’s meegenomen. De persoonsbewijzen van zijn ouders, hun bonnenkaart, zelfs de labels voor de koffers tijdens de eerste evacuatie heeft zijn moeder bewaard.

Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er oorlog was?
‘De oorlog begon op 10 mei 1940. Ik was toen 2 jaar en kan me daar niets meer van herinneren, maar ik denk dat ik – als ik wat ouder was geweest – het wel heel spannend had gevonden. Bij de eerste evacuatie van Wageningen gingen we met een schip de Rijn af, met de gevechten aan de oevers al in volle gang. We kwamen in Zevenhuizen terecht, maar daar zijn we alleen paar dagen gebleven. En toen met de boot weer terug.’

Hoe was het om weer terug te komen na de eerste evacuatie?
‘Ik kan me wel voorstellen dat mijn ouders zich wel zorgen hebben gemaakt over hun huis, in welke staat ze dat weer zouden aantreffen. Gelukkig was er niets mee gebeurd. Mijn ouders hadden de deuren niet op slot gezet toen we weggingen, maar er was ook niets gejat. Wij hadden ook een hond, en huisdieren mochten niet mee met de evacuatie. Daarom had men bedacht dat je je hond of kat naar het slachthuis moest brengen, waar ze werden doodgeschoten. Mijn moeder zag dat echt niet gebeuren. Ze zei: ‘We gaan alleen kort weg, dus we laten wat eten achter en dan zien we het wel’. En toen we weer terugkwamen, was hij er nog. Hij lag achter het huis en zag er ook echt prima uit, dus waarschijnlijk heeft hij van Duitse of Nederlandse militairen nog iets lekker gekregen want er stond een bak die niet van ons was.’

Heeft u ook ooit contact gehad met een Duitse soldaat?
‘Wij woonden aan de Brinkerweg, pal naast een school die nu ‘de Bijenkorf’ heet. Als ik door een hek in onze tuin kroop, kwam ik terecht op het schoolplein. Later werd de school gevorderd door de Duitsers. Op een dag kroop ik weer door het hek, en zag een paar Duitsers op het schoolplein. Eentje stond zich midden op het plein te wassen. Ik geloofde niet wat ik zag: hij stond daar helemaal naakt. Ik had mijn vader zelfs nog nooit naakt gezien. Maar de soldaat schaamde zich helemaal niet, begon met mij te kletsen en vroeg mijn naam. Ik vond het prachtig, ze waren heel aardig. Tot mijn moeder erachter kwam. Ze werd heel boos en zei dat ik er niet meer mag komen. Ik snapte dat niet. Ze hadden zulke prachtige grote auto’s, daar was ik helemaal van onder de indruk. Ik mocht er zelfs een keer achter het stuur zitten. Als je 5 bent, vind je dat echt fantastisch.’

Waar kwam u terecht tijdens de tweede evacuatie van Wageningen?
‘Na 17 september 1944 begonnen de gevechten bij Arnhem met de Engelse parachutisten. En al vrij snel was Wageningen niet meer veilig. Daarom moest de stad op 1 oktober leeg zijn. De meesten gingen richting Ede en Veenendaal en daar moest je het maar verder uitzoeken. Wij zijn in september terechtgekomen op de Rijnsteeg in Wageningen, in Noord-West. Daar hebben we een aantal dagen in de stal van een boerderij gezeten. De boer bracht ons vers stro, waar mijn ouders, mijn zusje en ik op konden slapen. Na een paar dagen moesten we daar ook weg, en gingen ook wij verder naar Veenendaal, waar we opnieuw bij een boer belandden. Ik was toen 6 en vond het prachtig. Ze hadden koeien, varkens…er was genoeg te doen, genoeg te spelen. Later konden wij bij de broer van mijn moeder terecht, die met zijn gezin ook in Veenendaal woonde.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Ik kan me niet herinneren dat we echt honger hebben gehad. Tijdens de Hongerwinter zaten wij bij mijn oom en zijn gezin. In totaal waren wij vier volwassenen en vier kinderen. Mijn oom was onderwijzer en kreeg nog wel eens wat. Wat ik me ook nog heel goed kan herinneren is het kippenhok in de tuin. Ze hadden twee kippen, de eitjes werden bewaard tot zondag, dan kreeg iedereen een half eitje. Dat was een feest. En toen gebeurde er een ramp, een kip was ontsnapt. Maar ik heb haar weer gevonden en gevangen. Met de kip onder de arm liep ik naar huis, toen was ik wel heel trots. De held van de dag.’

Voelde u zich veilig in Veenendaal?
‘In Veenendaal kwam de oorlog vooral in de laatsten maanden erg dichtbij. Ik kan me nog herinneren dat we regelmatig de kelder in moesten om te schuilen. Daar zaten we dan heel krap naast elkaar, wachtend tot de beschietingen weer over waren. Een keer is een granaat dicht ij het huis gevallen. Die knal vergeet ik nooit. Het glas dat nog in de kelderraam zat, sprong eruit. In de kelder zat ook een man wiens hoofd nog kaler als die van mij nu. Op zijn hele hoofd zaten glassplinters en krasjes. Hij zag er een beetje uit als een egel. De boerin waar we in huis zaten, heeft die glasscherven een-voor-een met het pincet verwijderd.’

Erfgoeddrager: Uma

Toch koesterden we geen haat tegen Duitsers

Wij interviewden mevrouw Schagen bij het Rozenoord monument in het Amstelpark. Mevrouw Schagen werd een maand na het begin van de oorlog geboren. Ze woonde in Wognum. Haar vader had een leidende rol in het verzet en een kapperszaak waar hij veel onderduikers knipte en schoor: “dat moest ook gebeuren.” De vader van mevrouw Schagen werd opgepakt door de nazi’s en op 8 maart 1945 gefusilleerd bij Rozenoord. Ze kan zich bijna niets van hem herinneren. Vorig jaar werd het monument onthuld, waar ook de naam van haar vader een plaatsje gekregen heeft. Nu heeft ze een tastbare herinnering aan hem.

Wat merkte u van de oorlog?
“In het dorp waar ik woonde hadden we genoeg te eten tijdens de Hongerwinter, omdat wij een moestuin hadden. Daarom kregen we mensen uit de grote stad aan de deur die om een pannetje eten vroegen. We hadden wel een tekort aan bepaalde voedingsstoffen, zoals vlees. Al ons vee was gestolen door de nazi’s. Iedere dag kregen we een liter melk, maar daar moesten we met vier volwassenen en zes kinderen van drinken. Ik hoorde ’s nachts vaak vliegtuigen overvliegen, die gingen bombarderen in Duitsland. Toch koesterden we geen haat tegen Duitsers. We hadden een paar Duitse soldaten te logeren en zij waren erg aardig. Een van hen heeft een keer pannenkoekjes voor me gebakken.”

Herinnert u zich dat uw vader werd opgepakt?
“Ik was heel jong, maar ik weet nog dat we aan tafel zaten toen er plotseling nazi’s ons huis binnenstormden. Ze maakten veel lawaai en namen mijn vader mee. In maart hoorde ik dat hij gefusilleerd was, maar ik wist toen niet wat dat woord betekende. Ik ging de straat op en zong: ‘mijn vader is gefusilleerd’. Mijn broer werd daar heel boos om. Pas maanden later kreeg mijn moeder te horen waar zijn lichaam was en mochten we hem begraven. Toen de kist naar beneden zakte, klonken er saluutschoten. Mijn tante viel flauw van de schrik, maar ik dacht eerst dat ze doodgeschoten was.”

Wat betekent het monument voor u?
“Het monument geeft mij een tastbare herinnering aan mijn vader en daar ben ik erg blij mee. Ik weet bijna niets meer van mijn vader, alleen dat hij mij weleens een Eskimo kus gaf. Dan bewogen we onze neuzen langs elkaar heen. Mijn oudere broers en zussen hebben veel problemen gehad met de dood van mijn vader. Mijn broer had vaak last van woedeaanvallen. Ik weet niet zo goed hoe het voor mijn moeder was dat ze jong weduwe was. Daar sprak ze niet over. Ik ben blij dat de kinderen van nu nog interesse hebben in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het is belangrijk dat het verleden doorgegeven wordt en ik vind het fijn dat jonge mensen het initiatief genomen hebben om een monument voor de gefusilleerden te maken.”

Erfgoeddrager: Uma

‘Een Eskimo kus als enige herinnering’

Wij interviewden mevrouw Schagen bij het Rozenoord monument in het Amstelpark. Mevrouw Schagen werd een maand na het begin van de oorlog geboren. Ze woonde in Wognum. Haar vader had een leidende rol in het verzet en een kapperszaak waar hij veel onderduikers knipte en schoor: “dat moest ook gebeuren.” De vader van mevrouw Schagen werd opgepakt door de nazi’s en op 8 maart 1945 gefusilleerd bij Rozenoord. Ze kan zich bijna niets van hem herinneren. Vorig jaar werd het monument onthuld, waar ook de naam van haar vader een plaatsje gekregen heeft. Nu heeft ze een tastbare herinnering aan hem.

Wat merkte u van de oorlog?
“In het dorp waar ik woonde hadden we genoeg te eten tijdens de Hongerwinter, omdat wij een moestuin hadden. Daarom kregen we mensen uit de grote stad aan de deur die om een pannetje eten vroegen. We hadden wel een tekort aan bepaalde voedingsstoffen, zoals vlees. Al ons vee was gestolen door de nazi’s. Iedere dag kregen we een liter melk, maar daar moesten we met vier volwassenen en zes kinderen van drinken. Ik hoorde ’s nachts vaak vliegtuigen overvliegen, die gingen bombarderen in Duitsland. Toch koesterden we geen haat tegen Duitsers. We hadden een paar Duitse soldaten te logeren en zij waren erg aardig. Een van hen heeft een keer pannenkoekjes voor me gebakken.”

Herinnert u zich dat uw vader werd opgepakt?
“Ik was heel jong, maar ik weet nog dat we aan tafel zaten toen er plotseling nazi’s ons huis binnenstormden. Ze maakten veel lawaai en namen mijn vader mee. In maart hoorde ik dat hij gefusilleerd was, maar ik wist toen niet wat dat woord betekende. Ik ging de straat op en zong: ‘mijn vader is gefusilleerd’. Mijn broer werd daar heel boos om. Pas maanden later kreeg mijn moeder te horen waar zijn lichaam was en mochten we hem begraven. Toen de kist naar beneden zakte, klonken er saluutschoten. Mijn tante viel flauw van de schrik, maar ik dacht eerst dat ze doodgeschoten was.”

Wat betekent het monument voor u?
“Het monument geeft mij een tastbare herinnering aan mijn vader en daar ben ik erg blij mee. Ik weet bijna niets meer van mijn vader, alleen dat hij mij weleens een Eskimo kus gaf. Dan bewogen we onze neuzen langs elkaar heen. Mijn oudere broers en zussen hebben veel problemen gehad met de dood van mijn vader. Mijn broer had vaak last van woedeaanvallen. Ik weet niet zo goed hoe het voor mijn moeder was dat ze jong weduwe was. Daar sprak ze niet over. Ik ben blij dat de kinderen van nu nog interesse hebben in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het is belangrijk dat het verleden doorgegeven wordt en ik vind het fijn dat jonge mensen het initiatief genomen hebben om een monument voor de gefusilleerden te maken.”

oorlog in mijn buurt 2 februari 2016, interview met Marga van Schagen, foto: Katrien Mulder

Erfgoeddrager: Uma

‘Groot feest in de Ritakerk’

Het bombardement op de Ritakerk in Noord kan Annie Onderwater-Van Gogh zich nog goed herinneren. De kerk vol zat vol met feestelijk geklede mensen. En toen vielen de bommen.

Wanneer merkte u iets van de oorlog?
“Op 17 juli 1943 was er een groot feest in de Ritakerk, waar iedereen van mijn school naar toe ging. Ik had een prachtig jurkje aan en voelde me net een bruidje. Ineens hoorden we enorm lawaai en werd het helemaal donker. Overal om ons heen hingen grote stofwolken. De kloosterzuster riep dat we allemaal onder de banken moesten schuilen maar ik zat dichtbij de uitgang en ben snel naar buiten gerend. Naar huis. In onze straat was ook een bom gevallen. In de dakgoot van het huis hing een soldatenlaars. Ons huis stond nog overeind, maar was niet meer bewoonbaar.”

Heeft uw familie het bombardement overleefd?
“Ja, toen ik de hoek omliep, kwam mijn vader net aan. Samen liepen we naar het park, waar we mijn moeder en zusje weer zagen. Zij waren thuis geweest toen de bommen vielen. Mijn zusje zat aan de eettafel en mijn moeder op het toilet. Mijn moeder heeft toen snel mijn zusje bij zich geroepen in de wc. Een geluk, bleek later, want de eettafel lag helemaal onder de glasscherven. Na het bombardement lagen de straten vol met stenen en scherven. Als kinderen bouwden wij onze eigen huisjes met de stenen en speelden samen ‘vadertje en moedertje’.”

Heeft u last gehad van de Hongerwinter?
“Mijn moeder was toen hoogzwanger van mijn broertje en ging twee keer in de week op de fiets naar de boeren om eten voor ons te halen. Sommige kinderen uit de buurt werden bij boeren in de omgeving ondergebracht om aan te sterken. Mijn zusje en ik waren ook uitgekozen maar mijn vader wilde dat ik thuis bleef. Mijn zusje ging wel en woonde tot het einde van de oorlog bij een boer in Opdam.”

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892