Erfgoeddrager: Seppe

‘Het meisje op school had zo’n gele ster op haar jas en ineens was ze verdwenen’

Sam, Seppe, Benne en Jovany lopen van de Twiskeschool naar het huis van 93-jarige Evert van Voorst. Zijn creativiteit is overal in het huis terug te zien: zelfgemaakte schilderijen sieren de muren, een drumstel staat in de kamer en bovendien heeft hij het huis waarin hij woont zelf gebouwd. Na het interview geeft hij een rondleiding.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Ik was zes jaar oud toen de oorlog uitbrak. Echt begrijpen deed ik het toen nog niet, maar het was al een tijd onrustig. Op 10 mei 1940, de ochtend dat de Duitsers Nederland binnenvielen, gingen overal de sirenes af. Het was niet helemaal onverwacht, want sinds Hitler aan de macht was in Duitsland, dreigde er al oorlog. In het begin merkte ik er niet zoveel van. Pas later begon de ellende, vooral toen voedsel op de bon ging. Je kon niet zomaar iets kopen, je had distributiebonnen nodig. Maar zelfs met een bon moest je nog betalen. En het duurde jaren na de oorlog voordat sommige dingen, zoals fietsbanden, weer gewoon te koop waren.’

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Op mijn school in Tuindorp-Oostzaan zat maar één Joods meisje. Op een dag was ze er gewoon niet meer. Eerst zie je dat misschien nog niet echt, maar later besef je pas wat dat betekende. Ze had zo’n gele ster op haar jas en ineens was ze verdwenen. Niemand wist wat er met haar gebeurd was. Op school mochten we ook geen Engels meer leren, want dat was de taal van de vijand. Duits leren was niet verplicht, maar luisteren naar Engelse radiozenders was verboden. Als je een radio had, moest je die verbergen, anders kon je flink in de problemen komen.’

Wat deden jullie als het luchtalarm afging?
‘Als het luchtalarm ging en je was buiten, dan moest je zo snel mogelijk een winkel in of naar huis rennen. Op straat blijven was te gevaarlijk. Wij hadden thuis geen speciale schuilplek. We bleven gewoon binnen en hoopten dat het goed zou gaan. Het was een beetje zoals een lockdown, maar dan met echte dreiging. Er is een keer een bom gevallen op het Polluxplein, hier in Tuindorp. Ook hebben we een keer gezien hoe een Engelse piloot met een parachute naar beneden kwam. De Duitsers probeerden hem te pakken te krijgen. Hier in de buurt stonden ook zoeklichten en luchtafweergeschut. Als er vliegtuigen laag overkwamen, schenen ze die zoeklichten erop en dan begonnen de kanonnen te schieten.’

Hoe was het leven in de Hongerwinter?
‘In de Hongerwinter hadden we bijna niks meer te eten. We kregen suikerbieten, maar dat is eigenlijk geen eten. Je kon ze raspen en koken, maar het bleef vies. Iedereen kreeg drie kilo per week. Wij waren met vijf mensen thuis, dus dat was 15 kilo. Probeer dat maar eens thuis te krijgen zonder fiets, want de Duitsers hadden alle fietsen ingenomen.
Mijn moeder is lopend helemaal naar Hoorn en Medemblik geweest om eten te zoeken. Ze nam lakens en andere spullen mee om te ruilen voor aardappelen of graan. Maar dan moest je nog maar zien of je er echt mee thuis kwam. Soms namen de Duitsers het bij de pont gewoon in beslag.
Om een beetje te kunnen koken, hebben we alle deuren van de slaapkamers in stukken gezaagd. Er was amper gas of elektriciteit, dus we maakten kleine kacheltjes waarop we konden koken. Sommige mensen zetten hun fiets op z’n kop, hingen een fietslampje aan het plafond en lieten iemand trappen, zodat er een beetje licht was. Dat was onze verlichting in huis.’

Heeft u mensen gekend die in het verzet zaten?
‘Ja, de broers van mijn moeder zaten in het verzet. Ze hielpen bij het droppen van wapens uit Engeland en deden andere verzetsdingen. Maar na de oorlog waren er ook veel mensen die beweerden dat ze in het verzet hadden gezeten, terwijl dat helemaal niet waar was.
Bij ons in de buurt werden ook razzia’s gehouden. De Duitsers en de Nederlandse politie kwamen dan huizen doorzoeken, op zoek naar onderduikers of mannen die naar Duitsland gestuurd konden worden om in fabrieken te werken. Ze schreeuwden: ‘Kom naar beneden, anders schieten we door het plafond’. Mensen moesten zich verstoppen op zolders en vlieringen, maar als je goed luisterde, kon je hun ademhaling horen. Het was levensgevaarlijk.’

Wat deed u toen de oorlog voorbij was?
‘Toen de oorlog was afgelopen, ben ik meteen de straat op gegaan. Op het Zonneplein werd een groot bevrijdingsfeest gehouden. Iedereen ging de straat op, we hoefden nergens meer op te letten.Maar op de Dam in Amsterdam werd nog geschoten door een groep Duitse soldaten die zich in een gebouw hadden verschanst. Ze wilden zich niet overgeven en schoten op mensen die op straat feestvierden. Na de oorlog bleef distributie nog lang doorgaan. Niet alles was meteen weer te koop. Brood kon je sneller krijgen, maar groente en andere dingen duurden langer, want dat moest eerst weer groeien. Het duurde zeker drie jaar voordat het normale leven weer een beetje op gang kwam.’

Erfgoeddrager: Seppe

‘Ik heb haar niet kunnen vinden omdat ik haar slavennaam niet weet’

Orelia Blinker ontvangt Bob, Seppe en Milan bij haar thuis in Volewijck. De jongens van basisschool het Wespennest worden hartelijk ontvangen en hebben veel vragen voorbereid die ze aan mevrouw Blinker gaan stellen. Mevrouw is geboren in 1940 in Marowijne District in Suriname, op een plantage die Vacomjetepousse heette. Ze waren thuis met zes kinderen, had veel familie en heeft een leuke jeugd gehad. Mevrouw Blinker was 24 jaar toen ze met haar zoontje naar Nederland kwam, zwanger van de tweede. (1964).

Hoe was uw jeugd in Suriname?
‘Ik had een leuke jeugd, ik had veel plezier en heel van familie om me heen. We waren altijd bij elkaar. Ik had ook een honddie Jack heette, hij was echt mijn speelkameraad. Er waren niet veel andere kinderen in de buurt. Ik ben geboren op een plantage, daar was het altijd heel gezellig. We waren niet rijk, maar hadden nooit honger. Toen ik de leeftijd had om naar school te gaan moest ik naar de stad, naar Paramaribo. Tot ik 18 was en op de Mulo zat, woonde ik bij mijn nicht.Ik vond het niet echt leuk dat ik naar Paramaribo moest. Mijn familie zag ik niet veel meer, alleen tijdens de vakanties en dan ging ik ook direct daarna terug.’

Hoe was de reis vanuit Suriname?
Ik ben verhuisd naar Nederland omdat mijn man hier was, hij studeerde hier. Hij heeft een studie tot bankwerker gevolgd, daar was destijds veel vraag naar. We zijn met de boot van Suriname naar Nederland gegaan, dat duurde maar liefst twee weken. Je had geen vertier, je dag bestond uit eten, drinken en dan slapen. s’Avonds werd er wel eens gedanst.’

Waar woonde u vroeger in Nederland?
‘Ik heb vroeger vier jaar in Amsterdam-Oost gewoond, tot ik naar Noord verhuisde. De mensen waren leuk in Amsterdam, ik had hele lieve buren. Ik heb nooit nare opmerkingen gehad van andere mensen. Er waren niet veel zwarte mensen in de buurt waar ik woonde, slechts twee gezinnen.’

 Wat kunt u zich het beste herinneren van Suriname?
‘Alles, ik kan me alles herinneren. De schooltijd was heel leuk, ik ben op de basisschool wel eens gepest omdat ik goed kon leren. De meester trok me dan wel eens voor, dat vonden andere kinderen niet leuk. Ook kan ik me de Tweede Wereldoorlog nog goed herinneren, ook al was er geen oorlog in Suriname; we merkten dat wel. Suiker konden we bijvoorbeeld alleen maar op de bon halen. Tijdens oorlog wilde de Duitsers ook kolonies hebben, ze zijn zelfs naar Suriname gegaan, maar daar hoor je nooit wat over. Ze kwamen met een oorlogsschip, maar voordat ze aan land konden komen, capituleerden ze al.  Ze konden dus niets uitrichten en hebben zich overgegeven.’

Heeft u familie gehad die de slavernij hebben meegemaakt?
‘-ijn opa en oma niet, maar mijn overgroot-opa en -oma wel. Er is tegenwoordig een website waar je kan zoeken naar familie uit die tijd. Ik heb dat gedaan en vond heel veel mensen, alleen mijn overgrootmoeder niet. Ik heb haar niet kunnen vinden omdat ik haar slavennaam niet weet. Slaven kregen vroeger speciale slavennamen, ‘bemoeial’ is er bijvoorbeeld één.’

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Seppe

‘Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons’

Jaap de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Hij heeft eerder meegedaan met Oorlog in mijn Buurt. ‘De kinderen stellen goede vragen, het is belangrijk om de verhalen door te geven.’

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een mooie heldere dag. Het was een luchtgevecht en ik wist meteen dat het oorlog was. Het was spannend maar ook om bang van te worden. Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was voor je eigen veiligheid, want als ze licht zagen konden ze op je schieten. Mijn vader verstopte mijn nieuwe fiets en de radio in de kruipruimte onder de vloer. Als ik naar bed ging legde ik kleren naast m’n bed zodat ik ze snel kon aantrekken en weg kon rennen. Zo gingen we slapen, iedere dag. Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons. Zij waren bang voor de ondergrondse.

Bij ons in de straat op nr. 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun koffertje klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met drie kinderen. Daar ging je niet mee om. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en een tijdje vastgehouden. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen. Mijn vader kon het niet want dan was hij bang dat hij te werk werd gesteld in Duitsland.’

Heeft u ook iets spannends meegemaakt?
Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen.’

Was u bang om gepakt te worden?
‘Als ik gepakt zou worden dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Je mocht niemand iets vertellen, ook niet aan mensen die je vertrouwde.

Ik zat op het ECL en ik liep van school naar huis over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger altijd maagpijn. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we grote vierkante blikken scheepsbeschuit. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892