Erfgoeddrager: Ouiam

‘Er kan elke dag wel een bom op je kop vallen en voor een bom kan je niet schuilen’

Vanuit de stad komt Harry Sablerolle op de fiets naar IKC De Zeven Zeeën voor het interview met  Samira, Ouiam en Aishwarya. Hij heeft een hele map met foto’s meegenomen. Van het bombardement op de Ritakerk, maar ook foto’s van de rest van de stad in oorlogstijd. Het interview eindigde met een waarschuwing. ‘Oorlog zit blijkbaar in de mens en dan wordt iedereen gek. Oorlog maakt mensen kapot. Mensen haten is het begin. Laat elkaar met rust.’ Meneer Sablerolle op de Eksterstraat in 1934 geboren en is nu dus 89 jaar.

Was u bang voor bommen in de oorlog?
‘Ja heel erg bang, maar dat werd ik pas na die het bombardement in de Ritakerk. Voor die tijd was ik dat helemaal niet. Er kan elke dag wel een bom op je kop vallen en voor een bom kan je niet schuilen. En dat is de angst. Elke week moest ik melk halen met een karretje bij Watergang. Met mooi weer  buiten de stad, dan was ik niet bang. Daar waren geen huizen en was ik heel gelukkig.  De kinderen die nu vluchten vanuit de Oekraïne hebben ook die angst. Het is nu niet voor te stellen.’

‘We zaten in de Ritakerk en er was feest. Ik was katholiek en de kerk bestond vijfentwintig jaar. Vijfhonderd kinderen uit de buurt kwamen op een zaterdag bijeen en iedereen had mooie kleren aan. Achterin de kerk stonden een aantal misdienaars en de rest zat voorin. Er was luchtalarm, dus we mochten de kerk niet uit. De bom viel door het dak achterin en ontplofte onder de grond. Mijn broer was ook misdienaar en hij moest van mijn moeder eerst suiker halen. Dat is zijn redding geweest. De kinderen die achterin stonden, hebben het niet overleefd. Dat waren vriendjes van mijn broer. Ik zat in het midden van de kerk en heb heel veel geluk gehad. Ik heb mijn hoofd onder de kerkbank gestopt en toen ik weer durfde te kijken was alles zwart van het stof. Het was pikdonker toen ik over het puin ben gekropen.  Huilend ben ik naar huis gerend.’

Hoe was de hongerwinter?
‘Er lag een groot pak sneeuw en dat was allemaal bevroren. Dat was verschrikkelijk. In de stad hebben veel mensen honger gehad.
We hebben een onderduiker in huis gehad. Hij was een collega van mijn vader en hij kon niet meer naar huis toe vanwege een treinstaking. Hij sliep op zolder. Mijn vader werd heel ziek en hij was bijna dood. Mijn moeder is met die onderduiker naar Lutjebroek gelopen, wel drie keer, om eten te halen. Die onderduiker heeft ons eigenlijk gered. Na spertijd ging hij stiekem toch naar buiten om honden en katten te vangen en zo hadden we weer eten. Hij slachtte de dieren zelf. Na het bombardement moest ik naar Lutjebroek om  bij te komen. Daar sliep ik in een winkeltje in een bedstee. De onderduiker heeft mij daar naartoe gebracht op een slee. Dus ik heb het best goed gehad in de winter.’

Hoe bent u aan hout gekomen tijdens de hongerwinter?
‘Er was een fabriek, vlakbij waar ze spoorwegmateriaal bewaarden. Tussen de rails  zaten houten blokjes met teer, die heel goed brandden. Dat lag allemaal achter hoge hekken, waar niemand mocht komen. Ik heb samen met mijn broer dat hout gejat. Het werd bewaakt en ik moest goed opletten, terwijl mijn broer het hout verzamelde.
Iedereen hakte de bomen om, om het warm te hebben, maar ook om eten op te koken. Er stond haast geen boom meer overeind toen de oorlog afgelopen was.’

 

 

Erfgoeddrager: Ouiam

‘De moeders in die tijd waren heldinnen’

Ouiam, Arina, Jazmin en Liva gaan met de tram vanaf school, de Corantijnschool in Amsterdam-West, naar Bep Zijlstra. Vrolijk doet de 86-jarige de deur open. De kinderen mogen kiezen of ze binnen of buiten willen zitten. Het wordt de tuin, want het is erg lekker weer. Bep serveert chocolademelk en verrast het bezoek met heerlijke koeken. Ze vindt het erg grappig dat ze door allemaal meisjes, alle vier met een staartje, geïnterviewd wordt.

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
‘Gewoon, met adem halen! Grapje. Mijn moeder heeft heel goed voor ons gezorgd. Daardoor hebben we de oorlog overleefd. Ze had op haar vierentwintigste al vijf kinderen en in de oorlog kreeg ze er nog een zesde bij. Het wassen van alle kleren was veel werk, met volle teilen water en zo’n wasbord waar je op moest schrobben. We hadden toen ook nog geen luiers, er was geen zeep en geen warm water. Warm water maakte je op de kachel, maar kolen om die aan te krijgen waren er ook niet. We moesten daarom hout zoeken. Vooral de laatste twee jaren waren een rampenplan. We hadden niks meer. De moeders waren heldinnen!’

Moest uw vader werken in Duitsland?
‘Ja, maar dat wilde hij natuurlijk niet. Hij werd gewoon opgepakt en op de trein naar Duitsland gezet. Bij Nijmegen was de rails kapot gemaakt en moest de trein stoppen. Hij heeft toen de schuifdeuren open weten te krijgen en is met twee andere mannen gevlucht. Op tijgersluipgang door de weilanden kropen ze in het bijna donker over het land. Ze kwamen aan bij een boerderij waar gelukkig een goeie boer woonde. Daar heeft hij ruim negen maanden als hulp gewerkt. Hij heeft nooit een bericht naar huis gestuurd. Mijn moeder stierf ondertussen duizend angsten, want hij had ook dood kunnen zijn. Maar hij kwam weer thuis. Er werd op een dag aangebeld, ik deed de deur open en keek heel verbaasd naar die vreemde man. Met een baard herkende ik hem niet. “Ik ben ben je vader, ik ben weer terug!” zei hij’

Kende u ook mensen die in Duitsland zijn vermoord?
‘Nee, maar mijn oom zat wel in Duitsland gevangen en is daar gemarteld. De nagels werden van zijn vingers gerukt en hij werd met waterboarding volgespoten. Dan knap je bijna tot je nog net niet doodgaat. Na de oorlog kwam hij terug. Hij was helemaal in de war. Mijn moeder vond dat hij ons moest vertellen wat hij had meegemaakt. Hij vertelde dat ze in de gevangenis op de binnenplaats werden uitgelaten en dat de Duitsers dan een ‘spelletje’ deden. De gevangenen moesten rondlopen en als er werd gefloten, moest je stilstaan en wie er het dichtst bij de stip stond, die moest de poep van een Duitse soldaat opeten en doen alsof het lekker smaakte. De eerste man die het niet opat, werd meteen doodgeschoten. Je had dus geen keus. Mijn oom was gelukkig nooit bij die stip terechtgekomen. Van poep eten ga je niet dood, maar lekker is anders. Drie jaar na de oorlog is mijn oom overleden.’

Hoe kwamen jullie aan eten in de oorlog?
‘Mijn vader zat in de zwarte handel, dat is handel buiten de regels om. Hij haalde wel eens stiekem een stuk varken of koe bij de boeren. Dat bracht ie naar onze buurman, die slager was, om het in stukken te snijden. Als de Duitsers dat wisten, werd het afgepakt. Dus als we in de straat het gebonk van de Duitse soldaten hoorden, werd het vlees snel vanaf de buurman in een hutkoffer gedaan en via een luik tussen ons huis en zijn winkel naar ons gebracht. Er ging een tafelkleedje over en mijn zusje en ik gingen dan heel lief met het poppenservies erop spelen. NSB’ers bij ons in de straat hadden verraden dat we vlees hadden. Maar ze kwamen niet op het idee om in die hutkoffer te kijken waar wij bij zaten te spelen. Gelukkig maar, want dat zou heel slecht zijn afgelopen.’

Erfgoeddrager: Ouiam

‘Ze praatte met de beeldjes alsof haar familie nog leefde’

Marja Ruijterman zit al klaar met haar laptop met foto’s als Youssef, Milo, Ouiam en Femke de docentenkamer binnenkomen. Marja vertelt meteen dat ze niet heel oud is en de oorlog zelf niet heeft meegemaakt. Maar ze kan toch veel vertellen, omdat haar moeder altijd veel heeft verteld over de oorlog.

Wie in uw familie waren allemaal Joods?
‘Mijn moeder was half Joods. Ze had een Joodse vader en een christelijke moeder. Mijn moeder hoefde niet onder te duiken, maar het was wel eng. Ze zag er ook wel Joods uit. Ze is ook een keer gepakt, omdat ze houten blokjes uit de tramrails aan het halen was. De Duitser die haar aanhield, zei toen: “Ik heb ook kinderen, Ga! Rennen!” Dus niet alle Duitsers waren slecht. Ze moesten aan de oorlog meedoen, anders werden ze zelf doodgeschoten.’

Wanneer vertelde uw moeder over de oorlog aan u?
‘Toen ik een jaar of acht was vertelde ze wat er allemaal was gebeurd. Dat haar vader en anderen van haar familie waren vermoord. Ik was helemaal overstuur toen ik dat hoorde. Dat mijn moeder zoiets had meegemaakt! Ze deed heel lief en rustig, maar ik was heel erg geschrokken.
Mijn moeder heeft dertig familieleden verloren in de oorlog; haar opa en oma, nichtjes en neefjes, tantes en haar vader. Dat was een enorm trauma. Ze zei altijd: “Ik red me wel, alles gaat goed”, maar af en toe was ze heel verdrietig en moest ze verschrikkelijk huilen. Haar vader en moeder waren aan het begin van de oorlog gescheiden. Haar moeder wilde niet dat ze haar vader nog zag, maar ze was dol op haar vader. Met haar zusje, dus mijn tante, ging ze soms toch stiekem naar hem toe. Hij had een nieuwe vrouw, die al een kindje had, Judith. Samen kregen ze nog een kindje, Sarah. Maar op een gegeven moment waren ze weg. De ramen waren ingeslagen en de buren vertelden dat ze waren opgehaald door de Duitsers.’

Leeft uw moeder nog?
‘Mijn moeder is twaalf jaar geleden overleden; haar zus stierf een dag later. Mijn tante sprak niet veel over de oorlog, maar op haar sterfbed vertelde ze mij dat ze tijdens de oorlog naar haar vader was gelopen en had gezien dat de ramen waren ingegooid. Toen de buren haar hadden gezegd dat ze waren meegenomen, was ze naar de Hollandsche Schouwburg gerend waar de vrachtwagens met Joden aankwamen. Ze hoopte dat ze haar vader nog zou zien. Ze zag wel een vrachtwagen met mensen erin, maar een Duitser schopte haar weg en ze heeft hem nooit meer gezien. Dat vertelde ze toen aan mij. Toen wist ik niet dat ze de volgende dag zou sterven, maar het is bijzonder dat ze dat toch nog heeft verteld. Mijn moeder en tante hebben hun vader dus nooit meer gezien, maar dat hele kleine baby’tje was gered door een rechtenstudent. Mensen van het verzet deden baby’s en kleine kinderen in vuilnisbakken en dan was afgesproken met de tramconducteur dat hij heel langzaam ging rijden. Zo konden ze verscholen achter de tram met die bakken weglopen. Zo is mijn tante Sarah gered. Ze is 77 jaar geworden en is onlangs aan corona overleden.’

Kent u nog meer mensen die zijn ontsnapt of gered?
‘Toen mijn moeder stierf, vond ik een grote doos. Daarin zaten allemaal gedichten van de zus van mijn opa. Eén daarvan ging over mijn opa. Hij had een voddenkar en verkocht oude spullen op het Waterlooplein. Hij was een beetje het zwarte schaap van de familie want de anderen hadden allemaal goeie banen, maar hij verkocht oude troep. Mijn tante vond hem eigenlijk maar niks, maar in dit gedicht schreef ze: “Duizendmaal excuses Sem, ik heb je geminacht om je voddenkar”. Ze had spijt omdat zij met zo’n voddenkar, met allemaal lakens erover, uit Westerbork is ontsnapt. Dus later besefte ze hoe dom het was geweest om haar broer te minachten en dat zo’n kar juist haar redding is geweest. Ik heb die tante nog gekend, we noemden haar tante Engeltje. Ze had allemaal beeldjes en elk beeldje stond voor een familielid dat ze had verloren. Als ze die afstofte, zei ze: “Ach Sem”. Of: “Ach, mama. Ach, papa”. Ze praatte met hen alsof ze nog leefden. Als we op visite waren gaf ze ons thee. We deden net alsof we dronken, want het was heel vies. En langzaam werd ze dan steeds kwaaier en kwaaier. Op een gegeven moment sloeg ze ons weg, gooide ze boeken achter ons aan en begon ze te schelden dat wij nazi’s waren bijvoorbeeld. Dan renden we de trap af. Ze was niet meer goed in haar hoofd. Door de oorlog.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892