Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Vader Joods, moeder niet-Joods’

Jacq Springer kwam uit een gemengd huwelijk, zijn vader was Joods, zijn moeder niet. Daardoor hebben ze de oorlog overleefd. Hij liet ons de Ausweis en Werkkaart van Westerbork van zijn vader zien. Ook nam hij een Jodenster mee: “Je had nog een soort trots, dat je uitverkoren was. Dat is natuurlijk een misrekening, want zo was het niet”. Veel van zijn familieleden hebben de oorlog niet overleefd. Een nichtje van hem is zelfs in februari ’45, aan het einde van de oorlog, nog verraden en twee dagen later vermoord.

Wat is er met uw vader gebeurd?
“Mijn vader werd doorgestuurd naar Westerbork. Hij moest eten in grote gamellen rondbrengen in de barakken. Omdat hij uit een gemengd huwelijk was kreeg mijn vader de keuze tussen worden doorgestuurd naar een werkkamp, of zich laten steriliseren. Daar moest hij zelf voor tekenen en hij moest het ook nog zelf betalen. Ik heb de originele kwitantie ook nog: 100 gulden. Heel veel geld was dat toen. Het was een hele zware operatie. Hij lag in het Weesperplein ziekenhuis, de Joodse Invalide. Je werd wel verminkt. Hij was pas 39. Kinderen krijgen ging daarna niet meer.”

Wat gebeurde er als de bonnen op waren?
“Dan kreeg je om de zoveel tijd weer nieuwe bonnen. Er was bij de Oudezijds Achterburgwal een bakkerij. Daar ging je met die bonnetjes naar toe en daar kon je brood op krijgen. Ik was een klein jongetje en ik was met mijn broertje, die was jonger dan ik. We stonden in de rij. Er kwam een zwangere vrouw naar ons toe die zei: “Kom kinderen, ik heb voorrang omdat ik in verwachting ben, geef mij die bonnetjes maar”. Ik gaf haar vier bonnetjes, ze kwam terug met maar drie broden. Nou ze hadden me vermoord als ik naar huis was gekomen met een brood minder, want daar moest je van leven. Ik ben haar net zo lang achterna gelopen tot op de Nieuwendijk de politie en een Duitse soldaat vroegen: “Wat is er, jongetje?” Ik legde het uit en toen zei die Duitser “Eruit dat brood, aan die kinderen teruggeven”. Toen kreeg ik het brood terug. Nou ik was dolgelukkig.”

Heeft u ook goede herinneringen aan de oorlog?
“Ik weet nog dat ik met mijn vader, toen hij eenmaal die operatie had gehad, eten ging halen met een handkar. Ik was een jongetje van 10. We gingen lopend met de handkar naar Noord met de pont, de polder in, richting de Beemster. We hadden dekens en textiel bij ons. Dat ruilden we met de boeren voor eten. We kwamen in Purmerend en ik had zulke blaren op mijn voeten. We werden opgenomen in een klooster. Daar mochten we slapen. Die zusters gaven ons stampot van andijvie. Dat vergeet ik nooit. Dat is nóg mijn lievelingskost. Dat zijn leuke dingen. Maar dat is natuurlijk in een rottige tijd gebeurd.”

Wat is er met uw grootouders gebeurd?
“Mijn grootouders woonden op de Jodenbreestraat, tegenover de Mozes en Aaronkerk, aan de achterkant van de Mozes en Aaronkerk.
Aan het begin van de oorlog is er een bom gevallen, hier op de Recht Boomsloot. De Engelsen gingen in Noord bombarderen. Duitse doelen. Waarschijnlijk is een verdwaalde bom op dat huis gevallen. Het waren kinderen die bij mij op school zaten. Dat was tragisch.
Mijn grootvader is zo geschrokken van dat bombardement dat hij een hartaanval kreeg, hij is ook overleden. Mijn grootmoeder kreeg TBC. Ze lag in het ziekenhuis, zij werd niet weggehaald door de Duitsers, want die waren bang dat ze besmet zouden raken. Zij is in ’42 overleden.

foto’s: Marieke Baljé

 

 

BewarenBewaren

Erfgoeddrager: Sebastiaan

‘Ouders weggehaald ’

Nanny Spier was nog heel klein toen haar ouders werden weggehaald. Ze bleef met haar zusje achter. Ze is er nooit achter gekomen waarom niet ook zij zijn weggehaald. Misschien waren het wel goede Duitsers, of had die Duitser ook een klein kindje…? Nu hangt bij haar thuis in de woonkamer een glazen kastje, met daarin het bloesje dat ze droeg toen ze ging onderduiken. 

Als u terugdenkt aan de oorlog, waar denkt u dan als eerste aan? 
“Dan denk ik aan dingen die niet leuk waren. Dat ik mijn ouders kwijtraakte. Dat ik knallen hoorde van bombardementen. Dat soort dingen. We woonden in Scheveningen, maar toen de oorlog begon, moesten we van de Duitsers verhuizen naar Amsterdam. Wij zijn in de Rivierenbuurt terechtgekomen, in de Rijnstraat. Toen we daar drie weken waren, kwamen de Duitsers bij alle huizen aanbellen of de deur intrappen. Alle Joden moesten mee. Ik was toen 4 jaar. Mijn ouders werden meegenomen. Ze hadden ons ook wel gezien. Maar mijn zusje en ik bleven achter. Ik begreep niet waarom ze ons niet meenamen. Veel liever wilden wij bij onze vader en moeder blijven.”

Wat hebben jullie toen gedaan?
“Mijn zusje was dertien en ik was vier. Wat moesten we? Mijn zusje droeg een Jodenster. We konden niet met de tram of met de bus. Maar we hadden een tante in Amsterdam Oost. Mijn zus heeft mij bij de hand genomen en met z’n tweetjes zijn we naar Oost gelopen. Nou, vanaf de Rijnstraat is dat een heel eind. Die oom en tante waren gelukkig thuis en zij hebben ons opgevangen. Een aantal maanden konden we bij hen blijven, maar zij waren ook Joods, dus uiteindelijk moesten we daar weg. Toen zijn mijn zusje en ik ondergedoken. We kwamen terecht in ’s Gravenpolder, een dorpje in Zeeland.”

Vindt u het moeilijk om over de oorlog te praten? 
“Ik heb er moeite mee gehad, vroeger. Naderhand leer je daar meer over praten, als je wat ouder bent. Dan is de pijn er ook een beetje af. Ik heb wel nog steeds een hekel aan lange stenen trappen. In de Rijnstraat, waar we van de Duitsers moesten wonen, heb je allemaal stenen trappen voordat je op de eerste etage bent. Ik ging na de oorlog een keer op bezoek bij iemand met net zo’n trap, toen kreeg ik zo’n naar gevoel. Hoe klein ik tijdens de oorlog ook was, onbewust voelde ik: ‘Het is helemaal niet leuk hier. Ik wil hier weg.’ Ik ga zo’n trap niet op.”

Kinderen interviewen Nanny Spier

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892