Erfgoeddrager: Liz

‘Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent’

 

Voor het interview met Namiya Senol gaan Nikolaj, Liz en Damian van het Wespennest naar de Openbare Bibliotheek in de Molenwijk. Daar zitten we in de Maakplaats een atelierruimte binnen de Oba waar flink geknutseld kan worden. Het is een leuke, inspirerende, nieuwe plek. Nadat we het een beetje gezellig gemaakt hebben, beginnen de leerlingen met het interview. Mevrouw Senol is 52 jaar en is geboren in Turkije. Ze woont nu  jaar in Nederland.

Hoe was het in Turkije om als kind op te groeien?
‘Ik woonde in een grote stad Istanbul en groeide op met mijn broertje en zusje. Mijn vader werkte op een kantoor en mijn moeder was huisvrouw. We hadden niet veel geld, maar we hoefden niet zoveel spullen als de kinderen van nu. Als ik zo terugkijk op mijn kindertijd was het prachtig. Ik woonde in een grote flat met ook een grote binnentuin. Er woonden veel kinderen van mijn leeftijd. Samen liepen we naar school en weer naar huis, ouders hoefden niet mee; het was veilig. Meestal speelden we gewoon op straat. Er waren bijna geen auto’s.  Dat was allemaal wel veertig jaar geleden hoor, nu is het heel anders in Istanbul. Het is heel druk geworden met veel auto’s, kinderen kunnen niet buitenspelen zonder begeleiding, dat is veel te gevaarlijk. Ik heb daar nog veel neefjes en nichtjes.’

Wat was er anders op school in Turkije dan in Nederland?
‘Echt anders was het eten. Wij kregen een warme lunch tussen de middag op school. Op de middelbare school hadden we een grote kantine met koks, die dan voor ons kookten voor een klein bedrag. Eten is voor ons heel belangrijk.

Zijn er in Turkije bepaalde tradities die hier in Nederland niet zijn?
‘Heel veel. Met bezoek bijvoorbeeld; wij kregen altijd heel veel bezoek en die namen dan altijd wat te eten mee. We hebben ook verschillende tradities rondom trouwen. Bij ons in Turkije vieren we de bruiloft een hele week lang, iedere dag feest. Vroeger zelfs een maand, iedere dag werd er dan iets gedaan. En als er een kindje geboren wordt krijgt hij of zij iets van goud van degene die langskomt; dat is ook een traditie.’

Wat is de reden dat je naar Nederland bent gekomen?
‘De reden is dat ik ging trouwen. Ik was verliefd geworden op iemand, een Irakese man. Dat was in 1999. Ik was toen 28 jaar. Een jaar later verhuisden we naar Nederland, hij had namelijk kennissen in Nederland. Het is een enorme grote verandering om naar een ander land verhuizen. Je laat alles achter. Ik vond het heel moeilijk. Ik sprak de taal niet, er was niemand waarmee ik kon praten. En ik miste mijn familie heel erg. Er waren geen vrienden of buren, echt niemand. Vooral het eerste jaar was heel zwaar. Ik kwam te wonen in Amsterdam-West en kon wel Engels praten maar al mijn buren niet. Dat waren al wat oudere Amsterdamse mensen. Ik ben vier jaar naar school geweest om Nederlands te leren. Nog steeds ben ik bezig met Nederlands leren, want een nieuwe taal leren duurt heel lang.’

Wat miste je het meest?
‘Vooral mijn ouders en familie. Als we iets gingen vieren; de verjaardag van de kinderen bijvoorbeeld, dan was er niemand. Dat vond ik heel erg, nu nog steeds trouwens. Gelukkig ga ik twee keer per jaar naar ze toe. In de zomer en in de kerstvakantie. Ik miste ook het eten. Als ik Turks eten wilde koken dan kon ik de ingrediënten nergens vinden. Dat is nu gelukkig wel veranderd. Ik miste dus de hele Turkse cultuur. Ik kon ook niet even naar een cafeetje om iets te drinken. Hier schenken ze alcohol in cafés en daar houd ik niet van. Het duurde wel vijf jaar voordat ik gewend was hier. Toen had ik ook mijn eerste twee kinderen gekregen. Pas toen ze beiden naar school gingen, ontmoette ik wat meer mensen.’

Bent u nu wel gelukkig hier?
‘Ja heel gelukkig. Ik heb drie kinderen. Ik heb nu veel vriendinnen en lieve buurvrouwen. Ik heb mijn studie sociaalpedagogisch medewerker afgerond en heb op een kinderdagverblijf gewerkt. Jammer genoeg kreeg ik drie jaar geleden erge last van mijn rug, maar ik werk nu nog steeds graag met kinderen. Ik geef kookworkshops en doe naschoolse activiteiten.’

Wat zou u ons mee willen geven?
‘In Amsterdam leven heel veel verschillende culturen. Wat ik kinderen graag wil leren, is dat anders zijn ook heel leuk kan zijn. Al die verschillende culturen bij elkaar is juist een rijkdom. Je leert van elkaar, dat vind ik superbelangrijk. Je moet niet veranderen, maar trots zijn op wie je bent, Turks, Marokkaans, Surinaams of Afghaans. Iedereen moet zijn eigen identiteit behouden. Wie weet gaan jullie later ook in een ander land wonen en dan is het ook leuk dat jullie een stukje van je eigen cultuur naar dat land meenemen. Zo word je ‘rijker en rijker’ qua mens en ga je de wereld anders bekijken.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Liz

‘Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan’

Als Pieter, Juna, Liz en Dominique van de Floralaanschool in Eindhoven om half twee klaar zitten voor het interview met Pim de Miranda is hij net wakker. Pim woont in Florida, het is daar zeven uur in de ochtend. De 86-jarige heeft speciaal voor het interview de wekker gezet. Zijn meester in de derde klas van de HBS vertelde vroeger vaak verhalen over Amerika, toen het land van de onbegrensde mogelijkheden. Daar wilde en ging hij naartoe om avonturen te beleven. Pim was zes jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn vader, moeder, twee broers en zussen in de Potgieterstraat in Eindhoven.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader was Joods. Mijn moeder niet. Mijn opa van vaders kant, Monne de Miranda, was wethouder in Amsterdam. Hij is in juli 1942 opgepakt en in november van dat jaar in een kamp in Amersfoort vermoord. Een van mijn eerste herinneringen aan de oorlog is dat mijn vader toen thuiskwam. Normaal zwaaide hij altijd naar ons als hij langs het raam liep, maar deze keer niet. Hij keek heel somber en bedroefd. Hij fluisterde iets tegen mijn moeder, waarop zij heel hard begon te huilen en schreeuwen. Ze was heel erg gek op mijn grootvader. Mijn moeder begon op haar mantel te slaan en te vloeken en ze schreeuwde: ‘”Die rotmoffen!” Toen vertelde mijn vader ons dat mijn opa dood was, vermoord was door de Duitsers. Zijn gouden horloge, dat hij altijd uit zijn vestzak haalde, hebben we pas een paar jaar geleden teruggevonden.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ja, er waren zoveel vreemde geluiden, ontploffingen en knallen in die tijd. We waren vooral bang voor de vliegtuigen die ‘s nachts overvlogen. De Duitsers schoten daarop en af en toe vloog er een vliegtuig in brand. Dan zag je een vuurbal in de lucht en die stortte dan uiteindelijk neer. Mijn moeder was altijd heel bang dat het op ons huis zou komenn. Dat was erger dan een bom. Door een brandend vliegtuig was zeker je hele huis verwoest. We zagen ook ‘s nachts de lichtkogels van het afweergeschut. Rode ballen die de lucht invlogen met een boog. En dan hoorde je het in de verte dingen ontploffen.’

Hadden jullie genoeg kolen om het huis te verwarmen?
‘Ons grote huis konden we aan het eind van de oorlog, toen er bijna geen kolen meer waren, niet meer warm stoken. We leefden in de voorkamer. We hadden een klein kacheltje dat minder kolen nodig had om het warm te stoken. Een ketel op dat kacheltje verwarmde het water voor in de teil, om op zaterdag in te badderen. We gingen allemaal in diezelfde teil met water. De oudste eerst. Die had het warmste en schoonste water. De jongste en laatste kreeg het koude, vieze water. Toen er geen kolen meer waren, gingen mijn broer en ik kolen scharrelen. De Duitsers hadden alle elektrische en dieseltreinen mee naar Duitsland genomen. Er waren alleen nog stoomtreinen over en die reden op kool. Af en toe viel er wat naast de spoorweg. Wat we vonden, wikkelden we in kranten en vervoerden we in mijn zusjes kinderwagen mee naar huis. Zo konden we ons kacheltje weer een paar dagen stoken.’

Herinnert u zich het bombardement op 19 september 1944 nog?
‘Dat was het ergste bombardement, een dag na de bevrijding. Het was groot feest geweest. Mensen zongen en dansten op straat, omdat de Amerikanen en Engelsen waren binnengekomen om ons te bevrijden. Het Engelse leger was met trucks, tanks en munitie vanuit België gekomen. De Duitsers hebben toen een luchtmacht verzameld en de stad gebombardeerd, net toen het ging schemeren. Opeens zei iemand: “Ho, wacht even, het zijn Moffen!” Dat zagen we aan de kruisen op de vliegtuigen. De eerste bommen vielen op de Helmersstraat, een paar straten van ons vandaan. Snel renden we naar het huis van de buurman, die had een trap met een hoek erin. We hoorden de bommen fluitend neerkomen, zagen ontploffingen vlak om ons heen. Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan. Maar ik ben er nog, ik heb het overleefd. Een huis tegenover ons is toen afgebrand. Buren gaven emmers water om de zolder te blussen door. Boven gooiden ze de emmer naar beneden om opnieuw te vullen. Een man kreeg daarbij een emmer op zijn hoofd. Ik herinner me nog hoe hij helemaal bebloed bij ons binnenkwam.’

Is uw vader ook opgepakt?
‘Nee. Hij moest wel een Jodenster op elk kledingstuk dragen. Toen alle Joden werden opgepakt, had mijn vader twee keuzes. Onderduiken en misschien vermoord worden of krijgsgevangene worden. Hij besloot tot het laatste. Hij moest zich melden in uniform. Daar zat geen Jodenster op. Men wist daardoor niet dat hij Joods was en zo heeft hij eigenlijk de oorlog overleefd. Van 1943 tot 1945 zat hij in een krijgsgevangenkamp in Polen. Hij kwam pas in juli 1945 terug, bevrijd door de Russen. Hij is een heel stuk door Duitsland teruggelopen met vrienden die ook krijgsgevangenen waren en het laatste stukje is hij met geallieerden teruggereden. Wij waren heel verbaasd toen hij thuiskwam. We wisten niet of hij nog leefde. Ik deed de deur open en herkende hem met moeite; ik had hem tweeënhalf jaar niet gezien. Ik riep meteen mijn moeder. Het was groot feest.’

       

Erfgoeddrager: Liz

‘De saamhorigheid tussen de achtergebleven vrouwen was enorm’

Liz, Siënna en Tijn van basisschool Pro Rege interviewden Tiny Aarssen, die in de zomer van 1943 is geboren, midden in de oorlog. Zij woonden met haar moeder en vijf broers op de Spilbergenstraat 5 op de hoek van de Postjesweg. Zelf kan ze de oorlog niet meer herinneren, maar de heftige verhalen heeft zij van haar moeder gehoord. Bijvoorbeeld over hoe zij als baby de oorlog bijna niet overleefde…

Wat deden uw ouders toen de oorlog begon?
‘Mijn moeder was huisvrouw, wij waren met zes kinderen thuis en mijn vader werkte in een jeneverstokerij. Ik was een baby dus ik heb er weinig van gemerkt. Wat ik allemaal vertel zijn eigenlijk de verhalen van mijn moeder. Tijdens de oorlog had Duitsland bijna al hun jonge mannen in het leger zitten. Zij hadden dus geen mannen meer over die in de fabrieken konden werken. Op een dag was mijn vader op weg naar zijn werk en werd plotseling van de straat gepluk. Voordat hij het wist zat hij in een vrachtwagen op weg naar Duitsland om daar aan het werk te gaan. Mijn moeder had geen idee waar hij was.’

Hoe wisten jullie uiteindelijk waar hij was?
‘Mijn broer werd op een dag aangesproken tijdens het buitenspelen door een Duitse soldaat. Hij vroeg naar mijn moeder. Zij verwees hem door naar de bovenbuurvrouw, want zij kreeg regelmatig bezoek van Duitse soldaten. Maar de soldaat wilde bij ons binnenkomen. Mijn moeder moest vast heel bang zijn geweest. Uit zijn laars haalde hij een briefje met wat geld. Dat bleek van mijn vader vandaan te komen. Bij ons thuis werd na de oorlog nooit hatelijk over de Duitsers gesproken, omdat wij wisten dat er ook goede mensen tussen zaten.’

Hoe was de sfeer in de straat tijdens de oorlog?
‘De straat was erg leuk, de vrouwen konden het allemaal heel erg goed met elkaar vinden. Waar ik nu woon, stonden vroeger boerderijen en waren omringd met slootjes. De vrouwen gingen ’s nachts in een sloot staan en stolen vervolgens groente en fruit van het land. Zij namen een heel groot risico want na 11 uur ’s avonds mocht je niet meer op straat komen. Mijn moeder al helemaal, zij was zwanger van mij en mijn vader was destijds al weggevoerd naar Duitsland. Mijn moeder was sowieso een dappere vrouw. Zij heeft een tijdje een Joodse man verstopt onder een hoop dekens. Hij werd achterna gezeten door de Duitsers en heeft toen een paar dagen bij ons ondergedoken gezeten terwijl de Duitsers binnenkwamen om hem te zoeken. Als iemand in nood is, doe je dat.’

 

Hadden jullie veel honger en kou tijdens de Hongerwinter?
‘Tijdens de Hongerwinter ontdekte men dat tussen de tramrails houten blokjes gevestigd waren die je goed kon gebruiken voor de kachel. Aan alles was een te kort, zo ook aan hout. Veel mensen haalden stiekem die houten blokjes weg. Mijn broer was destijds tien en hij wilde meehelpen. Mijn moeder vond het maar niks, maar hij is wel gegaan. Samen met buurmannen ging hij de houten blokjes jatten. Totdat de politie eraan kwam. Al die mannen die daar bezig waren, werden tegen een muur aangezet. Om de beurt werden zij doodgeschoten. Naast mijn broer werden twee mannen doodgeschoten. Daar heeft hij echt een trauma aan overgehouden. Net zoals het te kort aan hout was er ook een groot te kort aan voedsel. Als baby was ik heel mager. Ik woog met negen maanden maar negen pond. Bij de dokter kreeg mijn moeder te horen dat ik het niet zou overleven. De slager in de buurt had ook net een baby gekregen. Mijn moeder ging langs, want zij dacht dat ik het met bouillon wél zou redden. Daarom mocht ze van de slager elke dag vlees halen om bouillon van te maken. En het werkte! Toen de oorlog was afgelopen mochten wij als buurtkinderen op de Orteliuskade bij de boerderij van Jan van den Broek een halve liter melk halen. Jan is de vader van Dirk van den Broek, daarom doe ik nog steeds altijd mijn boodschappen daar.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892