Erfgoeddrager: Quinten

‘De dikste boterham’

Wij interviewden meneer Piet Sijtsma over zijn herinneringen aan de oorlogstijd in de Czaar Peterbuurt en de Dapperbuurt. Omdat zijn vader op zee zat, was hij alleen met zijn moeder, twee broers en een zusje. Hij was het jongste kind.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
“Er reden veel open jeeps door de straat, met Duitse militairen. Ik herinner me hun gekke helmen en de geweren tussen hun benen. Het was bedreigend, ik moest bij hen uit de buurt blijven. Er werd veel gestolen in de oorlog, als de bakkerskar langskwam met brood voor de Duitse soldaten in de kazerne in de Sarphatistraat dan werd die vaak overvallen door potige jongens. Ook mijn broers deden mee, die waren toen 16 jaar. Het was overleven.”

Zat uw familie in het verzet?
“Nee, mijn vader was zeeman en was niet thuis tijdens de oorlog. Hij werkte op de Javakade. Daar lag het schip Maupia, van de Stoomvaartmaatschappij Nederland. Zeemannen maakten meestal reizen van een half jaar. In 1939, ik was net geboren, ging mijn vader weer op reis, toen brak de oorlog uit en kon zijn schip en de bemanning niet terug naar huis. Ze gingen naar Amerika. Vanuit daar vervoerden ze Amerikaanse troepen die naar Europa gingen om te helpen bij de bevrijding. Daar heeft mijn vader bewust aan meegeholpen. Het was levensgevaarlijk op zee want overal konden Duitse onderzeeërs varen. Alle zeemannen hebben later een onderscheiding gekregen van het Prins Bernhardfonds.”

Wat deed u zoal in de oorlog?
“Als kind wilde ik al geld verdienen. Ik ging vaak naar de melkfabriek in de buurt van het huis van mijn oma. Daar maakten ze melkpoeder. Ik heb me gemeld en ging zakjes melkpoeder dichtplakken. Zo verdiende ik wat. Later ben ik ondernemer geworden.”

Hadden jullie moeite om aan eten te komen?
“Ik kom uit een arbeidersgezin, we waren arm, er was weinig of geen voedsel. Mijn moeder en broers trokken de provincie in, naar Noord-Holland en Overijssel, op zoek naar eten. Daar ruilden ze alles wat we hadden voor voedsel, mijn moeder heeft zelfs haar trouwring afgegeven. Dan kwamen ze terug met een handkar vol aardappelen en kolen. Eindeloze wandelingen waren het, twee of drie dagen heen en dan weer terug. Ik had echt een slimme moeder, ze kwam altijd wel aan voedsel. Ik was zelf de kleinste en als er voor iedereen een boterham werd gesmeerd, dan gluurde ik: wat is de dikste boterham? Dat kon ik goed zien, want ik kwam net boven het aanrecht uit. Ik zag: de dikste boterham was voor mij!”

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
“Een van mijn broers werkte aan het eind van de oorlog bij een boer op Texel. Ik weet nog, op 31 augustus 1945, op de verjaardag van mijn broer was het feest in Amsterdam, het was Koninginnedag en er was Kermis op de Polderweg. Toen kreeg mijn moeder een telegram: mijn broer zou thuiskomen. Het was dus dubbel feest!”

Erfgoeddrager: Quinten

‘Tijdens de oorlog kreeg je geen cadeaus, zo was het nou eenmaal. ’

Frits is 1 jaar als de oorlog uitbreekt. Hij woont nog steeds in hetzelfde gebouw; in het appartement waar zijn vader tijdens de oorlog moet onderduiken.

U was nog zo jong toen de oorlog begon, heeft u wel herinneringen?
Jawel, een paar. Ik kan me vooral herinneren dat er niets was. Honger en kou zijn mijn allereerste herinneringen. Er was geen eten, geen speelgoed, buitenspelen kon maar af en toe. Al deze dingen heb ik later erg leren waarderen. De Atlantikwall kan ik me ook goed herinneren, die lag twee straten bij mijn huis vandaan. Het was een brede, diepe gracht met mijnen eromheen. Wij vonden dat reuze interessant, maar ook wel spannend. Mijn moeder heeft daar vlak langs de mijnen nog hout en kolen geraapt, zodat wij het nog een beetje warm konden hebben in huis.

Dit huis is bijzonder voor u, kunt u vertellen waarom?
Tijdens de oorlog woonden wij op de Cypresstraat nummer 92. Dat is op de eerste etage van dit gebouw. Nu woon ik op de begane grond. Ik heb tussendoor op andere plekken gewoond, maar in dit gebouw zijn veel herinneringen. Tijdens de oorlog waren er razzia’s (verzamelen van mannen en joden uit de huizen door de Duitsers), maar mijn vader wilde niet voor de Duitsers werken. Dus zodra wij een waarschuwing kregen van iemand die verderop woonde, dat er een razzia kwam, ging mijn vader naar de begane grond en moest hij in de kruipruimte onderduiken. Ik was nog zo jong, dat ik dat toen helemaal niet doorhad, maar achteraf gezien is dat natuurlijk erg spannend geweest. Diezelfde kruipruimte zit nu onder mijn kast.
We hadden een Duitse buurvrouw die ook voor Hitler was, maar ze heeft ons nooit verraden. Na de oorlog is ze opgepakt en ik heb haar daarna nooit meer gezien.

Wat zijn uw herinneringen van de tijd na de oorlog?
Wij werden bevrijd door de Britten en de Schotten. Zij hadden eten mee en sigaretten. Mijn eerste Engelse woorden waren ‘cigarettes’ en ‘chewing gum’. Kauwgom vonden wij fantastisch, net als chocolade, dat had ik nog nooit gezien. Er was ineens zo veel te eten.
Ik weet nog goed dat ik voor mijn eerste verjaardag na de oorlog een cadeau kreeg. Tijdens de oorlog kreeg je geen cadeaus, zo was het nou eenmaal. Ik kreeg een houten zeilbootje om mee te spelen. Veel kinderen in de buurt hadden zo’n bootje. De Atlantikwall was volgelopen met water (de mijnen waren opgeruimd), dus we gingen daarheen en speelden met onze bootjes in de gracht.

Erfgoeddrager: Quinten

‘’

Wij zijn Gisely, Mohamed, Quinten en Bianca en wij interviewden mevrouw Röhl over haar grootvader Frits Loep. In 1943 werd hij door de Duitsers doodgeschoten. Zijn lichaam is nooit teruggevonden, en daarom staat hij nog steeds te boek als 'vermist'. Zijn vrouw en dochter zochten hun hele leven naar zijn lichaam. Tevergeefs. Nu zij niet meer leven, zet zijn kleindochter Brita Röhl de zoektocht voort.

Waarom is uw grootvader door de Duitsers doodgeschoten?
"Mijn grootvader en grootmoeder woonden met hun dochter (mijn moeder) in Hengelo. Grootvader werkte als ingenieur bij Stork, een bedrijf dat machines bouwt. De Duitsers namen de fabriek in beslag en daardoor moest grootvader ineens machines voor de vijand maken. Dat wilde hij natuurlijk niet, en daarom ging hij 'saboteren’: hij draaide schroefjes los, en leverde zo slecht werkende machines aan. De Duitsers kregen hem door en hielden hem scherp in de gaten… Toen kwam de meistaking in Hengelo: net als in Amsterdam, staakten mensen als protest tegen de jodenvervolging. Toevallig nam mijn grootvader in die periode een dag vrij om mijn moeder op te halen, die ergens was gaan logeren. De Duitsers hadden nu eindelijk iets om hem op te pakken: hij werd beschuldigd van deelname aan de staking, omdat hij die dag niet op zijn werk verscheen. Hij werd op 4 mei 1943 gearresteerd en diezelfde dag nog doodgeschoten.”

Wat gebeurde er daarna met uw grootmoeder en moeder?
"Grootmoeder moest zich de volgende dag melden op het politiebureau. Daar kreeg ze de bezittingen terug, die in mijn grootvaders broekzak hadden gezeten: zijn portefeuille, een agenda en een nagelschaartje.. Waar zijn lichaam was, werd niet bekend gemaakt. Als vrouw en dochter van een verzetsman moesten mijn grootmoeder en moeder vluchten. Ze gingen naar Amsterdam, waar ze in de Holbeinstraat gingen wonen. Samen op een kamer van 2 bij 4 meter. Ze verkochten bijna al hun spullen om in een vreemde stad in de oorlog te kunnen overleven.”

Welke invloed heeft de dood van uw grootvader op uw familie gehad?
”Omdat mijn grootvaders lichaam nooit werd teruggevonden, bleef hij geregistreerd staan als 'vermist'. Mijn moeder kon daardoor niet met mijn vader trouwen, omdat je daarvoor in die tijd nog toestemming van beide ouders nodig had. Pas na 19 jaar ontving de familie een overlijdensakte. Het is zeer waarschijnlijk dat mijn grootvader in de bossen van Twickel is doodgeschoten en begraven. Mijn grootmoeder en moeder zijn daar na de oorlog een zoektocht naar zijn stoffelijke resten gestart. Maar het landgoed is groot, en de overheid werkte niet altijd even goed mee. Nu zij niet meer leven, zet ik hun zoektocht voort. Veel mensen zeggen: 'waar maak je je nog druk om, het is 72 jaar geleden..’ Maar zij weten niet hoe het is om niet te weten waar het lichaam van een familielid is. De zoektocht wordt steeds moeilijker, omdat mogelijke getuigen inmiddels zijn overleden. Maar aan de andere kant bestaat er nu moderne apparatuur, waardoor er meer mogelijk is. Zolang ik leef, ga ik door met zoeken. Ik geef niet op!”

Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892