‘Ze praatte met de beeldjes alsof haar familie nog leefde’


Youssef, Milo, Ouiam en Femke vertellen het verhaal van Marja Ruijterman
Ten Katemarkt, AmsterdamAmsterdam-West

Marja Ruijterman zit al klaar met haar laptop met foto’s als Youssef, Milo, Ouiam en Femke de docentenkamer binnenkomen. Marja vertelt meteen dat ze niet heel oud is en de oorlog zelf niet heeft meegemaakt. Maar ze kan toch veel vertellen, omdat haar moeder altijd veel heeft verteld over de oorlog.

Wie in uw familie waren allemaal Joods?
‘Mijn moeder was half Joods. Ze had een Joodse vader en een christelijke moeder. Mijn moeder hoefde niet onder te duiken, maar het was wel eng. Ze zag er ook wel Joods uit. Ze is ook een keer gepakt, omdat ze houten blokjes uit de tramrails aan het halen was. De Duitser die haar aanhield, zei toen: “Ik heb ook kinderen, Ga! Rennen!” Dus niet alle Duitsers waren slecht. Ze moesten aan de oorlog meedoen, anders werden ze zelf doodgeschoten.’

Wanneer vertelde uw moeder over de oorlog aan u?
‘Toen ik een jaar of acht was vertelde ze wat er allemaal was gebeurd. Dat haar vader en anderen van haar familie waren vermoord. Ik was helemaal overstuur toen ik dat hoorde. Dat mijn moeder zoiets had meegemaakt! Ze deed heel lief en rustig, maar ik was heel erg geschrokken.
Mijn moeder heeft dertig familieleden verloren in de oorlog; haar opa en oma, nichtjes en neefjes, tantes en haar vader. Dat was een enorm trauma. Ze zei altijd: “Ik red me wel, alles gaat goed”, maar af en toe was ze heel verdrietig en moest ze verschrikkelijk huilen. Haar vader en moeder waren aan het begin van de oorlog gescheiden. Haar moeder wilde niet dat ze haar vader nog zag, maar ze was dol op haar vader. Met haar zusje, dus mijn tante, ging ze soms toch stiekem naar hem toe. Hij had een nieuwe vrouw, die al een kindje had, Judith. Samen kregen ze nog een kindje, Sarah. Maar op een gegeven moment waren ze weg. De ramen waren ingeslagen en de buren vertelden dat ze waren opgehaald door de Duitsers.’

Leeft uw moeder nog?
‘Mijn moeder is twaalf jaar geleden overleden; haar zus stierf een dag later. Mijn tante sprak niet veel over de oorlog, maar op haar sterfbed vertelde ze mij dat ze tijdens de oorlog naar haar vader was gelopen en had gezien dat de ramen waren ingegooid. Toen de buren haar hadden gezegd dat ze waren meegenomen, was ze naar de Hollandsche Schouwburg gerend waar de vrachtwagens met Joden aankwamen. Ze hoopte dat ze haar vader nog zou zien. Ze zag wel een vrachtwagen met mensen erin, maar een Duitser schopte haar weg en ze heeft hem nooit meer gezien. Dat vertelde ze toen aan mij. Toen wist ik niet dat ze de volgende dag zou sterven, maar het is bijzonder dat ze dat toch nog heeft verteld. Mijn moeder en tante hebben hun vader dus nooit meer gezien, maar dat hele kleine baby’tje was gered door een rechtenstudent. Mensen van het verzet deden baby’s en kleine kinderen in vuilnisbakken en dan was afgesproken met de tramconducteur dat hij heel langzaam ging rijden. Zo konden ze verscholen achter de tram met die bakken weglopen. Zo is mijn tante Sarah gered. Ze is 77 jaar geworden en is onlangs aan corona overleden.’

Kent u nog meer mensen die zijn ontsnapt of gered?
‘Toen mijn moeder stierf, vond ik een grote doos. Daarin zaten allemaal gedichten van de zus van mijn opa. Eén daarvan ging over mijn opa. Hij had een voddenkar en verkocht oude spullen op het Waterlooplein. Hij was een beetje het zwarte schaap van de familie want de anderen hadden allemaal goeie banen, maar hij verkocht oude troep. Mijn tante vond hem eigenlijk maar niks, maar in dit gedicht schreef ze: “Duizendmaal excuses Sem, ik heb je geminacht om je voddenkar”. Ze had spijt omdat zij met zo’n voddenkar, met allemaal lakens erover, uit Westerbork is ontsnapt. Dus later besefte ze hoe dom het was geweest om haar broer te minachten en dat zo’n kar juist haar redding is geweest. Ik heb die tante nog gekend, we noemden haar tante Engeltje. Ze had allemaal beeldjes en elk beeldje stond voor een familielid dat ze had verloren. Als ze die afstofte, zei ze: “Ach Sem”. Of: “Ach, mama. Ach, papa”. Ze praatte met hen alsof ze nog leefden. Als we op visite waren gaf ze ons thee. We deden net alsof we dronken, want het was heel vies. En langzaam werd ze dan steeds kwaaier en kwaaier. Op een gegeven moment sloeg ze ons weg, gooide ze boeken achter ons aan en begon ze te schelden dat wij nazi’s waren bijvoorbeeld. Dan renden we de trap af. Ze was niet meer goed in haar hoofd. Door de oorlog.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892