Erfgoeddrager: Sepp

‘Kitty was heel blond en zag er helemaal niet Joods uit’

Met de auto rijden Ella, Sepp, Rocher en Bobbie naar Bergen waar Gerrit Sijpheer woont. De gps geeft de verkeerde richting aan, maar na wat heen en weer rijden arriveren de leerlingen van de Kennemerpoort in Alkmaar bij het huisje van meneer Sijpheer. Met een warme lach opent hij de deur. ‘Daar zijn ze eindelijk!’ En met een sapje installeren ze zich in de huiskamer.

Wat deden uw ouders in het verzet?
‘Mijn ouders vonden dat je mensen die in nood zijn moet helpen, zoals ook nu dat je vluchtelingen uit oorlogsgebieden toelaat en helpt. Tijdens de oorlog waren mijn ouders bezig met het onderbrengen van Joodse mensen zodat ze uit handen van de Duitsers bleven. Ook werd bij ons in de kelder een illegaal krantje gedrukt, de verzetskrant.’

Hoe was het om onderduikers in huis te hebben?
‘Er waren zes Joden tegelijkertijd ondergedoken, maar in totaal hebben we denk ik twaalf onderduikers gehad die bij ons verbleven tijdens de oorlog. De eerste onderduikster was een meisje van 13 jaar, Hannie. Zij ontfermde zich over mij. We sliepen samen op zolder in een eenpersoonsbed. Zij werd als een zus voor mij. Daarna kwam een Joods jongetje: David Waterman die 12 jaar was. David kon alleen naar buiten als de kust veilig was. Dan riepen we ‘Pim Kieviet!’ En dan kwam David naar buiten. De naam David mochten we niet roepen want dat was een Joodse naam. Er waren veel Joodse kinderen die onderdoken omdat ze anders werden opgepakt en vergast werden in de vernietigingskampen.

In ons huis waren meerdere verstopplekjes voor als de Duitse soldaten kwamen, zoals een grote kelder onder het huis die we dicht konden maken. Ook waren er vluchtroutes in huis zodat de onderduikers naar buiten konden als er gevaar was. Heel soms kwamen er Duitse soldaten naar ons huis, maar mijn moeder praatte ze altijd weer weg.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Mijn vader had een baan waarmee hij bij alle boeren kwam en van hen kreeg hij vaak wat eten mee. Ook hadden wij een grote tuin waar we bieten en aardappelen verbouwden. En omdat mijn ouders bij het verzet zaten kregen ze ook eten van het verzet. We hadden dus altijd genoeg te eten, ook voor alle onderduikers in ons huis.

Kende u mensen die bij de NSB zaten?
‘Ik kende Kitty, een Joods meisje dat zat ondergedoken bij de familie Vrasdonk. Kitty was heel blond en zag er helemaal niet Joods uit. Zij bracht krantjes rond. Tegenover de familie Vrasdonk woonde een man die bij de NSB zat. Hij vond het altijd zo leuk dat zij krantjes rondbracht dat hij haar aanbood zijn fiets te gebruiken. Ze zei natuurlijk nooit tegen hem dat ze Joods was, maar na de Bevrijding heeft ze hem dat wel verteld.

Wat is het meest ingrijpende dat u mee heeft gemaakt?
Op een dag speelde ik met vriendjes toen er een Duitse soldaat met een groot geweer op zijn rug kwam aanlopen. We hadden geleerd om bang te zijn voor de Duitse soldaten, dus ik rende hard naar huis. Ik vond het heel eng. De deur bij ons was altijd op slot omdat we Joodse onderduikers in huis hadden, dus ik bonkte hard op de deur. Toen mijn moeder opendeed kwam net de Duitse soldaat de hoek om lopen. Hij kwam naar me toe en zei: heb je honger? Ik kreeg een dubbele boterham met kaas en zei: dank je wel, rotmof. Toen begon de Duitse soldaat te huilen. Mijn moeder vroeg hem wat er aan de hand was en hij vertelde dat zijn dorpje in Duitsland was platgebombardeerd en zijn vrouw en zoontje waren omgekomen. Toen troostte mijn moeder, de verzetsvrouw met Joodse onderduikers achter de deur, de Duitse soldaat. Op dat moment, zo klein als ik was, besefte ik de waanzin van dat wat oorlog is.

Nu zie je dat ook weer gebeuren: in Palestina worden hele dorpen platgebombardeerd en in Oekraïne komen mensen om door geweld.’

Erfgoeddrager: Sepp

‘Mijn vader stond daar vreselijk staan huilen’

Sepp ziet meneer Cor Bongers de Visserschool in Amsterdam West al binnenwandelen. ‘Kijk, het is die man in zijn nette pak!’ Niet veel later hangen Lecensio, Alexander, Levinio en Sepp aan de lippen van meneer Bongers. Zijn vader is tijdens de oorlog opgepakt en weggevoerd. Maar ontsnapte uiteindelijk toch aan dwangarbeid in Duitsland.

Wat was uw allereerste herinnering aan de oorlog?
‘Ik had buiten gespeeld en ik kom thuis. We woonden aan de Aalsmeerweg. Ik loop de huiskamer binnen en zie mijn vader daar vreselijk staan huilen. Dit verhaal grijpt mij nu nog aan. Mijn moeder en een buurman troosten hem. Hij schokschoudert. Stel je voor dat jouw grote sterke vader staat te janken. Je wereld vergaat op dat moment. ‘Er is iets heel ergs gebeurd’, denk je dan. Wat was er nou voorgevallen? Mijn vader had een schoenmakerij toen de oorlog begon. In het begin verdiende hij nog zijn brood ermee, maar dat ging steeds slechter. De mensen hadden geen geld meer om schoenen te laten maken. Dus wij konden geen eten meer kopen. Mijn vader bond een van zijn poetsmachines achterop zijn fiets met houten banden en ging ermee de polder onder Amsterdam in. Twee dagen lang heeft hij met die machine bij boeren geleurd of ze dat loodzware apparaat van hem wilden overnemen in ruil voor eten. Een van die boeren had medelijden en gaf mijn vader een zak koren. Terug in Amsterdam pakten de moffen die zak koren van hem af. Mijn vader kwam met lege handen thuis. Dat was zo’n klap voor hem dat wij daar de rest van ons leven ook last van hadden. Hij ging drinken. Maar hij heeft ons nooit een klap verkocht, zo was hij niet. Wat ik maar wil zeggen is dat zonder dat er een kogel aan te pas gekomen is, was deze oorlog toch heel wreed.’

Hoe vierden jullie verjaardagen of feestjes tijdens de oorlog?
‘Ik weet wel dat er voor cadeautjes geen geld was. Mijn oma had nog wel een paar spaarcentjes en als ‘grote oma’ kwam, zo noemden we haar, kregen we van haar een zilveren rijksdaalder. Dat was toen vreselijk veel geld. Dat zou nu wel twintig euro zijn. Verder mocht ik op mijn verjaardag van mijn moeder kiezen wat ik wou eten. Bloemkool was mijn favoriete maal. Als het was te krijgen, kreeg ik aardappels met bloemkool. Voor een stukje vlees was geen geld. Ik ben in armoede opgegroeid ,maar als ik terugkijk, ben ik daar geen slecht mens van geworden. Ik heb alleen maar geleerd om door te zetten. Je moet de moed niet opgeven. Niets komt vanzelf op je af. je moet er wat voor doen!’

Heeft u uw vader nog gezien en waarom is hij weggevoerd?
‘In die tijd moesten alle werkzame sterke mannen naar de arbeidseinsatz in Duitsland. Daar hadden ze fabrieksarbeiders nodig om geweren, granaten, vliegtuigen en vrachtwagens te maken. Ze noemden hen ook wel dwangarbeiders. Soms waren er razzia’s. Dan werden in een straat mannen bij elkaar gedreven en op transport gesteld. Op een dag overkwam dat mijn vader. Hij kreeg nog wel een seintje, zodat hij zich in een kolenhok kon verschuilen, maar de Duitsers kregen hem toch te pakken. Hij werd op transport gezet. Maar bij de Kramatweg in Amsterdam-Oost sprong hij, samen met een groepje anderen, uit de trein en wist te ontsnappen. Hij is even ondergedoken geweest. Toen werd er een nieuwe wet uitgevaardigd. Als een vader drie kinderen te onderhouden had, hoefde hij niet meer in Duitsland te werken. In 1944 werd mijn derde broertje geboren en hoefde hij dus niet meer naar Duitsland. Gelukkig bleef papa vanaf toen thuis.’

Hoe was het leven na de oorlog?
‘Het was niet zo dat we meteen weer genoeg te eten hadden, maar we waren vrij en we konden weer op straat wanneer we wilden. We hoefden niet meer bang te zijn voor Duitsers. De mensen leefden weer op en het minste of geringste was aanleiding om feest te vieren. Als ik toen een accordeon had gehad, had ik elke dag op straat gespeeld. Het was een heerlijke tijd. In 1948 was er een hele beroemde hardloopster, Fanny Blankers-Koen. Zij won drie gouden medailles, wat heel zeldzaam was. Toen ze werd gehuldigd, stonden er net zoveel mensen als bij de bevrijding. Iedereen uit Amsterdam was erop afgekomen.’

 

Erfgoeddrager: Sepp

‘Ik herinner me nog hoe ik op de deuren sloeg’

Alex, Medine, Matthew en Sepp van de Visserschool in Amsterdam West interviewen meneer Arnold Paalvast. Meneer Paalvast is geboren toen de oorlog net begon. Hij werd de oudste van een gezien met negen kinderen. Hij woonde niet in Amsterdam, maar in Den Haag tijdens de oorlog.

Wat gebeurde er op het vliegveld?
Mijn moeder had een zus en die werkte op een klein vliegveld. Daar kwamen veel parachutisten aan die als doel hadden om de koningin mee te voeren naar Duitsland. Mijn moeder was doodsbang wat daar allemaal ging gebeuren. Zij was toentertijd acht maanden zwanger van mij en haar vliezen braken te vroeg. Ik heb toen drie dagen zonder vruchtwater in de baarmoeder geleefd en werd daardoor blauw geboren!’

Wat heeft uw vader meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Mijn vader had in de oorlog een paard en wagen. Dat paard sliep ergens in de buurt van zijn bedrijfje. Op een dag kwamen de buren mijn vader vertellen dat hij uit moest kijken, want anderen wilden het paard slachten om op te eten. Toen heeft mijn vader het paard in de bijkeuken laten slapen. Mijn vader heeft ook een keer een paar dagen in de gevangenis gezeten. De Duitsers dachten namelijk dat hij meel had gejat. Hij is later vrijgelaten.’

 Moest u schuilen tijdens de oorlog?
Mijn vader heeft vaak moeten schuilen. Onder de kachel zat een luik en daar bleef mijn vader, soms heel lang, onder de grond verstopt voor de Duitse soldaten tijdens een razzia. Mijn vader werd onder die vloer zo zenuwachtig dat hij bijna kaal weer tevoorschijn kwam. Mijn ouders wisten wanneer er een razzia zou komen. Ze kregen een tip van de overbuurman, die bij het elektriciteitsbedrijf werkte. De Duitsers hadden tijdens de oorlog alle elektriciteit afgesloten, maar als ze een razzia uitvoerden, werd de elektriciteit wel even aangezet. Mijn ouders deden de stofzuiger in het stopcontact en als deze begon te loeien, wisten we dat er een razzia aankwam. Waarschijnlijk hadden de Duitsers de elektriciteit nodig om de lichten in de woningen aan te kunnen zetten om zo makkelijker mensen op te sporen.’

Wat is uw engste herinnering aan de oorlog?
Mijn engste herinnering vond plaats rond 1943. Ik was toen ongeveer 4 jaar. Als er een razzia van de Duitse soldaten kwam, schuilde mijn vader dus onder de grond. De razzia werd uitgevoerd om mannen tussen de 16 jaar en 60 jaar mee te nemen naar Duitsland en ze daar dwangarbeid te laten uitvoeren. Ik mocht niet gevonden worden als de Duitsers aan de deur kwamen. Ze zouden dan vragen ‘Waar is je vader?’ Als klein kind zou ik waarschijnlijk eerlijk zeggen waar mijn vader zich verstopt had. Daarom stopte mijn moeder me in de muizenkast. Dit was een grote rommelkast die in ons huis stond. Er zat geen licht in en deze kast kon op slot. Ik vond dat doodeng en raakte dan volledig in paniek. Ik herinner me nog hoe ik op de deuren sloeg. Die paniek ken ik nog wel.’

Erfgoeddrager: Sepp

‘Een Duitse soldaat op een kinderfietsje, zie je het voor je?’

Jan Kemper woont vlakbij basisschool De Zonnewijzer in Diepenveen. Zijn huis ligt maar een straat verwijderd van de plek waar hij is opgegroeid. Tim, Sepp, Annick en Jessy vinden het best spannend om hem te interviewen, maar zijn ook heel nieuwsgierig naar zijn verhalen. Tim maakt zich wel een beetje zorgen: hij houdt niet van oorlogsverhalen, hij vindt ze akelig. Als ze bij meneer Kemper achter het huis zitten, onder de parasol, zijn de zenuwen snel vergeten.

Hoe was het om als kind de oorlog mee te maken?
‘Hier in Diepenveen viel het allemaal wel mee. In Deventer was het veel erger, maar daar mocht ik van mijn ouders niet komen, veel te gevaarlijk. Onze school was gevorderd door de Duitse Wehrmacht, daar mochten wij niet meer komen. De school zat helemaal vol met Duitse soldaten en op het schoolplein stonden tanks en andere narigheid, dat weet ik nog wel. We kregen daarna overal les: bij een boer in de schuur, hier thuis en ook wel bij het huishoudschooltje bij de brug. We wisten nooit waar we de volgende dag heen moesten, dat kwam de onderwijzer ons vertellen. Na de oorlog ging ik nog naar de voorbereidende klas voor de middelbare school. Dat was een extra jaar omdat we zoveel leerachterstanden hadden.

‘Aan het eind van de oorlog hebben ze mijn fiets gestolen, en de step ging er ook vandoor. Dan moest je lopen, op hele oude schoentjes of klompen, maar ik kon helemaal niet lopen op klompen… Ik snapte ook niet wat ze met mijn fiets wilden. Een Duitse soldaat op een kinderfietsje, zie je het voor je?’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘We hebben gelukkig geen honger gehad. We hadden onze eigen moestuin en anders kon je wel eten bij de boer halen. Wel waren er bepaalde producten niet meer, zo hadden we geen boter voor op brood, en we moesten zuinig doen. Mijn oma kookte precies genoeg, er werd geen kruimel weggegooid. Ze bakte ook zelf brood. Mijn vader ging helemaal naar Doetinchem, 42 km op de fiets, om meel te halen. Een broer van mijn oma was daar molenaar. Wij hadden ook mensen uit het westen in huis, evacuees heetten die, omdat daar geen eten was. Daar vroegen mijn ouders geen geld voor, want dat hadden ze ook niet meer.

‘Alles op wielen en met een motor werd door de Duitsers gevorderd. Mijn vader heeft nog geholpen om de auto van de dokter bij een boer te verstoppen. Deze werd half onder de grond begraven en toegedekt met stro. Zo is zijn Hudson gered. Na de oorlog heeft mijn vader de auto schoongespoten, die zat vol met modder… dat was me een stinkboel. Dokter Visser heeft er nog jaren mee gereden.’

Had u een hekel aan de Duitsers?
‘Nee, dat kan ik niet zeggen. Die Duitsers, veel van die jongens moesten verplicht hierheen, die wilden liever thuis zijn. Wie ik wel heel akelig vond waren die onderofficieren, die gewoon aan de bel trokken, binnenkwamen en keken welke kamers ze wilden hebben. Die vorderden ze voor zichzelf, wij sliepen dan met zijn drieën op een kamer. Mijn moeder vond dat het allerergste. Stel je voor dat jij thuis bent, dat je je eigen kamer niet in kunt, dat je niet bij je leuke spulletjes kunt. Al het speelgoed moest opgeruimd, alles moest kaal.

‘Achter ons woonde een Duitse officier van de luchtmacht. Dat was een hele lieve man, die aaide ons over het hoofd en zei: ‘Zo’n jochie heb ik ook thuis, ik wou dat ik thuis was’. Deze man heeft samen met een verzetsman die vlakbij woonde, met een Duitse vrachtwagen in de Hongerwinter eten naar Rotterdam gebracht. Met gevaar voor eigen leven. Als ik daaraan denk, krijg ik nog een brok in een de keel, zo’n lieve man. Na de oorlog is die man hier nog terug geweest om te kijken of het goed met ons ging.’

Wat was het ergste dat u meegemaakt heeft in de oorlog?
Het ergste? Dat was voor mij als kind ook het leukste. Wij speelden op een dag bij een boerderij, in de buurt van de spoorlijn. Toen vloog er een jachtvliegtuig over en die schoot op een trein met een stoomlocomotief. Daar schoot die allemaal gaten in, het werd net een vergiet. Het kokend water, de stoom, spoot er aan alle kanten uit. Het was een prachtig gezicht, dat vergeet ik nooit. Voor die mensen van de trein was het natuurlijk wel heel erg.

‘Verder gebeurde er wel meer erge en gevaarlijke dingen, maar daar werden wij als kind ver weg van gehouden. Zo zaten er Joodse onderduikers in een boerderij waar we altijd speelden. Ze dachten dat wij het niet wisten, maar wij wisten het wel. Daar wij mochten nooit iets zeggen.’

Erfgoeddrager: Sepp

‘De dode mensen konden door de kou niet begraven worden’

Als Charlie, Tijm, Wouter en Sepp van de Annie M.G. Schmidtschool binnenstappen bij Jenny de Jong, vraagt ze meteen of iemand even kan helpen met haar iPad. Alle vier schieten ze behulpzaam toe. De één stopt de stekker in het stopcontact en de ander zet hem even wat lichter. Zo, nu gaat het weer werken. Iedereen is blij. De leerlingen ploffen naast elkaar op de bank en het interview met de 90-jarige kan beginnen.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Ik was tien jaar toen de oorlog uitbrak. Ik ben toen heel erg geschrokken van de vliegtuigen en de sirenes op het ziekenhuis, hier tegenover ons huis. Mijn moeder vertelde dat er oorlog kwam en dat de Duitsers bij ons de baas wilden worden. Na vijf dagen vechten hadden de Duitsers Nederland bezet. Mijn moeder dacht dat het wel snel over zou gaan. Maar toen ik naar de groenteboer moest om boodschappen te doen en de sirenes weer afgingen, holde ik als een gek naar huis en zei dat ik niet meer naar buiten durfde. Uiteindelijk heeft de oorlog vijf jaar geduurd.’

Hoe was het om puber te zijn in de oorlog?
‘Tja, pubers willen dwarsliggen, maar wij konden niks. Het was een rot leven. En als je iets tegen de Duitsers deed, werden ze boos. Thuis was het heel saai, de gordijnen moesten ’s avonds potdicht en we zaten bij een kaarsje te schemeren. Ik had een keer pianoles en ging met mijn tas met muziek en twee boterhammen naar les. Een man leunde op straat tegen een hek. Hij had honger, zei hij. Eerst dacht ik dat ik langs hem kon lopen zonder iets te geven, maar ik gaf hem toch een boterham en holde heel hard weg van de schrik. Ik hoopte dat ik een goede daad had gedaan, want ik was niet altijd zo braaf.’

Kon u nog wel op vakantie in de oorlog?
‘We hadden familie in de Achterhoek. In de zomervakantie mochten we daar naartoe. Het was er prachtig, er waren veel dieren. Allemaal dingen die we in de stad niet hadden. Op de vierde dag van een van die zomers kwam er een telegram uit Amsterdam. We moesten naar huis want er was een granaat door ons huis gevlogen. Die was van boven naar beneden door de slaapkamers geschoten en achter een kast blijven hangen. Hij was niet ontploft, dat was een groot wonder. Er kwamen soldaten om hem te ontmantelen en ze hebben hem in Zandvoort laten ontploffen. Er zaten gaten in ons huis die gemaakt moesten worden. Toen het huis weer gemaakt was, kregen mijn broer en ik een autoped met luchtbanden van de gemeente. We vonden het een schrale troost.’

Heeft u mensen in de oorlog verloren?
‘Geen familie, wel een klasgenootje. Truusje uit mijn klas is nooit meer teruggekomen. Op een dag wilde onze juffrouw Nederlandse liedjes zingen. Dat deed ze expres, omdat ze wist dat dat niet mocht. Ze deed de ramen open en wij gingen mooi zingen. Toen kwamen er twee Duitse officieren binnen en namen de juffrouw mee. Ze namen ook Truusje mee, want zij had een gele ster op, waar ze trouwens trots op was. De volgende dag was de juf weer terug, maar Truusje kwam niet terug. Het was verschrikkelijk om dat meisje tussen die Duitsers weg te zien lopen.’

Wat herinnert u zich van de Hongerwinter?
‘We moesten in een emmer ergens eten, heel smerig eten, gaan halen. Het ging ook vriezen en de grachten bevroren. Ook de dieren hadden geen eten meer en lagen dood op straat. Dat vond ik ook echt zielig. Er gingen veel mensen dood van de honger. Omdat het zo hard vroor, konden ze niet begraven worden, want de grond was veel te hard. De mensen werden met handkarren opgehaald en bij de kerk verzameld. Toen het weer ging dooien, konden ze pas worden begraven.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘In het ziekenhuis aan de overkant ging de vlag uit. Mijn moeder deed de radio aan en hoorde dat we waren bevrijd. Ik ging met mijn vriendin in een witte rok en een rood-wit-blauwe bloes naar de Dam om de Canadezen te verwelkomen. Die kleren waren eigenlijk heel lelijk. Nu zou ik het nooit aantrekken. Op de Dam zaten Duitsers opgesloten in een café. We hoorden de Canadezen steeds dichterbij komen met tromgeroffel. Ik keek toevallig om en zag dat de Duitsers achter het raam plotseling in het wilde weg begonnen te schieten. Voor onze voeten werden mensen en kinderen doodgeschoten. Dat was het allerergste wat we meemaakten. Ik kan dit nooit van m’n leven meer vergeten. Ik zei tegen mijn vriendin: “Hollen! Hollen als een gek!” Ik denk ieder jaar in mei daaraan en dan bel ik met die vriendin. Ik ben zo blij dat jullie dit soort dingen niet meemaken.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892