Lina, Mina en Mila interviewen Myriam Mater. De leerlingen van basisschool Thula in Amsterdam-Oost vragen haar van alles over haar herinneringen aan de oorlog. Mevrouw Mater was 9 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds in Amstelveen.
Wat was uw eerste oorlogsherinnering?
‘Nou, dat was meteen in de nacht van 9 op 10 mei. Want wij woonden onder de rook van Schiphol, in Amstelveen. En omdat de vliegtuigen overvlogen van Duitsland naar Schiphol, kwamen ze ongeveer over ons huis. Wij werden wakker van al het lawaai en van de dingen die naar beneden vielen… dat waren bleken bommen te zijn. Maar we hadden helemaal geen idee wat bommen waren.’
Wat kunt u vertellen over uw vader in het verzet?
‘Bij ons huis in Amstelveen grensde ons straatje aan een parkje. Dat parkje is nu een echt park geworden, een groot park. En binnenkort wordt dat naar mijn vader genoemd. Dan komt er zo’n bord met zijn naam, dat is echt heel bijzonder. Ik heb een zusje dat in Israël woont en zij komt ervoor over. Ik heb haar al een paar jaar niet gezien, dus dat vind ik ook fantastisch.
Mijn vader was dus verzetsstrijder. Er waren eigenlijk grof gezegd drie groepen mensen. De mensen zoals mijn vader die hun leven gewaagd hebben om Joodse mensen te helpen of om verzet te plegen tegen de Duitsers. De slechte mensen, de NSB’ers, die mensen hebben verraden. En een hele grote middengroep van mensen die niet iets verkeerds of iets goeds hebben gedaan, maar die hun handen vol hadden aan het overleven, aan het zorgen voor hun kinderen, dat er eten kwam en zo. En dat was eigenlijk de grootste groep.
Soms vraagt iemand mij wat ik zou doen en dat weet ik dus niet. Ik kan me niet voorstellen dat ik mensen zou verraden voor 7,5 gulden. Maar of ik zoiets als mijn vader zou doen, dat weet ik niet. Ik hoop het wel, maar weten doe ik het niet. En ik denk, als je het mijn vader vroeger had gevraagd… dan had hij ook gezegd, dat weet ik niet. Op een gegeven moment doe je het.’
Wilt u nog iets vertellen over uw opa?
‘Ja, dat wil ik zeker. Ik heb zelfs een paar spullen gepakt om het leukste te laten zien. Ik kreeg van hem op mijn tiende verjaardag een horloge, en ik was daar heel blij mee. Veel kinderen hebben nu telefoontjes met een horloge erop, maar vroeger was het echt best bijzonder als je op je tiende een horloge had. Dus ik liep daar voortdurend mee te pronken.
In de tram van school naar huis liet ik het weer aan een vriendinnetje zien. Maar er stonden ook een paar Duitsers in de tram. Een van hen kwam naar me toe en zei ‘Gib mir dein Uhr, geef mij je horloge. Hij had misschien een dochter die een horloge wilde hebben, maar het was ook gewoon pesterij. Mijn vader had altijd tegen ons gezegd: ‘Wat er ook gebeurt, maak nooit ruzie met een mof. Want ik doe van alles wat niet mag. En ik kan me niet permitteren dat ik straks iemand op bezoek krijg die zegt, uw dochter is brutaal. Je weet maar niet wat ze doen.’ Dus zonder te mopperen heb ik mijn horloge gegeven. Vlak daarna is mijn grootvader doodgegaan en toen had ik dus – wat veel erger was – ook geen grootvader meer. Maar het hoorde voor mij een beetje bij elkaar.’