Erfgoeddrager: Nizar

‘Mam kom kijken, riep ik, daar vliegen net hele grote sigaren’

Silvan, Aza en Nizar van de Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid interviewen Willy Gerard-Verschuur over haar herinneringen aan de oorlog. Ze woonde destijds in de Blasiusstraat en later in de Kuiperstraat. Na afloop zijn de kinderen onder de indruk van haar verhaal.

Hoe wist u dat het oorlog was?
‘Ik wist niet dat het oorlog was want ik was een baby toen het begon. Mijn oudere broers en zusjes zullen er wel over gesproken hebben, maar wij kleintjes niet. Het was gewoon zo. Ik weet wel bepaalde dingen, zoals mijn vader die een keer bijna aan de dood was ontsnapt. Ik weet dat hij ‘s morgens heel vroeg wegging. Hij zat, weet ik nu, bij de Binnenlandse Strijdkrachten, het verzet, en deed dingen om de vijand te misleiden. Daar kreeg hij overdag ook te eten, en hij nam altijd een pannetje mee naar huis. Mijn oudste broer en zus kregen eten op school maar wij jongsten nog niet, en hadden dus ook geen eten. Hierdoor is mijn vader aan de dood ontsnapt. Op een dag kwam hij thuis met een pannetje soep. Net toen hij binnen was, belde iemand op en die zei: ‘Verschuur, Verschuur, binnen blijven! We zijn verraden! En eigenlijk had hij een afspraak op de Apollolaan, maar hij bleef thuis. De mensen die wel al op de Apollolaan waren, zijn allemaal direct doodgemaakt, misschien vier of zes mannen die bij de verzetsploeg van mijn vader zaten. Op die plaats is nu een monument om hen te herdenken. De collega die mijn vader had gered, is ook binnen gebleven en heeft het gelukkig ook misgelopen. Maar oorlog is ongelooflijk afschuwelijk en ingewikkeld.’

Wat waren uw hobby’s vroeger tijdens de oorlog?
‘Ik had eigenlijk geen hobby’s, want ik moest altijd binnen blijven omdat het buiten te gevaarlijk was. Je wist nooit wanneer er ellende en narigheid was. Een keer zat ik in de keuken iets te drinken. De keukendeur stond open en ik zat op een trapje. Toen riep ik mijn moeder: ‘Mam, kom kijken, daar vliegen net hele grote sigaren’. Maar dat bleken bommen te zijn. Een ging rechtdoor en de andere die tuimelde zo naar beneden. Mijn moeder kwam en trok me naar binnen, en deed de deur weer dicht. De bom kwam op de Weesperzijde op een fabriek terecht. Toen ik 4 werd, in 1943, ging ik naar de kleuterschool, maar verder was er niet veel te doen. Mijn school was vlak bij jullie school!’

Heeft u weleens erge dingen gezien?
‘Ik heb ook nooit lelijke dingen gezien. Ik heb wel eens soldaten zien lopen als we van school kwamen, dan moesten we een stukje lopen. Maar ik heb bijvoorbeeld nooit tanks zien rijden. Er gebeurde wel narigheid, maar wij zaten binnen.’

Had u ook Joodse vriendjes of vriendinnen?
‘Nee, want die waren al uit de buurt vertrokken toen wij hier kwamen wonen. Voor die tijd was het echt een Joodse buurt. Eind 1943 verhuisden we naar een werkplaats in de Kuipersstraat, dat eerst van Joodse mensen was geweest, het hele gebouw. Mijn tante woonde er daarna met haar dochter, maar ging ook weer weg en toen konden wij er gratis wonen. Zo konden we geld op de huur besparen. We hoefden geen huur te betalen omdat er toch niemand was.’

Wat kunt u zich nog het beste herinneren?
‘Ik kan me nog het beste herinneren dat mijn grootvader overleed. Hij was de laatste koetsier geweest van een paardentaxi van hotel Schiller op het Rembrandtplein. Toen hij was overleden, kwam hij bij ons in de tussenkamer te liggen. Mijn moeder heeft ons toen bij familie gebracht en heeft hem helemaal netjes gewassen, zoals ze dat met overledenen doen. Daarna heeft een kar hem opgehaald en samen met andere dode mensen ergens in een gat gedumpt. Er was helemaal geen begrafenis. We weten nog steeds niet waar dit is, en waar hij nu is.’

Hoe was het einde van de oorlog voor u?
‘We hadden geen eten, echt niets. Mijn vader of oudste broer haalde soep in de gaarkeukens. Het was een hele grijze massa van geraspte tulpenbollen. Iedereen die honger had, at het wel, behalve ik. Ik had wel honger maar ik wist niet meer wat honger was. Ik kon het niet eten. Mijn moeder zei dat ik een klein hapje moest nemen, dan had ik iets in mijn maag, en dat deed ik dan maar daarna spuugde ik het weer uit. Hadden we nog maar een tuin gehad waar je groente kon kweken, zoals in Hellevoetsluis… Maar helaas waren we juist verhuisd naar de stad om dichter bij familie te zijn.

Een keer had mijn tante aardappeltjes gehaald bij een boerderij. Omdat ik als enige helemaal niets at, mocht ik bij mijn vader achterop de fiets naar haar toe. We zeiden niets tegen de rest. Tante Marie zat aan tafel en zei: ‘Schat, ik heb een aardappeltje voor jou’. Ik wist helemaal niet wat een aardappeltje was, maar ik kreeg er twee, en daar deed mijn tante een beetje olie en bruin spul over: Buisman, dat vroeger werd gebruikt voor in de koffie. Ik at die twee kleine aardappeltjes op en vond het heerlijk. Mijn tante zei toen dat ze nog een heel kleintje had, of ik die nog wilde? Ik zei ja, maar mijn vader zei nee, omdat mijn maag het niet aan zou kunnen. Ik moest huilen want wilde het verschrikkelijk graag, en toen mocht ik toch dat derde aardappeltje. Maar mijn vader had gelijk: ‘s nachts werd ik niet lekker, riep ik mijn moeder en heb ik op de gang alledrie de aardappeltjes uitgespuugd. Mijn moeder was het aan het schoonmaken toen mijn oudste broer wakker werd, en die kwam erachter wat er was gebeurd, en vond dat heel gemeen. ‘Willy heeft aardappels gehad, en wij niet.’

Erfgoeddrager: Nizar

‘Ik heb altijd poets bij me om de Stolpersteine van mijn ouders op te poetsen.’

Meneer Simon Italiaander komt naar de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West waar Mohammed Ali, Nizar, Oumnia en Rouaida al met hun vragenlijsten op hem wachten. Eigenlijk zouden ze nog naar de Stolpersteine van zijn ouders gaan kijken, maar helaas is dat toch te ver lopen voor meneer Italiaander. Gelukkig kunnen ze er een goede foto van vinden op het internet.

Kunt u zich herinneren hoe de buurt eruit zag?
‘Deze wijk, waar jullie school nu ligt, daar waren vooral veel koeien, misschien wat kippen. Hier stonden wat boerderijen, maar verder was er nog niet veel. Het lag voor mij net naast mijn wijk. Maar op de Admiraal de Ruiterweg reed een tram waarmee je helemaal naar Haarlem en naar Zandvoort kon reizen. Mijn ouders zijn met deze tram op huwelijksreis gegaan, toen ze net getrouwd waren.  Mijn ouders leverden groente en fruit aan de groentemannen. Elke dag kwamen er schepen vol groente en fruit vanuit het boerenland naar Amsterdam toe. Mijn vader kocht groente en fruit van de boeren en verkocht het aan de groetenmannen die groentewinkeltjes hadden. Er waren heel veel kleine winkeltjes in de straten. Je had nog geen grote supermarkten, zoals we dat nu hebben. En dat kun je je nu misschien niet meer voorstellen, maar Nederland was verdeeld tussen de katholieken en protestanten. Alles was verdeeld, overal was een katholieke en een protestante versie van. Dus er waren katholieke winkeltjes en protestante winkeltjes. Een katholiek kocht ook niets van een protestant. Mijn ouders waren Joods en vielen daarbuiten, want zij verkochten aan de winkels en iedereen kocht van mijn ouders. Ik kon met iedereen omgaan, totdat er in de oorlog allemaal aparte regels voor Joden kwamen.’

Heeft u herinneringen van de oorlog?
‘Ja, ik kan me herinneren dat ik in Haarlem, waar ik was ondergedoken, de straat overstak om naar een vriendinnetje te lopen. Maar daar stond net een Duitse soldaat. Gelukkig letten Duitse soldaten ook niet de hele dag op of ze Joodse kindjes zagen, want ik zag er echt wel uit als een Joods jongetje. Verder kan ik me de luchtalarmen wel herinneren, die gingen af als er Engelse vliegtuigen overkwamen. De Duitsers probeerden die neer te schieten en dat is heel vaak gelukt: ons land lag vol met vliegtuigwrakken. In de Zuiderzee vonden ze veel wrakken met lijken er nog in. Ik kan me ook de zoeklichten herinneren van de Engelse vliegtuigen die over ons land vlogen omdat ze Duitse steden platbombardeerden.’
‘Van de voedseldroppings kan ik me vooral herinneren dat ik het brood wat we met dat meel en die suiker maakten, het lekkerste brood vond dat ik ooit had gegeten. Over de bevrijding herinner ik me dat de Nederlandse vlaggen overal werden opgehangen. Verder herinner ik me daar niet zo veel van: ik was nog maar klein en de meeste troepen gingen naar de grote steden, waar mensen hen omhelsden. Ik was daar niet bij.’

 Hoe vond u het om onder te duiken?
‘Ik wist niet beter. Ik wist niet dat ik ondergedoken was. Het was voor mij allemaal heel normaal. Pas veel later besefte ik dat het helemaal niet normaal was wat ik allemaal heb meegemaakt. Ik kon niet met andere kinderen spelen, behalve met de kinderen die ook in dat gezin woonden. Daar woonden een jongetje die een paar jaar ouder was dan ik, ik zie hem nog steeds als mijn grote broer, en een meisje die iets jonger is dan ik. Die kinderen van toen zijn nu 81 en 86 jaar oud en zij zijn nog steeds mijn beste vrienden! Onze kinderen en kleinkinderen zijn ook bevriend.’
‘Dat was in Alkmaar, maar ik heb op meerdere adressen ondergedoken gezeten. Mijn ouders wisten tot 1943 veilig te blijven en heel plotseling kregen zij een oproep dat zij zich moesten melden. Toen beseften ze, dat wij ook niet meer veilig waren en dat we moesten onderduiken.  Ze hebben mij, met een foto en een briefje, aan de buren gegeven. De buren hebben mij zes weken in huis gehad, maar dat was niet veilig, want er woonden ook NSB’ers bij hen in het gebouw. Ze vonden een adres voor mij in Haarlem. Op een gegeven moment kregen ze te horen dat het niet goed ging met mij op dat adres. Toen heeft mijn oude buurvrouw een nieuw onderduikadres voor mij gezocht. Dat vond ze in Alkmaar. Samen met die vrouw uit Alkmaar zijn ze naar mij in Haarlem gefietst en hebben ze mij ‘ontvoerd’, want de mensen daar wilden geld krijgen en dat konden ze niet betalen. Ze vroegen of ze even met mij mochten gaan wandelen, maar ze hebben mij achterop de fiets gezet en zijn met mij naar Alkmaar gefietst!’

Hoe zien de monumentjes eruit die u voor uw ouders heeft geplaatst?
‘Die monumentjes heten Stolpersteine. Het zijn steentjes van tien bij tien centimeter en ze liggen voor de deur van de laatste zelfgekozen woning van de mensen die later in de oorlog zijn vervolgd. Ik was de eerste die ze in Amsterdam liet leggen, in 2009. In heel Europa zijn er meer dan 100.000 gelegd. Omdat ik geen plek had waar ik naartoe kon gaan voor mijn ouders, zoals een graf, heb ik deze laten plaatsen. Ik heb altijd poets bij me om de steentjes op te poetsen en ga er vaak even langs.’

 

Erfgoeddrager: Nizar

‘Gekookte bloembollen smaakten echt vies!‘

Voor de 83-jarige Jan Meijer en zijn vrouw is de school Spring High waar Merin, Nizar, Mouad en Yil op zitten nog knap lastig te vinden. Als ze elkaar even voor tienen treffen, glimlacht Jan van oor tot oor. Hij praat veel en luid. ‘Hij is het zonnetje in huis’, zegt zijn vrouw. En een geboren verteller, zullen de kinderen algauw achter komen. De plattegronden die ze hebben meegenomen laten zien waar Jan tijdens de oorlog woonde. Het adres Ringweg K21, op Sloterdijk, bestaat namelijk niet meer.

Wat at u tijdens de oorlog?
‘We hebben zo’n honger geleden. Omdat er niet voldoende was, waren we de hele tijd op zoek naar voedsel. Mijn vader had een volkstuintje, maar veel leverde dat niet op. We aten vaak pap; die maakte mijn moeder van melk van de schillenboer, die ik wel eens hielp. Soms gingen we appeltjes pikken. En in de zomer gingen we tarwe, die overbleef na het oogsten van het graan, zoeken op de akkers van de boeren. Dat vermaalde ik dan met de koffiemolen tot meel en daarvan bakte mijn moeder brood. Bij Halfweg verbouwden ze suikerbieten. Daar was ook een suikerfabriek toen. Bieten die van de wagen vielen, namen we mee naar huis. Mijn moeder kookte dat en dan stonk het hele huis naar de zoete suikerbietengeur. Gekookte bloembollen stonden ook vaak op het menu. Vies was dat! En dan had je nog de gaarkeuken op de Haarlemmerweg. Daar at je wat de pot schafte.
We hadden dus geluk dat we vlakbij boerenland woonden. Maar ik bewaar nare herinneringen aan die tijd. Boeren gaven al hun eten aan de kerk en wij kregen niets. Mijn moeder was erg boos op ze, omdat ze ons geen eten gunden. Ik ben opgevoed met een hekel aan boeren hebben.’

Waren er ook leuke momenten tijdens de oorlog?
‘Schillen bij de mensen thuis ophalen voor de schillenboer! Die schillen werden gebruikt als veevoer. Dan ging ik deur na deur, telkens al die trappen op, met mijn zak om het bakkie met schillen, dat dan klaar stond, leeg te halen. Dat brachten we dan naar boeren, voor hun koeien. Die schillen werden ook gewogen. Daarvoor in ruil kreeg mijn moeder melk. Ik had echt lol in dat werk. Dat schillen halen hield me van de straat en dat vond mijn moeder belangrijk.’

Wat is een van de erge dingen die u meemaakte tijdens de oorlog?
‘Dat gebeurde net na de oorlog, tijdens het bevrijdingsfeest op de Dam. De burgemeester ging daar speechen. Mijn moeder zei: “De oorlog is voorbij, we gaan kijken wat ze daar zeggen.” Op de hoek van de Kalverstraat en de Nieuwendijk was de Groote Club gevestigd. Daar zaten een paar Duitse soldaten met geweren verscholen. Heel de Dam was vol met mensen. Ineens werd er geschoten. Mijn moeder trok mijn broertje mee en liep de Nieuwendijk in. Mijn vader nam mij mee naar het Damrak. Daar wachtten we bij Hotel de Rode Leeuw tot het schieten over was. Dat hotel zal ik nooit vergeten. Het was voor mij een heel angstig moment. We wilden natuurlijk in leven blijven dus ik liep heel hard weg, maar mijn vader kon niet zo hard lopen als ik. Dus ik moest het kalmer aan doen. Als ik nu over de Dam loop, zeg ik altijd tegen mijn vrouw: “Hier heb ik achter dat schot gezeten tijdens de beschieting.” Dat soort dingen zijn erg. Heel veel mensen zijn toen ook doodgeschoten. Daarom zeg ik: we moeten geen ruzie maken met andere landen. Jullie kinderen hebben de macht om dat tegen te gaan!’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892