Erfgoeddrager: Nino

‘Wij speelden in de straat ook oorlogje’

Nino, Kay en Dina van de Corantijnschool in Amsterdam wonen alle drie in de buurt van het ouderlijk huis van Jos Paalvast. Tegenwoordig woont zij in Slotermeer. Na afloop mogen ze op weg naar de tram nog even in de speeltuin, is hun beloofd. Maar eerst vragen ze van alles over de oorlog, die Jos als kleuter meemaakte. Haar man Arnold, professioneel fotograaf, maakt de beelden erbij.

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Ik ben in 1939, vlak voor de oorlog, geboren. Dus van die eerste jaren weet ik niets. Wat ik er als heel jong kind wel van merkte was dat mijn vader weg was. Die was voor de oorlog gemobiliseerd. Mannen van een bepaalde leeftijd werden opgeroepen voor het leger. Als hij met verlof thuiskwam, in zijn uniform, kroop ik onder de tafel. Hij was een vreemde voor me. Daar hebben ze me nog lang mee geplaagd. Mijn vader was wel degene die voor eten zorgde voor ons en andere familieleden in Amsterdam. Dat haalde hij bij familie van ons op het platteland. Honger heb ik niet echt gehad.’

Kon u wel gewoon buiten spelen, of was dat te gevaarlijk?
‘De Postjeskade was toen aan de rand van de stad. Op het weiland, dat er toen nog was, kon je heerlijk spelen. Kwamen we onder de koeienpoep of nat van het slootje springen thuis. Ook gingen we naar het Vondelpark, met grotere kinderen uit de straat. Als ze dan op de terugweg ‘En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet’ zongen, moest ik huilen. Ik dacht dat we echt niet meer naar huis gingen! En omdat we over de oorlog hoorden, speelden we ook ‘oorlogje’. De kinderen van de Van Walbeeckstraat tegen ons, van de Postjeskade. Mijn moeder maakte van een luier een verpleegsterskapje voor me, met een rood kruis erop. De jongens die ‘gewond’ raakten, werden dan door de meisjes verpleegd. Eigenlijk wilde ik liever een jongen zijn en met de jongens meedoen.’

Was er wel eens een gevaarlijke situatie?
‘Nou, jullie school was tijdens de oorlog door de Duitse soldaten ingepikt. Die zagen we, als we langsliepen naar onze kleuterschool, lopen over het schoolplein. Soms spuugden we naar ze, omdat we wel wisten dat die Duitsers daar niet hoorden te zitten. Dat was eigenlijk doodeng wat we deden, want ze liepen met geweren over hun schouder. Maar we voelden ons helden. En wat die Duitsers deden? Die zwaaiden naar ons. Dat waren natuurlijk ook gewoon vaders en die dachten: die kinderen weten niet beter. Of we deden net alsof we Engels spraken. We dachten dat de Duitsers dan bang voor ons zouden zijn. We voelden ons stoer en dachten dat de vijand ons dan niet zou durven aanvallen. Maar of dat nu gevaarlijk was? Mijn vader heeft gevaar meegemaakt, omdat ie stiekem aan eten moest komen en omdat hij een Engelse piloot onderdak gaf in zijn kolenbedrijf. Mijn oom zat in het verzet en is tijdens een vuurgevecht doodgeschoten. Als kind heb ik geen gevaar echt gezien. Het beste herinner ik me de bevrijding. De mensen waren zo blij. En er zaten heerlijke koekjes in de pakketten die ze tijdens de voedseldroppings uit de lucht lieten vallen voor de hongerige mensen. Als kind ben je niet zo bang. En we woonden ook best veilig daar. Wel heb ik nog lang last gehad van het geluid van overvliegende vliegtuigen. Toen ik als tiener in Buitenveldert woonde, hoorde je er veel en elke keer schrok ik, omdat het voor mij zo dreigend klonk. Dat heb ik nog steeds wel een beetje.’

           

Erfgoeddrager: Nino

‘Soepele vingers, een geluk bij het ongeluk’

Wij zijn Nino, Daniël en Emre en wij interviewden Albert Dreese over zijn moeder Rita Noach. Zijn vader, de man van Rita, was ook bij het interview aanwezig. Mevrouw Noach was Joods. Haar familie werd verraden toen ze wilden onderduiken. Zelf overleefde ze uiteindelijk de oorlog omdat ze voor de Philipsgroep werkte.

Wat gebeurde er toen uw moeder ging onderduiken?
“Mijn moeder en haar familie hadden een onderduikadres gekregen via de zakenpartner van mijn grootvader. Toen ze bij het adres aankwamen stond de politie op ze te wachten, in plaats van mensen uit het verzet. De zakenpartner van mijn grootvader had ze belazerd. En waarom? Na de oorlog kwam mijn moeder erachter dat hij blijkbaar het bedrijf van haar vader wilde inpikken. Mijn grootmoeder deed toen een zelfmoordpoging door haar polsen door te snijden. Zij moest daarom naar het ziekenhuis en mijn moeder mocht met haar mee. Mijn grootvader werd wel meteen opgepakt. Na een paar dagen mochten mijn moeder en grootmoeder weer naar huis. Door een fout van de Duitsers waren ze uit de administratie verdwenen en werd er niet meer naar ze gezocht.”

Hoe kwam uw moeder bij de Philipsgroep terecht?
“Mijn moeder en grootmoeder hadden het moeilijk. Ze kenden niemand uit het verzet en konden nergens een onderduikadres vinden. Na een poosje besloten ze zichzelf toch maar aan te geven, want ze wisten niet meer hoe ze aan eten moesten komen. Gelukkig zijn ze niet naar Westerbork afgevoerd, maar werden ze naar kamp Vught gebracht. Vught ligt vlakbij Eindhoven, waar Philips een fabriek ging opzetten. Mijn moeder had de mazzel dat ze jong was en daarom soepele vingers had. Zo kon ze heel goed lampen in elkaar schroeven. Dat is toch een klein gelukje bij een groot ongeluk. Doordat ze voor Philips kon werken, heeft ze de oorlog overleefd.”

Waarom was de Philipsgroep haar redding?
“Tijdens door oorlog stierven veel mensen aan de honger en door het zware werk in de kampen. Toen mijn moeder in kamp Vught voor Philips werkte, was dat anders, Philips regelde het eten. Het bedrijf zorgde heel goed voor de werknemers. Nadat de groep niet meer voor Philips kon werken, werd het eten natuurlijk minder. Maar toch bleef het elke keer voldoende. Uiteindelijk werd de groep met de trein naar Auschwitz gebracht en zag het er niet goed uit. Philips heeft toen gebeld met de bazen in Berlijn en wist hen ervan te overtuigen dat het om een bijzondere groep ging. En zo reisde de groep heel Europa door langs diverse concentratiekampen voor technisch werk. Tijdens haar verblijf in Auschwitz hoorde mijn moeder via andere gevangenen dat haar ouders waren omgekomen. Daar was ze natuurlijk heel verdrietig over, maar ze had er al rekening mee gehouden. Zodra ze had gezien wat er gebeurde in Auschwitz, had ze haar hoop verloren.

In de Philipsgroep zaten zo’n zeshonderd vrouwen, die bijna allemaal de oorlog hebben overleefd. Mijn moeder ging later eens in de zoveel jaar naar de reünies van Philips. Daar zag ze haar vriendinnen dan weer. Want met veel vrouwen had ze echt een vriendschap opgebouwd. Zelfs na de oorlog spraken ze nog regelmatig af.”

Erfgoeddrager: Nino

‘Mijn ouders hadden stiekem een radio die ze in de wasemmer verstopten. Daar legden ze dan mijn poepluiers op’

Wij zijn Jared, Ravi, Nino en Thijs en we hebben Jan Jansen geïnterviewd. Hij vertelde ons dat Tuindorp Oostzaan er vroeger heel anders uitzag, en dat er een vliegtuig neergekomen is precies op de plek waar nu het huis van Nino staat! Dat was wel even confronterend om te horen.

 

Wat weet u nog van de oorlog?
“Omdat ik pas in het eerste jaar van de oorlog geboren ben, kan ik me niet al te veel herinneren. Maar mijn ouders hebben me wel nog een boel verteld. Zo lag op het terrein rondom ons huis een kruidmagazijn dat continue door Duitse militairen bewaakt werd. Mijn ouders hadden daar niet veel last van, en als klein jongetje heb ik vaak bij soldaten op schoot gezeten.
Maar mijn ouders legden zich niet zomaar neer bij de situatie hoor. Ze hadden stiekem een radio die ze in de wasemmer verstopten. Daar legden ze dan mijn poepluiers op, zodat de Duitsers de radio niet zouden vinden.”

Hoe ging uw gezin om met de hongerwinter?
“Wij hadden gelukkig niet zo’n last van de hongerwinter; mijn vader was landbouwer dus die kon gemakkelijk aan eten komen. Ook hadden wij een flinke moestuin achter ons huis liggen waarop we wortels, aardappelen en andere soorten groenten verbouwden, en mijn moeder bakte altijd zelf brood van gemalen tarwe, melk en gist van de bakker. Vlees hadden we niet, maar dat had in de oorlog bijna niemand. 

Er kwamen regelmatig mensen langs die op hongertocht waren, die gingen dan de boeren langs om eten te kopen of te ruilen. Als er net geoogst was gaf mijn vader die mensen een schepje en zei: “Wat mij betreft mogen jullie heel de akker omploegen!”. Vaak blijft er na de oogst namelijk nog wat liggen, na een aardappeloogst bijvoorbeeld liggen er nog allemaal kleine aardappeltjes op de akker. Nou, die wilden die mensen wel! Ze gingen op pad met het schepje en kwamen soms met hele zakken kleine aardappeltjes bij ons vandaan.”

Hoe veranderde dat na de oorlog?
“Och, bij de bevrijding was het feest. Vliegtuigen dropten blikken met biscuitjes en chocoladerepen, grote vrachtschepen uit Zweden kwamen Zweeds wittebrood brengen. Dat zijn kleine vierkante boterhammetjes, en die aten we dan met boter en suiker. “Dit is nog lekkerder dan taart!”, zeiden de mensen dan. Nu moet je je voorstellen dat ik nog nooit zoiets als chocolade of Zweeds wittebrood geproefd had. Ik vond het ongelofelijk lekker! Dit is een van de eerste dingen die ik me zelf kan herinneren uit mijn leven.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892