Erfgoeddrager: Rick

‘Mijn vader en oom doken via een luik onder de vloer!’

Bram Kout (81) komt op de fiets uit Sint Pancras naar het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Als Sterre, Iwan en Rick van het Mozaïek arriveren, twijfelen ze even tussen een interview op de bootjes binnen in het museum of buiten in de tuin. Vanwege het mooie weer kiezen ze unaniem voor een tafel buiten onder de bomen.

Wat zijn uw sterkste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik weet nog het meeste van de laatste jaren van de oorlog. Op een avond was er een heel angstige situatie. Ik was bij mijn opa en oma en zag mijn vader en oom met andere mannen buiten staan praten. Opeens kwamen er Duitse soldaten aan die mannen wilden oppakken om ze in Duitsland te laten werken. De mannen stoven alle kanten op en mijn vader en oom doken in de kamer onder de vloer, via een luik. Snel ging er een vloerkleed over dat luik, de tafel er weer op en de stoelen eromheen. De soldaten zochten overal, ook in de bedstee. Ze dreigden het huis in brand te steken als ze niemand konden vinden. Ik was erg bang en kroop onder de tafel. Gelukkig vonden ze niemand en het huis werd ook niet in brand gestoken.’

Kende u mensen die werden opgepakt?
‘Een ander voorval maakte ook veel indruk op mij. Dat was toen mijn 17-jarige buurjongen werd opgepakt. Ik zag hem jaren later pas weer terug en hoorde wat hij allemaal had meegemaakt. Hij was naar een Duitse officier gebracht die hem van iets had beschuldigd wat hij echt niet had gedaan. Hij kon erg slecht tegen onrecht en gaf die officier een klap in zijn gezicht. Als straf werd hij naar verschillende concentratiekampen in Duitsland gebracht. Daar wist hij te ontvluchten en hij kwam lopend terug naar Nederland. Thuis tikte hij op het raam, maar hij was zo mager en vermoeid dat zijn ouders hem niet meer herkenden…’

Kende u mensen uit het verzet?
‘In Sint Pancras werd op 15 april 1945 een bruggetje van een spoorweg vernield om te voorkomen dat de Duitsers wapens en soldaten konden vervoeren. Dat werd gedaan door drie mensen uit het verzet en ik bleek een van die drie te kennen. We hadden namelijk een familie in huis moeten nemen die uit de kuststreek weg moest omdat de Duitsers daar bunkers bouwden. Een man uit deze familie zat in het verzet en hij had meegedaan met de vernieling van het bruggetje. Als straf haalden de Duitsers toen twintig mensen uit de gevangenis en schoten ze dood bij de spoorweg in Sint Pancras. Die man heeft zich hier altijd erg schuldig over gevoeld. Op 5 mei kon hij niet zo goed de Bevrijding vieren omdat hij hier steeds aan moest denken.’

Erfgoeddrager: Rick

‘De Duitsers moesten eens weten wat ik allemaal deed’

Anna en Rick van OS de Romte in Tytsjerk (Friesland) gaan op de fiets naar Oebele en Anneke Leistra. Het is begin april en er ligt sneeuw. Oebele woonde tijdens de oorlog op de Súderein, dicht bij het tankstation, samen met zijn ouders, zijn oudere broer en zijn broertje en zusje. Anneke woonde toen ook in Tytsjerk, op de Lytse Geast. Haar heit was bakker Buruma.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik was maar kwalijk ouder dan jullie. Ik was elf en kwam net van de basisschool. Timmerman wilde ik worden. Maar er was geen brandstof voor de ambachtsschool, dus dat ging niet door. Toen kon ik via via bij de timmerfabriek van Harm de Boer in Burgum aan het werk. Bij gebrek aan hout maakten we kleinere dingen, zoals kinderspeelgoed en bijouteriedoosjes. De fabriek was mijn plekje in de oorlog. Mijn baas, dat wist ik eerst niet, zat bij de ondergrondse, bij het verzet dus. Als jong baasje kon ik gaan en staan waar ik wilde, de Duitsers hadden het niet gemunt op jongens van mijn leeftijd. Als er een razzia was, kreeg mijn baas een seintje. Er zat namelijk iemand met een dubbelrol bij de SS’ers op kantoor in Glinstra State. Ik ging dan snel op de fiets naar Eastermar om de onderduikers te waarschuwen. “De Duitsers komen eraan!” zei ik dan. Als ik dan op de terugweg de overvalwagen van de Duitsers tegenkwam, dacht ik: ha, jullie zijn mooi te laat.’

Vond u dat ook spannend?
‘In het begin dacht ik: die Duitsers moesten eens weten wat ik allemaal doe. Dan was ik ook wel een beetje bang. Maar steeds meer wende het. Ik deed altijd een ander jasje aan of ik had een alpinomuts of een pet op, zodat ze mij niet zouden herkennen. Ik moest ook wel naar Garyp, naar Elzinga, de meelkoopman. Het huisje staat er nog steeds. Ook daar moest ik zeggen dat de Duitsers onderweg waren, zodat de onderduikers en jonge mannen op tijd weg konden komen. Ik was pas veertien. Mijn ouders wisten van niks, anders mocht ik natuurlijk nooit meer naar de timmerfabriek. Ik heb het ze pas na de oorlog verteld.’

Kon u wel blijven werken met de houtschaarste?
‘Aan het eind van de oorlog was er ook geen hout meer voor speelgoed. We zetten toen nieuwe zolen onder versleten klompen. Bij het rondbrengen van de klompen naar klanten, zaten dan soms illegale blaadjes onderin de zak. En soms ook een revolver. Die moest ik dan naar een timmerman in De Westereen, die ook in het verzet zat, brengen.’

Wat heeft u verder nog meegemaakt in de oorlog?
‘Kijk, dit is Nelly. Dat paard was ontzettend tam. Mijn oudste broer heeft er wel eens bij in de stal geslapen. Mijn heit moest voor Klaas de Graaf, een aardappelkoopman op de Lytse Geast, één keer per maand naar Ternaard voor aardappelen. Toen ie een keer ziek was, zei hij dat ik moest gaan. Maar ik wist niet waar het was. De bewegwijzering was destijds weggehaald om de Duitsers niet wijzer te maken dan ze waren. En er was natuurlijk ook nog geen TomTom. Maar hij zei: “Nelly weet de weg wel. En als je het niet vertrouwt, laat je de teugels maar vieren, dan gaat Nelly wel de goeie kant op.” Dus ik ging op weg. Op een gegeven moment was ik op een kruispunt op de klaai en dacht bij mezelf: moet ik nu links of rechts? Nelly ging uit zichzelf rechtsaf en zo kwam ik aan in Ternaard. Maar ik wist nog steeds niet bij welke boer ik moest zijn. Nelly ging ook daar zelf, zo ergens het erf op en de bewoners zeiden: “Ah, daar ben je al.” Ik was er nooit gekomen zonder Nelly.’

.’

Erfgoeddrager: Rick

‘Voor de Duitsers was mijn vader dan Herr Kapitan’

Marten Wijbenga komt zelf naar basisschool Het Wespennest in Amsterdam-Noord. De bel na de pauze is zojuist gegaan en Sophie, Rick, Robin en Bas zijn ook maar net op tijd om hem welkom te heten. Aan het einde van het interview willen ze nog weten wat in de oorlog het meeste indruk op meneer Wijbenga heeft gemaakt. Dat je telkens weer op allerlei creatieve manieren op zoek moest naar eten, is zijn antwoord.

Wat is het spannendste dat u in de oorlog heeft meegemaakt?
‘In 1943 vlogen er op een dag vliegtuigen over onze buurt. Wij woonden aan de Meeuwenlaan, daar waar nu een grote supermarkt is. Mijn twee oudere zussen stonden op het stenen plaatsje achter ons huis te kijken naar al die vliegtuigen boven hun hoofd. Tot mijn vader naar buiten kwam en zag dat er bommen naar beneden vielen. Snel is iedereen gaan schuilen. Mijn ouders en zussen gingen op de wc zitten. Dat was het stevigste deel van het huis. Mij hadden ze in een klein kastje in de gang gezet, ik was pas 3 jaar en dus nog klein. Ons huis is niet getroffen, maar diverse straten en huizen om ons heen wel. In Noord zijn toen meer dan 220 doden gevallen. Veel woningen waren kapot. Ik kan nog steeds aanwijzen welke huizen dat zijn. In de Van der Pekstraat zie je bijvoorbeeld dat sommige nog twee rijen gele steentjes hebben, IJselsteentjes, die zijn van voor de oorlog. De andere huizen zijn na de oorlog herbouwd, maar dan zonder die typische steentjes. Na het bombardement was mijn moeder erg bang geworden. We zijn daarom een paar weken op onze zeilboot gaan wonen in Harderwijk. Mijn moeder kwam daar vandaan en haar broer, die kapitein was, had onze zeilboot naar Harderwijk gesleept. Zo kon ze even van de schrik bijkomen.’

Uw vader was schipper op de pont. Hoe was dat in de oorlog?
‘Mijn vader heeft van 1928 tot 1963 op de pont gevaren. In de oorlog kreeg hij als schipper een ‘ausweis’ omdat hij in ploegendiensten ook wel in de avond moest werken. Het betekende dat hij na 8 uur nog over straat mocht, terwijl dat voor anderen verboden was. In de avond ging hij dan ook wel eens langs boeren, naar Landsmeer of Ransdorp, om eten te ritselen. Als de Duitsers hem aanhielden, liet hij zijn ausweis zien. Hij deed ook zijn uniform aan want de Duitsers waren gek op uniformen. Voor Amsterdammers was hij gewoon een pontschipper, maar voor de Duitsers was hij dan ‘herr Kapitan’ en mocht hij door. Een ander voordeel van zijn werk was dat hij in de Hongerwinter kolen kon smokkelen van zijn werk. Hij voer op een stoompont dus die ging op kolen. In die winter werden alle ponten als een brug aan elkaar vastgelegd omdat er te weinig kolen waren. Maar in de bunkers lag nog wel wat voorraad. Die kolen gaf hij dan aan de bakker op de Nieuwendammerdijk zodat die brood kon bakken.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat was feest: iedereen ging de straat op! Er kwamen optochten, dansfestijnen en de straten en fietsen werden versierd. Maar er werd ook nog geschoten. Ik heb later gehoord dat ik daarbij ben geweest. Mijn ouders waren op de Dam, met mij in de kinderwagen. Ze liepen net bij de Bijenkorf toen de schietpartij daar vlakbij begon. Ze zijn snel bij de Reguliersbreestraat in een ijssalon gaan schuilen. Eigenlijk was het de schuld van de Binnenlandse Strijdkrachten, die opgeleid, of meer half-opgeleid, waren om de boel te bewaken. Op de hoek van de Kalverstraat zaten nog Duitse officieren, en tussen deze twee groepen ontstond een ruzie, met die schietpartij als gevolg. Volgens mij was dat allemaal niet nodig geweest, waren die Binnenlandse Strijdkrachten een beetje agressief bezig… Ook daar zijn doden gevallen.’

Erfgoeddrager: Rick

‘We hebben een Joods meisje als onderduiker gehad’

‘Gaan we helemaal naar Osdorp… daar ben ik nog nooit geweest!’, roept Rick. De helft van de kinderen rent de trap op van de flat, de andere helft pakt de lift. Op de galerij staan Tom en Riki Simonis ze al op te wachten. In hun lichte woonkamer nemen Lotte, Inti, Kim en Rick van De Weidevogel in Ransdorp plaats op de bank en begint Tom Simonis zijn verhaal.

Uw familie werkte voor het verzet. Wat deden jullie?
‘Mijn broer was 4,5 jaar ouder dan ik en had een kristalradio gebouwd. Daar had je geen elektriciteit voor nodig. Via deze radio ontving hij berichten uit Engeland die hij overschreef op papier. Mijn moeder tikte ze op een A4-tje met carbonnetjes ertussen. Zo kon ze in vijf keer typen wel 40 pamfletjes maken. Die berichten moesten worden verspreid, en dat deed ik, zo onder mijn trui. Op een dag kwam Marnix langs, ik weet niet of het zijn echte naam was hoor. Hij had gehoord over de kristalzender van mijn broer en over de berichten die hij maakte. Hij vroeg of we ook 800 exemplaren konden maken, niet met carbonnetjes maar met een stencilmachine. Toen kregen we een stencilmachine in huis, boven in mijn broers kamer en moest ik nog veel meer pamfletten rondbrengen. Het kostte best veel tijd om alles te bezorgen want ik moest overal in de Watergraafsmeer zijn en ik had niet altijd zin om zo ver te lopen. Bij het Tropenmuseum was een Duitse kazerne, afgezet met prikkeldraad. Daarlangs liep voor mij de kortste route naar de Plantage Middenlaan waar de ondergrondse zat. Omlopen zou heel veel meer tijd kosten, wel driekwartier. Dus soms kroop ik onder het prikkeldraad door, met onder mijn trui al die blaadjes. Het was erg gevaarlijk. Als ik was gepakt, was ik vast gemarteld en had ik niet alleen mijn vader maar ook de verzetsmensen kunnen verraden. Maar gelukkig is het steeds goed gegaan.’

Zijn jullie wel eens opgepakt?
‘Mijn vader had meegewerkt aan de Februaristaking en werd daarom gezocht. De eerste keer dat de Duitsers naar hem op zoek waren, zeiden buurtbewoners dat ze niet wisten waar wij woonden. Maar een paar maanden later werd mijn vader wel opgepakt. Mijn ouders hadden net die avond besloten dat hij de volgende avond moest onderduiken omdat ze via-via hadden gehoord dat er weer mensen zouden worden opgepakt. Maar in de ochtend van 13 juli 1942 kwamen de Duitsers al om hem mee te nemen. Terwijl hij zijn spullen inpakte, kon mijn moeder nog net wat illegale blaadjes uit zijn zakken grissen. Hij werd meegenomen naar het gijzelaarskamp in Haaren, waar hij op 23 december 1943 weer werd vrijgelaten, op zijn trouwdag. Ik heb hem in het kamp regelmatig geschreven en hij schreef ons ook een keer per week terug. Ik ben zelf ook een keertje opgepakt. Ik speelde wel eens in de Transvaalbuurt bij een Joods vriendje uit de klas, maar dat mocht eigenlijk niet want je mocht niet met Joodse kinderen omgaan. Daar trok ik me niks van aan. Op een dag speelde ik weer daar en kwam er een razzia. Alle Joden werden opgepakt. Ze dachten dat ik ook Joods was en ik moest mee. Maar een moeder die me herkende, zei dat ik niet Joods was. Toen mocht ik weg, naar huis. Dat vriendje heb ik nooit meer gezien.

Hadden jullie ook onderduikers in huis?
‘We hebben 9 maanden een Joods meisje van drie als onderduiker gehad. Dat was de enige keer dat ik een zusje had. Ze mocht nooit naar buiten of voor het raam staan. Niemand mocht weten dat ze daar was. Het meisje heeft de oorlog overleefd. Ik heb haar naderhand nog een keer gezien, met haar moeder. Soms hadden we voor één of twee weken onderduikers thuis.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892