‘De dode mensen konden door de kou niet begraven worden’


Charlie, Tijm, Wouter en Sepp vertellen het verhaal van Jenny de Jong
Bilderdijkkade 32AAmsterdam-West

Als Charlie, Tijm, Wouter en Sepp van de Annie M.G. Schmidtschool binnenstappen bij Jenny de Jong, vraagt ze meteen of iemand even kan helpen met haar iPad. Alle vier schieten ze behulpzaam toe. De één stopt de stekker in het stopcontact en de ander zet hem even wat lichter. Zo, nu gaat het weer werken. Iedereen is blij. De leerlingen ploffen naast elkaar op de bank en het interview met de 90-jarige kan beginnen.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Ik was tien jaar toen de oorlog uitbrak. Ik ben toen heel erg geschrokken van de vliegtuigen en de sirenes op het ziekenhuis, hier tegenover ons huis. Mijn moeder vertelde dat er oorlog kwam en dat de Duitsers bij ons de baas wilden worden. Na vijf dagen vechten hadden de Duitsers Nederland bezet. Mijn moeder dacht dat het wel snel over zou gaan. Maar toen ik naar de groenteboer moest om boodschappen te doen en de sirenes weer afgingen, holde ik als een gek naar huis en zei dat ik niet meer naar buiten durfde. Uiteindelijk heeft de oorlog vijf jaar geduurd.’

Hoe was het om puber te zijn in de oorlog?
‘Tja, pubers willen dwarsliggen, maar wij konden niks. Het was een rot leven. En als je iets tegen de Duitsers deed, werden ze boos. Thuis was het heel saai, de gordijnen moesten ’s avonds potdicht en we zaten bij een kaarsje te schemeren. Ik had een keer pianoles en ging met mijn tas met muziek en twee boterhammen naar les. Een man leunde op straat tegen een hek. Hij had honger, zei hij. Eerst dacht ik dat ik langs hem kon lopen zonder iets te geven, maar ik gaf hem toch een boterham en holde heel hard weg van de schrik. Ik hoopte dat ik een goede daad had gedaan, want ik was niet altijd zo braaf.’

Kon u nog wel op vakantie in de oorlog?
‘We hadden familie in de Achterhoek. In de zomervakantie mochten we daar naartoe. Het was er prachtig, er waren veel dieren. Allemaal dingen die we in de stad niet hadden. Op de vierde dag van een van die zomers kwam er een telegram uit Amsterdam. We moesten naar huis want er was een granaat door ons huis gevlogen. Die was van boven naar beneden door de slaapkamers geschoten en achter een kast blijven hangen. Hij was niet ontploft, dat was een groot wonder. Er kwamen soldaten om hem te ontmantelen en ze hebben hem in Zandvoort laten ontploffen. Er zaten gaten in ons huis die gemaakt moesten worden. Toen het huis weer gemaakt was, kregen mijn broer en ik een autoped met luchtbanden van de gemeente. We vonden het een schrale troost.’

Heeft u mensen in de oorlog verloren?
‘Geen familie, wel een klasgenootje. Truusje uit mijn klas is nooit meer teruggekomen. Op een dag wilde onze juffrouw Nederlandse liedjes zingen. Dat deed ze expres, omdat ze wist dat dat niet mocht. Ze deed de ramen open en wij gingen mooi zingen. Toen kwamen er twee Duitse officieren binnen en namen de juffrouw mee. Ze namen ook Truusje mee, want zij had een gele ster op, waar ze trouwens trots op was. De volgende dag was de juf weer terug, maar Truusje kwam niet terug. Het was verschrikkelijk om dat meisje tussen die Duitsers weg te zien lopen.’

Wat herinnert u zich van de Hongerwinter?
‘We moesten in een emmer ergens eten, heel smerig eten, gaan halen. Het ging ook vriezen en de grachten bevroren. Ook de dieren hadden geen eten meer en lagen dood op straat. Dat vond ik ook echt zielig. Er gingen veel mensen dood van de honger. Omdat het zo hard vroor, konden ze niet begraven worden, want de grond was veel te hard. De mensen werden met handkarren opgehaald en bij de kerk verzameld. Toen het weer ging dooien, konden ze pas worden begraven.’

Hoe was de Bevrijding voor u?
‘In het ziekenhuis aan de overkant ging de vlag uit. Mijn moeder deed de radio aan en hoorde dat we waren bevrijd. Ik ging met mijn vriendin in een witte rok en een rood-wit-blauwe bloes naar de Dam om de Canadezen te verwelkomen. Die kleren waren eigenlijk heel lelijk. Nu zou ik het nooit aantrekken. Op de Dam zaten Duitsers opgesloten in een café. We hoorden de Canadezen steeds dichterbij komen met tromgeroffel. Ik keek toevallig om en zag dat de Duitsers achter het raam plotseling in het wilde weg begonnen te schieten. Voor onze voeten werden mensen en kinderen doodgeschoten. Dat was het allerergste wat we meemaakten. Ik kan dit nooit van m’n leven meer vergeten. Ik zei tegen mijn vriendin: “Hollen! Hollen als een gek!” Ik denk ieder jaar in mei daaraan en dan bel ik met die vriendin. Ik ben zo blij dat jullie dit soort dingen niet meemaken.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892