Erfgoeddrager: Malyar

‘De kokkie rook het beste, ik stond altijd tegen haar aan’

Nadat wij, Janaya, Malyar, Yassine en Jealica, waren aangekomen bij zorgcentrum Het Schouw in Amsterdam-Noord, leidde een vriendelijke vrouw ons naar Henk Heikoop (87). Hij zag er heel ontspannen
uit en hij had een uitstraling die vertelde dat hij er zijn in had. Meneer Heikoop is geboren in voormalig Nederlands-Indië en in 1942 naar Nederland verhuisd. Na de oorlog, in 1946, emigreerde hij naar Curaçao.

Hadden jullie vroeger ook bedienden bij jullie thuis?
‘We hadden vier bedienden. Een zorgde voor het eten (Kokkie), een ander voor de kinderen en deed de was, een deed de tuin en een bediende deed het huishouden. De bediendes zag ik vaker dan mijn ouders, ze voelden ook meer als mijn ouders. We zagen onze ouders bijna nooit. Je zou denken dat de Baboe ons favoriet was omdat die voor de kinderen zorgde, maar onze favoriete bediende was Kokkie. Zij nam ons mee naar buiten en deed alles met ons. Voor de meest simpele dingen, zoals gordijnen openen, werden de bedienden geroepen. Voor een kind was dat natuurlijk heel erg normaal. De bediendes roken heerlijk naar zweet en knoflook, dat vonden wij lekker ruiken. De kokkie rook het beste, ik stond altijd tegen haar aan. Toen ik ging studeren in Den Haag, zat ik eens in een bioscoop naast iemand (een oud Indisch vrouwtje) die naar moeder rook, die geur was een herinnering aan onze bedienden.’

Hoe zag uw leven er vroeger uit?
‘Het leven in Nederlands-Indië was even mooi als in Curaçao. Ik had het in beide landen hartstikke goed. Ik woonde in een luxe villa met een grote tuin. Met de bediendes voelde ik me meer verwant dan met mijn biologische ouders. Ik voel me nu wel schuldig dat mijn huishouden bediendes had. Als een vader zijn kind erkende, werd dat behandeld als Nederlander. Je had dus geluk als je werd behandeld als Nederlander. Je werd geleerd om zo Nederlands mogelijk te zijn, de Nederlandse taal te spreken en om de Nederlandse cultuur en geschiedenis te leren.’

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
‘Eens in de vier jaar gingen we op Europees verlof en verbleven we vier maanden in Nederland. In de zomer van 1942 vertrok mijn gezin dus vol koffers met zomerkleding naar Nederland. Door de oorlog konden we niet meer terugkeren naar ons huis in Indonesië. We maakten de oorlog in armoede mee en we zijn bijna verhongerd. We wilden heel graag terug. Ondertussen veroverde Japan Indonesië. Alle blanke mensen in Indonesië gingen in kampen en die hadden het een stuk slechter dan wij het hadden in Europa, dus je zou kunnen zeggen dat we geluk hebben gehad dat we op Europees verlof waren. Toen kwam de bevrijding. Als ik nu terugdenk aan de oorlog denk ik vooral aan de constante angst die je voelt omdat je niet weet wat er gaat gebeuren.’

Hoe kwam u op Curaçao terecht?
‘Mijn vader werd door Shell naar Curaçao gestuurd. Een jaar later gingen mijn
broertje, moeder en ik ook naar Curaçao met het vliegtuig. We gingen van Nederland naar Lissabon naar Portugal naar Afrika naar Zuid-Amerika naar Suriname, en zo kwamen we eindelijk na zeven dagen aan op Curaçao. Hier begon mijn tweede tropisch leven. We werden opgehaald door mijn vader en reden in de nacht door het donker. Je ruikt van alles en je ziet overal lichtjes maar je weet nog niet hoe het er allemaal uitziet, dat zie je pas de volgende morgen. De oorlog was daar niet geweest dus het ging goed met de plaatselijke bevolking. Op Curaçao begon mijn puberteit dus ik ging vaak uit, veel feesten, zwemmen… Ik haalde lage cijfers op school en deed alles behalve leren. Toen ik 20 was, was ik eindelijk klaar met de middelbare school en ging ik studeren in Nederland. Mijn favoriete herinnering op Curaçao is dat ik ‘s nachts met de auto naar mijn vrienden ging en dan gingen we zwemmen aan de zuidkust. Na het zwemmen gingen we weer naar huis. Mijn vader heeft dat nooit geweten.’

De leerlingen van de Nieuwe Havo hebben het interview zelf uitgewerkt.

Erfgoeddrager: Malyar

‘’Ik heb mijn vader heel lang niet gezien’’

Met Chaimae, Gilljunhio en Malyar op de fiets van het IJplein naar het huis van Ria Schifflers, verderop in Amsterdam-Noord, is al een beetje een avontuur… met krakende wielen, lekkende remmen en te hoge zadels. Dankzij speculaas, chocomelk, het huiskonijn Moppie en Ria zelf natuurlijk wordt het al snel een ontspannen en boeiende vertelochtend waarbij de tijd vliegt. Ria is in 1936 geboren, vier jaar als de oorlog uitbreekt en dan net van de Nachtegaalstraat naar het Mosplein verhuisd. Als de tweeling wordt geboren, verhuist de familie naar de Latherusstraat.

 

Had U vriendjes in de buurt?
“Op de hoek van de straat was een Joodse kapperszaak. Het zoontje van de kapper heette David, ik noemde hem Dapie. Het was mijn vriendje, maar op een dag is hij weggevoerd. Ik heb hem nooit meer gezien. Ik was veel op straat, en speelde dan vaak puntenkrijgertje met mijn vriendinnetjes. In de buurt was een synagoge, waar wij op zaterdag vaak gingen kijken. Dan gingen de Joodse mensen naar de kerk. In 1943 viel er een bom op de synagoge, maar er waren toen al bijna geen Joden meer in de buurt.”

Hoe heeft uw familie de oorlog overleefd?
“Mijn ouders hadden een houtwinkel op de Papaverweg, maar moesten hem in de oorlog sluiten omdat het hout heel snel op was. Achter in de winkel hielden ze konijnen. Mijn vader dook onder op de zolder van de lege winkel zodat hij niet te werk kon worden gesteld in Duitsland. Ik wist daar niets van en dacht dat mijn vader wel in Duitsland zat om te werken. Elke dag zei mijn moeder na het eten dat ze de konijnen ging voeren van de restjes die over waren. Maar stiekem bracht zij dan eten bij mijn vader en de buurman die ook op de zolder onderdook. Ik heb mijn vader heel lang niet gezien. Mijn moeder was vaak op pad naar de Wieringermeerpolder en ruilde dan gereedschap voor voedsel. Echt veel honger heb ik niet gehad. De konijnen werden ook opgegeten, maar ik heb zelf nooit konijn gegeten. Als het luchtalarm afging, zaten wij onder de trap op de wc, de tweeling op mijn moeders knie en ik naast haar. Op een dag viel er een bom in de achtertuin aan de andere kant van de straat. Toen wij de wc uit kwamen bleek ons hele huis kapot. De ramen lagen eruit en de muur naar de buren ook. Wij verhuisden naar een huis verderop in de straat. In het portiek onder ons woonden twee families waarvan de mannen allebei bij de politie werkten. De één hielp in het verzet, de ander was NSB’er. Ze hebben elkaar niet verraden. Wij hebben het allemaal overleefd.”

Hoe bang was U in de oorlog?
“Ik was altijd bang dat er iets kon gebeuren met mijn moeder of mijn broertje en zusje. Wij moesten altijd oppassen als wij iets zeiden. Je kon niemand meer vertrouwen. Iedereen was achterdochtig. Toen de Tommies, de bevrijders, met de pont naar Noord kwamen met hun Jeeps, werd ik erop getild en kregen wij sigaretten voor mijn vader en kauwgom en chocola voor onszelf. Al een week na de bevrijding moesten wij weer naar school. Er kwamen twee vreemde jongens bij ons in de klas. Het waren twee Joodse jongens die ondergedoken hadden gezeten in de buurt.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892