Erfgoeddrager: Max

‘Mijn vader kwam met een lijkbleek gezicht mijn kamer binnen en zei: ‘Het is oorlog geworden’.’

Mevrouw De Gaay Fortman woont in hetzelfde huis als waar zij tijdens de oorlog woonde. Haar verhalen maken veel indruk op de kinderen die haar interviewen. Vooral als ze vertelt over onderduikers.

Hoe heeft u het begin en het einde van de oorlog ervaren?
Wij zagen de oorlog allemaal wel een beetje aankomen. Ik was 10 jaar toen de oorlog begon. Mijn vader kwam met een lijkbleek gezicht mijn kamer binnen en zei, ‘Het is oorlog geworden’. Ik lag in bed en sliep daarna gewoon lekker verder. Aan het einde van de oorlog was ik al een tiener. Mijn vriendinnen en ik hadden de leeftijd om meer bezig te zijn met jongens dan met oorlog. Aan het einde van de oorlog was ik dan ook aan het flirten met Amerikaanse soldaten.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
Ik woonde aan het begin van de oorlog op hetzelfde adres als waar ik nu woon. Wij moesten daar op een gegeven moment weg, aangezien de hele wijk ontruimd werd. Dat maakte toen heel veel indruk op mij, want verplicht verhuizen is op die leeftijd best heftig. Wij zijn naar Voorburg verhuisd, maar wilden later graag terug naar ons oude huis. Daarom haalde mijn moeder alle lichtknoppen en deurknoppen uit het huis, zodat in de tussentijd niemand ons huis in zou willen gaan. Hartstikke onhandig: een huis zonder knoppen en lichtknoppen. Maar voor ons was dat wel een handig truc.
Ik heb nog een periode op een boerderij in Friesland gewoond. Ik werd daar samen met een vriendin heen gebracht, omdat er thuis vrijwel geen eten meer was. Mijn ouders hadden veel last van de hongerwinter. Ik heb daar in Friesland weinig van gemerkt. Daar was wel genoeg te eten. Ik heb het daar ook best leuk gehad. We woonden bij twee ouderen van een jaar of 65. Door onze komst was het voor hun net alsof ze twee kleinkinderen hadden gekregen. We deden veel spelletjes en maakten soms huiswerk, dat ons werd opgestuurd. Later kwam mijn zus er ook nog bij.

Heeft u ooit onderduikers gehad?
Ja, in Voorburg hadden wij er twee. Een zwager en een meisje dat ik voor die tijd niet kende. Ze was een jaar of 18. Ik vond haar toen helemaal niet zo aardig. Ik kan me nog herinneren dat het altijd even schrikken was als de deurbel ging. De twee onderduikers vluchtten dan snel via een trap de kelder in van onze buren. Die wisten dus ook dat wij onderduikers hadden, maar zij waren wel te vertrouwen. Wij waren overigens niet de enigen met onderduikers. Je zag vaak bij mensen uit de straat vreemden naar binnen gaan. Eigenlijk wilde je daar dan zo min mogelijk over weten, zodat je ook niemand kon verraden.
Na een tijd konden we weer terug in ons oude huis, waar inderdaad niemand anders in was gaan wonen. In de straat zagen we dat bekenden van vroeger ook terugkwamen naar hun oude adres.

Erfgoeddrager: Max

‘Die Duitsers stonden daar maar. Wij zijn gewoon doorgelopen.’

Ferd Böcker woont in de oorlog als 10-jarige jongen aan het Wielewaalplein. Naast indrukwekkende verhalen heeft Ferd ook mappen met oude officiële documenten, munten, bonnen, uitzettingsbevelen en zelfs radiomateriaal om zijn verhalen te ondersteunen.

Hoe heeft u het begin van de oorlog ervaren?
Het begon hier op 10 mei 1940 ’s ochtends al rond een uur of 5. Ik herinner mij prachtig weer, een strak blauwe lucht en het geronk van vliegtuigen. Als je uit het raam keek zag je niet alleen de vliegtuigen, maar ook kleine zwarte wolkjes in de lucht. Dat waren ontploffingen van de luchtdoelgranaten die op de vliegtuigen werden afgevuurd. Ik heb zelf nooit gezien dat er raak werd geschoten, maar er zijn er wel een paar neergehaald, zo hoorde ik later. Het luchtdoelgeschut was het enige dat goed voorbereid was in Den Haag. Achter onze buurt stonden allemaal mensen op de duinen te kijken, die vonden dat machtig mooi, maar ze wisten niet hoe gevaarlijk dat was. Mijn ouders vonden dat in ieder geval te gevaarlijk. Wij moesten met gegronde natte papierstroken, de ramen beplakken. Dit was tegen de glassplinters die rond zouden vliegen bij een bominslag.

Bent u weleens aangehouden door Duitse soldaten?
Het gekke is, als kind jonger dan 15 jaar oud hoefde ik me weinig zorgen te maken. We zijn altijd langs Duitse agenten heen gegaan. Samen met een vriend gingen we dan plekken bezoeken waarvan ik achteraf pas denk “dat was niet handig”. Zo zijn we een keertje over het joodse kerkhof geslopen vlak bij het Vredespaleis. Daar konden we namelijk zien dat Huize Kleykamp in brand stond. De ondergrondse had bij de Britten een gericht bombardement aangevraagd. In deze villa had de Duitse bezetter namelijk het centrale bevolkingsregister ondergebracht. Samen zijn we ook vesting Scheveningen ingegaan, wat was afgesloten in februari 1945. Op de Scheveningseweg stonden zwaar bewapende Duitse wachtposten. Omdat we hadden gehoord dat kinderen jonger dan 15 jaar misschien wel doorgang kregen zijn we toch gegaan. Die Duitsers stonden daar maar, wij zijn gewoon doorgelopen. Dat was voor het eerst in drie jaar dat ik de zee weer zag.

Wat is de ergste herinnering die u heeft?
Dat zijn de V2-raketten die in 1944 en 1945 werden afgeschoten. Die krengen werden niet ver hier vandaan gelanceerd. Onder andere bij het Gemeentemuseum vuurden ze die af. Telkens werden ze vanaf een andere locatie afgeschoten. De Engelsen en Amerikanen probeerden ze wel aan te vallen, maar die mobiele installaties werden steeds verplaatst. De lanceringen van V2-raketten mislukten herhaaldelijk. Op nieuwjaarsdag 1945 hebben we er één op afstand zien mis gaan. Die schoot omhoog zoals je ook bij moderne lanceringen ziet, alleen week hij af, slingerde en viel zomaar op een huizenblok bij de Indigostraat en Kamperfoeliestraat. Toen ik op de Waldeck Pyrmontkade in de tuin bezig was zag ik er heel dichtbij één langs komen. Een donderend geluid en ik schat dat die vliegende sigaar, want daar leken ze nog het meest op, na honderd meter begon te zwiepen en daarna kantelde. Toen zat ik wel in de piepzak, ik deed het bijna in mijn broek. Die sloeg uiteindelijk in op de Westduinweg.

Erfgoeddrager: Max

‘Brieven van een jonge pianist’

In het NIOD lazen wij de brieven die de jonge pianist Samuel Grosz stuurde vanuit Kamp Westerbork naar zijn vriendin Nel Kroonenberg. Grosz had bij Nel en haar ouders ondergedoken gezeten op de Burgemeester Tellegenstraat 47. Zijn schuilnaam tijdens de oorlog was Gerard de Groot. Onder die naam schreef hij brieven aan Nel, over zijn omstandigheden, spullen die hij nodig had en zijn pogingen om te bewijzen dat hij de Hongaarse nationaliteit had. Op die manier probeerde hij uit het kamp te komen. Het is niet gelukt.

Op 12 september 1943 werd Samuel Grosz, lopend op de Jozef Israelskade, opgepakt. Thuisgekomen van haar werk vond Nel Kroonenberg een briefje op de trap met daarop een bericht van Samuel over zijn arrestatie:

‘Beste Nel,
Ik vertoef in de Joodsche Schouwburg en heb niets bij mij. Misschien kan je bij je kennissen het één en ander voor mij krijgen, tenminste het allernoodigste. Het gaat om: toiletartikelen zoals zeep, scheergerei, tandpasta, tandenborstel, schaar, ondergoed, handdoeken, schoenpoetsgerei, wollen trui, heerenjas en dekens. Liefst had ik alles in een rugzak verpakt. Enfin je ziet maar. 
Bij voorbaat dank en vele groeten aan allen van Samuel Grosz.’

Samuel wordt naar Kamp Westerbork overgebracht en schrijft vanuit het kamp veel brieven naar Nel. De brieven die Nel terugschrijft bieden hem de nodige afleiding, zo schrijft hij. De briefwisseling met Nel wordt steeds inniger. Tot Nel in 1944 zijn laatste briefkaart ontvangt, die hij uit de trein had gegooid: die reed van Kamp Westerbork naar Auschwitz.

‘25 januari 1944
Liefste Nel,
Indien je deze briefkaart mocht bereiken, dan denk eraan, dat ik dan al, ergens, ver weg over de Nederlandse grens zal zijn. Ja Nel, zeker moest het zo zijn. Ik kan het tenminste niet meer tegenhouden. Ik zal het maar zo nemen zoals het is en proberen het beste ervan te maken. Wees maar niet treurig hoor, want ik kan er wel in berusten, omdat ik het vaste vertrouwen heb, dat alles weer goed zal komen.
Alleen spijt het mij zo verschrikkelijk voor jou, dat ik je op deze boodschap niet kan voorbereiden, want ze zal voor jou wel komen als een donderslag uit een heldere hemel.

Liefste Nel, hoeveel ik van je houd, en hoe reuze dankbaar ik je voor alles ben, wat je voor mij gedaan hebt, kan ik je in woorden niet zeggen. Ik hoop het je nog eens te kunnen bewijzen. Mijn hartelijke dank en beste groeten ook naar alle anderen. Vooral naar je familie.
Dan, dag Nel, tot spoedig wederziens in Amsterdam. Wees intussen hartelijk gegroet van je vriend, Gerard.’

Op 31 mei 1944 werd Samuel Grosz in Auschwitz vermoord. Hij werd 22 jaar. 

Brief aan Nel

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892