Erfgoeddrager: Semih

‘Mijn tante heeft geen geboorteplaats in haar paspoort’

Djess, Yassin, David en Semih uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen meneer Randy Schoemaker. Meneer Schoemaker is conciërge op de school, dus ze kennen hem al een beetje, maar de kinderen weten niets over zijn familiegeschiedenis. De moeder van meneer Schoemaker moeder komt uit Indonesië, dus ze heeft daar het koloniale verleden meegemaakt.

Waar zijn uw ouders geboren?
‘Mijn moeder is geboren in Indonesië, in Bandoeng, op West-Java en daar is ze ook naar school geweest. Toen ze zes of zeven jaar was, is ze met haar ouders met de boot naar Nederland gekomen. Op de boot is nog een zusje van haar geboren, dat is dus mijn tante. Mijn tante heeft geen geboorteplaats in haar paspoort staan, maar de cijfers van een lengte en breedtegraad.’

Heeft u ook de moeder van uw moeder nog gekend?
‘Ja, dat was dus mijn oma, zij was Australisch. Haar moeder was vanuit Engeland naar Australië verhuisd. Australië werd in die tijd door de Engelsen gebruikt als een soort openlucht gevangenis, met werkkolonies voor criminelen. Maar na een tijdje werden er dorpen gesticht en de vader van mijn oma was apotheker in een dorp. Ze hadden het wel armoedig, geen elektriciteit en eens in de week kwam er iemand grote blokken ijs brengen, die in een kist gingen en dat was dan de koelkast.’

Wanneer is uw oma van Australië naar Indonesië verhuisd?
‘Mijn oma was verpleegster en werkte in een ziekenhuis, dat naast een vliegbasis stond. De vliegbasis was Indonesisch, maar lag in Australië. Mijn opa was half Indonesisch, half Nederlands en zat bij de Koninklijke Luchtmacht, hij moest in de oorlog bommen gooien op Indonesië. Daar bij de vliegbasis hebben ze elkaar ontmoet. Ze gaven briefjes aan elkaar door het hek en wilden allebei weg van daar. Toen zijn ze samen op Java gaan wonen, en daar is mijn moeder geboren.’

Waarom kwam uw moeder en haar gezin naar Nederland?
‘Ze zijn eigenlijk gevlucht, want ze waren geen volbloed Indonesiërs en als je ook een beetje Nederlands of Europees was, dan werd je weggepest, omdat Indonesië toen een zelfstandig land wilde worden en geen kolonie meer wilde zijn. Nederland had vierhonderd jaar Indonesië leeggeroofd met alle kruiden, de koffie en de thee. Indonesië werd onafhankelijk in 1949.’

Hoe vond uw moeder het in Nederland?
‘Ze was dus nog klein, 7 jaar, en ze kon niet goed wennen in Nederland. Ze vond het koud en de mensen niet gastvrij. Je moest een afspraak maken om een kopje koffie te drinken met elkaar. Mijn moeder had wel een beetje heimwee, denk ik. Toen ze wat ouder werd, ontmoette ze mijn vader. Mijn moeder had een beetje bruinige huid en wat sproetjes en dat vond mijn vader wel leuk. Ze zullen elkaar wel bij de ijssalon gezien hebben.’

Leven uw ouders nog?

‘Ja, ze wonen nu op Aruba. Toen ik achttien was, kreeg mijn vader daar een baan aangeboden. Ze zijn nu allebei in de tachtig en meer dan vijftig jaar getrouwd. Ik ga wel eens naar hen toe.’

Bent u wel eens naar Indonesie geweest?
‘Mijn opa wilde wel met me naar Indonesië toen ik 18 werd en als ik goede cijfers zou halen. Ik had wel goede cijfers op mijn achttiende, maar toen wilde hij niet meer. Je hoort vaak van mensen die iets met Indonesië hebben, dat ze zich er vertrouwd voelen. Dus ik ben daar wel benieuwd naar of ik dat ook heb, dus ik moet nog wel een keer gaan.’

Erfgoeddrager: Semih

‘Nu mis ik niet meer zoveel dingen’

Mevrouw Namiye Senol is naar de Admiraal de Ruijterschool in Amsterdam West gekomen om zich te laten interviewen door Semih, Mayan, Roudaina en Mare uit groep 7. Mevrouw Senol was 28 jaar toen zij naar Nederland kwam voor de liefde. Samen met haar man woont zij hier nu twintig jaar. Zij heeft altijd gedacht dat zij weer terug naar Turkije zou gaan, maar nu is Nederland haar tweede thuis geworden.

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik ben ongeveer twintig jaar geleden getrouwd en van Turkije naar Nederland gekomen. Mijn man woonde hier. Daarom ben ik hierheen gekomen. Turkije is mijn moederland. Mijn vriendinnen, familie en kennissen wonen daar. Ik ben daar opgegroeid, ik heb daar gestudeerd en gewerkt. Een helft van mijn leven heb ik daar gewoond. Vroeger dacht ik dat ik terug zou gaan naar Turkije. Maar langzamerhand is alles veranderd. De kinderen zijn hier geboren, ik heb hier mijn studie, mijn werk. Ik heb een breder leven. Nieuwe relaties, nieuwe vriendinnen. Mijn wortel is belangrijk, maar een goede omgeving maakt je leven mooi. Die heb ik nu hier. Dat vind ik heel leuk. Iedere dinsdagochtend hebben wij ontbijtgroep bijvoorbeeld. Dan komen dertig vrouwen bij elkaar en delen wij onze ervaringen en eten samen. Dat soort dingen, dat soort routines, vind ik heel leuk. Daarvoor heb ik heel hard gewerkt.’

Weet u nog de dag van aankomst in Nederland?
‘Mijn eerste indruk was eigenlijk een beetje teleurstelling. Ik kom uit een grote stad, Istanbul. Hier vond ik het klein en alles ging om zes uur al dicht. Ik dacht: ‘Wat een ander leven hier.’ Ik had weinig contacten. Ik kende niemand. Dat was vreselijk. Ik had alleen mijn man. Buiten Amsterdam had hij wat kennissen, maar in mijn directe omgeving had ik niemand. De eerste jaren vond ik dat helemaal niks. Langzamerhand werd het leuker, vooral als de kinderen naar school gaan. Dan maak je contact met andere mensen. Een taalcursus helpt daar ook bij. Dan wordt het stap voor stap beter. Ik ging studeren en werken hier. En op een gegeven moment had ik een groter sociaal leven. Nu is het helemaal goed hier. Maar ik moest wel heel erg wennen.’

Wat mist u nog uit Turkije?
‘In het begin miste ik mijn familie en vriendinnen, mijn sociale leven. Ik heb heel lang niks hier gehad. Nu heb ik hier een heel ander leven. Ik ben heel sociaal en actief buiten de deur. Nu mis ik niet zoveel dingen meer. Maar daar heb ik heel hard voor gewerkt, voor mijn ontwikkeling en voor mijn kinderen. Ik had een doel en dat heb ik bereikt. Mijn doel was om hier een opleiding te volgen en meer te leren over de cultuur en de samenleving. Onderwijs voor mijn kinderen vond ik ook belangrijk. Nu heb ik een groot netwerk. Ik heb veel contact met Nederlandse en Turkse families, maar ook met families van andere nationaliteiten. Ik doe veel activiteiten in de buurt. Daarom mis ik bijna niets meer aan Turkije.’

Eet u nog steeds Turks eten?
‘Ik eet zeker Turks eten, maar ook ander soort eten. Bijvoorbeeld Marokkaans, Surinaams en Spaans. Ik heb veel Turkse recepten die ik maak. Turkse pizza bijvoorbeeld en Turkse dolmades, die wijnbladeren. Dat vind ik heel lekker. Mijn moeder maakte vroeger altijd brood, dus ik heb ook veel broodrecepten. Ik geef kookworkshops aan kinderen voor mijn werk, dat is mijn grote passie. Wij maken dan met de kinderen gezonde hapjes van groente en fruit. Toen ik net in Nederland kwam, moest ik zelf heel erg wennen aan het eten. Ik kon niks vinden van wat ik gewend was van uit Turkije. Maar nu is alles ook hier! Vroeger nam ik mijn favoriete eten en drinken mee uit Turkije, maar dat hoeft nu niet meer. Dat is een groot verschil tussen toen en nu.’

 

Erfgoeddrager: Semih

‘Ik zag alles de lucht in vliegen’

Het is stralend weer als Devon, Semih en Kaan van basisschool Atalanta naar het huis van Bertus van Eembergen lopen. Bij binnenkomst biedt hij de jongens wat te drinken aan en neemt plaats in de grote stoel bij het raam. Aan de muur hangt een foto van zijn overleden vrouw. Ook veel andere familieleden zijn in de loop der de jaren overleden, vertelt hij. “Dat krijg je als je oud wordt.” Bertus van Eembergen is 93 jaar en was tien toen de oorlog begon. Hij woonde in die periode aan de Houtstraat en later op de Kruisstraat, waar hij ook later in zijn leven met plezier woonde.

Hoe merkten jullie dat de oorlog begonnen was?
‘Ik was ziek en lag bij mijn ouders op de slaapkamer. Ik keek naar buiten en zag opeens Duitse militairen. Toen ik dat aan mijn moeder vertelde, zei ze: “Nee hoor, je bent gek, dat denk je maar.”  Maar ik had van die speelsoldaatjes en zag aan de helmen van de soldaten buiten dat het Duitsers waren. Toen mijn moeder later naar buiten keek, zag ook zij de Duitse tanks in de straat. Zo begon voor ons de oorlog. Of er veel veranderde toen? Voor mij wel. De school was vaak dicht, in beslag genomen door de Duitsers. Mijn ouders hebben me daarom naar een kostschool in Tegelen, bij Venlo, gestuurd. Dat was vlak bij de Duitse grens. Elke nacht kwamen er vliegtuigen over die in Duitsland gingen bombarderen. Elke nacht was er luchtalarm en moesten we van vier hoog naar de schuilkelder. Dat was niet fijn. En de volgende morgen toch gewoon naar school, ook al had je soms ’s nachts lang in die kelder gezeten. In de weekenden en vakanties ging ik naar huis. Als er dan ‘s nachts luchtalarm was, bleef ik gewoon liggen en trok ik het deken over mijn hoofd.’

Wat herinnert u zich nog van het Sinterklaasbombardement
‘Het was 6 december en ik mocht een cadeautje gaan halen bij mijn peettante. Buiten zag ik opeens heel veel vliegtuigen overkomen en bommen vallen. Recht boven de Fellenoord. Ook brandbommen die de hele boel direct in de fik staken. Dit is het bombardement dat ik het meest bewust heb meegemaakt. Ik zag alles de lucht in vliegen en er zijn veel mensen doodgegaan. Een grote granaat kwam zo voor mij langs op de stoep terecht. Ik dacht: die moet ik hebben! Ik pakte hem op en liet hem snel weer vallen. Bloedheet was die scherf. Alles om ons heen was platgebombardeerd. Ons huis stond er nog wel. Ik ben toen met vader en moeder met de fiets naar kennissen in Veghel gegaan. Vader vond het te gevaarlijk om te blijven. Hij vertrouwde het niet meer. Je had ook V1-raketten die de Duitsers op Engeland afvuurden. Eindhoven lag precies op de vliegroute. Zolang je de motor van zo’n raket hoorde, was het goed. Dan wist je dat ze doorvlogen. Er is een keer na de bevrijding een neergestort aan het begin van de Kruisstraat. Dat was zo’n honderd meter van ons huis af. We hoorden de motor stoppen en toen stortte die dus neer en ontplofte. Het was heel erg. Alles was plat. Een heel huis met negen man, helemaal weg. Wij waren thuis en gingen in de kelder plat op ons buik liggen.’

Haalden jullie wel eens streken uit met de Duitsers?
‘Jazeker! We deden bijvoorbeeld suiker in de benzinetank van hun tanks. ’s Avonds sliepen de soldaten in de school in de Brouwersstraat. Hun wagens stonden achter school. Wij slopen dan door het gangetje achter ons huis en deden vlug suiker in de tanks en renden weg. De volgende dag konden ze dan niet meer rijden. Er woonden ook Duitsers bij ons in de straat. Daar bonden we stiekem de voordeurknoppen van twee huizen aan elkaar, waarna we aanbelden. Als ze dan naar buiten wilden gaan, konden ze er niet uit. Ze waren dan heel boos. Wij zaten ergens verstopt en keken toe. Bij ons in huis hadden we trouwens een Duitse onderofficier. Die sliep niet bij de soldaten; officieren werden door de bezetter ingekwartierd bij de mensen thuis. Maar het was een goede Duitser. Ze waren niet allemaal slecht. Veel van die jongens wilden ook niet naar Nederland om te vechten. Maar als ze dat niet deden, werden ze in Duitsland tegen de muur gezet. We konden gewoon de radio aanzetten als hij er was. Dan luisterde hij mee naar de Engelse zender. Na de oorlog zijn we hem ook nog gaan bezoeken in zijn woonplaats Saarbrücken.’

Kende u kinderen die bij de Jeugdstorm zaten?
‘De Jeugdstorm, dat vond ik wel zo mooi. Ze hadden van die zwarte petjes met in het midden oranje. Dat vond ik prachtig. Wist ik veel dat dat met de Duitsers te maken had. Ik zag ze oefenen op de markt. Marcheren en zo. Ik zei tegen ons moeder: “Daar wil ik ook bij!”. Mijn vader antwoordde: “Nou, ik denk het niet!” Dus daar kwam niets van in.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892