Erfgoeddrager: Meis

‘Jullie weten hoe belangrijk een knuffeltje kan zijn’

Lous Steenhuis-Hoepelman ontvangt Meis, Koen, Gabriel en Ben hartelijk in haar gezellige appartement aan de Bronkhorststraat in Amsterdam-Zuid. De leerlingen van basisschool Het Wespennest vinden het best wel een beetje spannend want ze weten dat ze iemand zullen ontmoeten met een bijzonder verhaal. Ze worden al snel op hun gemak gesteld door de kat die op een stoel rustig blijft doorslapen. En er staan koekjes, snoepjes en limonade voor ze klaar. Ze mogen gewoon ‘Lous’ (spreek uit Loes) zeggen en niet ‘mevrouw’. Ze vertelt haar verhaal aan de hand van persoonlijke spullen, foto’s en documenten. Ook vraagt ze regelmatig aan de kinderen wat ze al weten, bijvoorbeeld over het verzet of concentratiekampen.

Met wie woonde u in de oorlog?
‘Ik woonde met mijn vader en moeder, broertjes en zusjes heb ik pas na de oorlog gekregen. Ik ben geboren in 1941, dus mijn herinneringen beginnen eigenlijk pas na de oorlog. Mijn vader was onderwijzer. Hij heette Louis maar hij werd Lou genoemd en naar hem ben ik ook vernoemd. Mijn moeder heette Rosa. Mijn ouders waren allebei Joods. Omdat ze altijd veel met politiek bezig waren, wisten ze al heel snel dat Hitler een hele gevaarlijke man was voor Joden. Maar niet alleen voor Joden. Hij had ook een bloedhekel aan verstandelijk gehandicapten, Roma en Sinti (vroeger werden ze Zigeuners genoemd), oude mensen en homoseksuelen. Mijn ouders zijn allebei in het verzet gegaan en we zijn op een onderduikadres gaan wonen. Mijn moeder heeft de oorlog overleefd; mijn vader niet. Hij werd verraden en gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij is vermoord op 28 februari 1943. Hij was 26 jaar jong. Ik heb mijn vader nooit gekend. Voordat de trein naar Auschwitz vertrok, heeft mijn vader een briefkaart voor ons uit de trein gegooid. Dat kaartje is door iemand gevonden en op wonderbaarlijke wijze bij mijn moeder en mij terecht gekomen. Mijn moeder had een vals persoonsbewijs en was actief in het verzet. Ze heeft het pamflet gemaakt en verspreid dat oproept tot staking uit protest tegen de deportatie van Joden: de Februaristaking.’

Wat heeft u meegemaakt vanaf het moment dat uw ouders met u gingen onderduiken?
‘Op een gegeven moment werd het op dat onderduikadres te gevaarlijk. Mijn ouders besloten op verschillende adressen te gaan wonen. Ik ben naar oom Saam in Bussum gegaan. Hij was gemengd gehuwd: getrouwd met een niet-Joodse vrouw, tante Rie. Aan het begin van de oorlog vonden de bezetters dat niet erg. De mensen die gemengd gehuwd waren, hoefden zich niet aan te geven. Ik moest wel papa en mama tegen mijn oom en tante zeggen. In 1944 – ik was toen 3 jaar oud – moesten ook mensen die gemengd gehuwd waren, zich aangeven bij de Joodse Raad. Oom Saam ging onderduiken en ik kon er niet meer blijven. Mensen van het verzet hebben me naar een nieuw adres gebracht, in Amsterdam. Hier woonde ook een ander Joods meisje. Zij werd op een gegeven moment verraden en door de politie meegenomen naar het politiebureau, dat toen naast Paradiso lag. Dat meisje heeft op haar beurt mij verraden. Ik weet helemaal niet hoe ze heette en heb lang gedacht dat ze net zo oud was als ik. Pas jaren later, toen ik allang volwassen was, las ik in een interview – nota bene met mijn eigen moeder – dat ze 18 jaar was. Toen dacht ik: wat een rotmeid, wat gemeen om een klein meisje van 3 jaar te verraden!’

Wat gebeurde er nadat u was opgepakt?
‘De Nederlandse politie bracht me naar de gevangenis. Daar zat ik dan in mijn eentje, op 3-jarige leeftijd…dat kunnen jullie je niet voorstellen, hè? In de gevangenis heeft een mevrouw mij gevonden en zich over mij ontfermd. Samen met haar ben ik naar Westerbork gegaan. In kamp Westerbork werden alle Joodse mensen uit heel Nederland die door razzia’s waren opgepakt, bij elkaar gebracht. Ik werd in een weeshuis gestopt, met vijftig andere kinderen. Ze gaven mij een knuffeltje, Mies, een lappenpopje en dat heb ik nu nog steeds. Jullie weten hoe belangrijk een knuffeltje kan zijn en ze was ook echt een troost voor mij. Onze groep heette ‘de Onbekende Kinderen’ omdat de bezetters niet helemaal zeker wisten of wij wel echt Joodse kinderen waren. Er was namelijk een mevrouw, een hele stevige tante die heel veel kinderen heeft gered, die geprobeerd heeft ons uit het weeshuis in Westerbork te krijgen. Zij is naar een bureau hier in Amsterdam gegaan en heeft tegen de SS-ers gezegd: “De kinderen die daar in Westerbork zitten, zijn geen Joden maar kinderen van Nederlandse vrouwen die naar bed zijn geweest met Duitse soldaten”. Dat had ze dus gewoon uit haar duim gezogen en de Duitsers geloofden het! Daarom werden we ‘Unbekannte Kinderen’ genoemd.’

Heeft u al die tijd in het weeshuis gezeten?
‘Eén keer per week, op dinsdag, gingen treinen uit Westerbork naar de vernietigingskampen. Dan werden de lijsten met namen omgeroepen wie er mee moesten. Kun je nagaan hoe spannend dat was. Op een kwade dag moesten wij, de 51 kinderen, ook met de trein mee. Het was de allerlaatste trein die uit Westerbork vertrok. Bij elkaar waren het 176 mensen: kinderen en volwassenen. We werden naar een concentratiekamp in Duitsland gebracht, Bergen-Belsen. Een heel bekend meisje heeft ook in dat kamp gezeten: Anne Frank. Het was een verschrikkelijk kamp waar veel mensen zijn gestorven van de honger en door ziektes. Gelukkig hebben we als groep niet zo lang in Bergen-Belsen gezeten. Wij gingen door naar Theresienstadt. Dat was ingericht als modelkamp om de controleurs van het Rode Kruis om de tuin te leiden. Want Hitler werd op een gegeven moment ervan beschuldigd dat hij Joden in gaskamers liet vermoorden. Daarom gebruikte hij Theresienstadt als dekmantel. Want wat gebeurde er nou? Je zou kunnen zeggen dat Theresienstadt werd opgeleukt: er kwamen plantjes in de vensterbanken, er waren tuintjes waar we groenten mochten verbouwen. Toen het Rode Kruis op bezoek kwam, kregen wij – de groep Onbekende Kinderen – mooie kleertjes aan. Dat weet ik van Loek, die ouder is dan ik. Hij kan het zich nog herinneren. ’s Avonds toen het Rode Kruis weer weg was, moest Loek weer zijn vieze gevangeniskleertjes aan. De plantjes werden uit de vensterbanken gehaald en het werd gewoon weer een heel naar concentratiekamp.’

Hoe was het einde van de oorlog voor u?
‘Op een goede dag marcheerden er Russische soldaten het kamp in. Die zeiden tegen ons: Hitler heeft de oorlog verloren, wij hebben meegevochten en jullie mogen naar huis. We zijn toen in kleine groepjes terug naar Nederland gegaan. Alle bevrijde gevangenen gingen eerst naar Eindhoven toe. Daar moest worden uitgezocht of er nog ouders waren of familie. Gelukkig bleek dat mijn moeder nog leefde. Ze hebben direct een brief naar mijn moeder gestuurd en ze is meteen naar Eindhoven gekomen. Mijn moeder herkende mij niet meer. Voor haar stond een doodziek, hongerig, uitgemergeld kind. Ze heeft me meegenomen naar haar huis in Amsterdam.’

Erfgoeddrager: Meis

‘‘Vertel nooit je echte naam!’ ’

Meneer Eljon was 3 jaar toen de oorlog begon. Hij is Joods en moest onderduiken, zonder zijn ouders. Waarom zijn ouders hem hadden ‘weggegeven’ was voor hem niet te begrijpen.

Ben u wel eens gered door iemand waarvan u het niet verwachte?
‘Ik moest onderduiken. En ging zonder mijn ouders naar tante Greta in Haarlem. Tante Greta was getrouwd met een niet-Joodse man, dus daar was je veilig dachten we. De buren van tante Greta waren NSB’ers. Deze buren wisten dat ik een ondergedoken Joods kind was. Op een dag belden deze buren aan om te waarschuwen. Ze zeiden: ‘Dat kind moet weg want er komt morgen een huiszoeking. Wij nemen hem wel even in huis’. Omdat zij NSB’ers waren, zouden ze zeker worden overgeslagen bij de huiszoeking. Toen ben ik ’s avonds, in het donker, via de achterkant van het huis over een hoge betonnen schutting getild: ‘Heb je hem?’, ‘Ja geef hem maar een zetje.’ Ze gaven me een duwtje en de buren vingen me op. De volgende dag was er inderdaad een huiszoeking bij tante Greet en haar man maar ze vonden geen Jack. Ik zat veilig op de zolder bij de ´foute´  buren.’

Ben u ook wel eens verraden?
‘Jazeker. Ik was ondergedoken en had een nieuwe naam, Henkie Mulder.  Mijn pleegmoeder kreeg te horen dat iemand me had verraden en dat ik opgehaald zou worden. Hoewel ik in dat gezin geen fijne tijd had en haar helemaal niet aardig vond, heeft ze wel mijn leven gered. Want zij twijfelde geen moment en zei tegen de bakkersknecht aan de overkant: ‘Ga naar school en haal Henkie meteen op’. Ik moest onmiddellijk bij het hoofd van de school komen, er was geen tijd te verliezen. Snel kroop ik in de bak en de klep ging dicht. Het was pikdonker. Terwijl de knecht met de kar wegfietste, kwam van de andere kant de auto met de Duisters richting school.
De fietstocht duurde heel lang. Ik was bang in het donker dus ik deed voorzichtig de klep open. De bakkersknecht zei: ‘De klep mag pas open als IK het zeg!’ En hij klapte het weer dicht. Na een lange tijd fietsen deed hij de klep op een kier zodat ik naar buiten kon kijken. Ik zag de weilanden en wist dat ik ver weg was van de school en mijn oude onderduikadres. Voorlopig weer veilig.’

Hoe was het om uw moeder weer te zien?
‘Ik was in Friesland ondergedoken toen de bevrijding kwam. Het Rode Kruis probeerde alle ondergedoken kinderen weer bij hun echte ouders te krijgen. Ze vroegen aan mij: ‘Vertel maar je echte naam, dan kunnen we uitzoeken of je ouders nog leven en waar ze zijn.’
Maar tante Greet had aan het begin van de oorlog gezegd: ‘Vertel nooit je echte naam!’ Dus dat deed ik dan ook niet. Ze hebben me gesmeekt en geslagen, ze hebben van alles gedaan om te zorgen dat ik vertelde hoe ik echt heette, maar ik deed het niet. Ik bleef maar zeggen: ‘Ik weet het niet, ik weet het niet.’ Toen is een verpleegster van het Rode Kruis met mij achterop de fiets naar Sneek gereden en daar in een lokaal zaten 20 vrouwen. Die vrouwen waren allemaal op zoek naar hun kinderen. Ze zeiden tegen me: ‘Ga maar naar je moeder toe.’
Op stoel nummer 17 zag ik haar zitten en wilde meteen naar haar toe rennen. Maar dat mocht niet.
Ik moest bij nummer 1 beginnen. Bij nummer 17 aangekomen sprong ik meteen op schoot bij mijn moeder en pakte haar vast. Ik had haar zo gemist. Ik heb me daarna nooit meer zo hecht met haar gevoeld als op dat moment.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892