Erfgoeddrager: Lavinia

‘Zodra ik wat Nederlands leerde ontmoette ik mensen die me verder hielpen’

Amelie, Jasmijn en Lavinia interviewen Giorgi Shengelia (45), een kunstenaar uit Georgië. De leerlingen van de Bosschool in Bergen arriveren in zijn grote atelier en nemen plaats op een bankje tussen de kunstwerken. Meneer Shengelia is zich aan het voorbereiden op de Kunst10daagse en heeft niet zoveel tijd, maar hij vindt het wel heel leuk dat ze er zijn. De kinderen zijn onder de indruk van alle kunst en beginnen aarzelend met het interview.

Hoe was het in Georgië?
‘Ik kom uit de provincie Abzachië, naast de Zwarte Zee. Mijn vader was kunstenaar en mijn moeder zangeres. Toen ik 14 jaar was, brak er een burgeroorlog uit. We konden daar niet blijven omdat de vijanden onze huizen hadden bezet. We hadden niets meer, ze hadden alles afgepakt en we vluchtten naar Tbilisi, de hoofdstad. Die burgeroorlog is er nog steeds. Ik hoop dat die plek ooit weer bevrijd zal zijn.’

Hoe was het om Georgië te verlaten?
‘In Georgië zijn twaalf provincies en elke provincie is anders. Abzachië, waar ik woonde, heeft een andere mentaliteit dan Tbilisi waar we naar toe vluchtten. In Abzachië was mijn leven: dansen, zwemmen en zee. Tbilisi lag in de bergen, en al die bergen, dat was helemaal niets voor mij. Dus ik wilde wel graag terug naar Abzachië en het leven daar, maar dat bestond niet meer, onze huizen en ons leven daar waren weg. Dat gaf mij eigenlijk de vrijheid om te kiezen waar ik naar toe zou gaan op de wereld en maakte het makkelijk voor mij uit Georgië te vertrekken. Ik vond de wereld interessant.’

Waarom koos u voor Nederland?
‘Ik verlangde ernaar me verder te verdiepen en te laten inspireren door de kunsten. In Georgië waren er destijds niet veel mogelijkheden en was het moeilijk om je verder te ontwikkelen als kunstenaar. Maar in Nederland waren er in de jaren negentig veel ontwikkelingen in de kunsten. Ook waren er veel grote meesters en musea die ik kon bezoeken.’

Hoe was het om in Nederland aan te komen?
‘Het was best moeilijk in het begin. Ik was helemaal alleen, kende de taal niet, kende niemand, had nog geen vrienden en had geen familie hier. Dat moest ik allemaal zelf opbouwen. Ook bleek het moeilijk om aan een visum te komen omdat Georgië een communistisch land was. Een Amerikaanse vriend heeft mij daarbij geholpen; daarmee heb ik geluk gehad. Nu heb ik een Nederlandse vrouw en vier kinderen en ben ik volledig geïntegreerd.

Wat vond je van de Nederlandse mensen?
‘Het was moeilijk in het begin omdat ik geen Nederlands en Engels sprak. Nederlandse mensen kwamen heel aardig op mij over en zodra ik een paar woorden Nederlands leerde ontmoette ik mensen die mij verder wilden helpen en mij hielpen om te integreren in Nederland. Sommige mensen begrepen mij niet, maar dat was vaak wederzijds. Het is toch iets van de ziel, de verbinding tussen mensen. Vaak ging ik met mensen in gesprek over mijn kunsten en probeerden ze mij vanuit de kunsten te begrijpen.’

Was het moeilijk om werk te vinden in Nederland?
‘In Nederland was en is werk zat. Ik heb de kunstacademie gedaan in Georgië, maar als je een hoge opleiding hebt wil dat niet zeggen dat je direct werk kunt gaan doen dat bij je past. Dat kan niet altijd. Mijn doel was om kunst te maken en exposities te houden, maar daar moet geld voor zijn. Je hebt een atelier en materiaal nodig. Dus ik heb een tijd gewerkt als afwasser, postbode, in een groentefabriek, huisjes geverfd… alles om mijn kunstenaarschap te kunnen bekostigen. Daarna ben ik naar buiten getreden met mijn werk en heb ik mijn naam als kunstenaar beetje bij beetje opgebouwd.

Ik vond het altijd leuk om te werken, zo ontmoette ik mensen, maakte ik vrienden en verdiende ik het geld om kunst te kunnen creëren.

Bent u wel eens gediscrimineerd?
‘Ja, heel af en toe. Maar daar reageer ik niet op. Mensen die dat doen zijn vaak zelf ongelukkig. Ik heb het gelukkig heel weinig meegemaakt.’

 

Erfgoeddrager: Lavinia

‘Ik moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken’

Op een prachtige dag fietsen Lavinia, Felicity, Nik en Tatum naar de 95-jarige Eldert Groenewoud. Hij woont nog in het huis waar hij ook tijdens de oorlog woonde. Samen met zijn ouders, tien broers en zussen, twee Amsterdamse kinderen en twee Joodse onderduikers. De leerlingen hebben heel veel vragen voorbereid. Eldert vindt het heel leuk dat de kinderen er zijn en laat kaarten zien die hij in de oorlog van de Duitsers heeft gestolen.

Waarom woonden die andere mensen bij jullie in huis?
‘Vanuit de kerk werd gevraagd of we twee Joodse jongens in huis wilden nemen. Omdat we al een groot gezin hadden, ging dat prima. Je moest wel altijd uitkijken dat het niet bekend werd. Daarom werden ze regelmatig naar andere plekken gebracht. Wij vertelden het aan niemand, dat mocht niet. Omdat er in Amsterdam niet genoeg eten was, stuurden ouders hun kinderen naar het platteland om zo te overleven. Het gebeurde dat kinderen van een jaar of acht, negen alleen naar Bergen kwamen. Dan liet je ze binnen en gaf je ze eten. Je moest uitkijken, want ze konden heel ziek worden omdat ze daar niet meer aan gewend waren. Veel gezinnen lagen in die tijd uit elkaar. Het is vreselijk voor de ouders om hun kinderen weg te sturen om te overleven. Daar ligt veel leed wat eigenlijk niet zo bekend was. Je voelt je echt ellendig als kind, in je eentje in de polder zonder vriendjes en ouders.’

Waar woonde u later in de oorlog?
‘In 1942 moesten we weg uit Bergen. We moesten naar Ommen, maar daar waren geen grote huizen. Dan zou ons gezin uit elkaar worden getrokken. “Dat doen we niet,” zei mijn vader. Toen zijn we naar de zus van mijn vader gegaan. Haar man was tuinder in Kalverdijk. Zij hadden een grote schuur in de tuin, die verbouwd werd, zodat er genoeg slaapplaatsen waren.’

Hoe was het eten tijdens de oorlog?
‘Er was veel te weinig eten. Alles was op de bon, maar als je het daarmee moest doen, had je gewoon te weinig. Dus moest je zorgen dat je daarbuiten nog iets kon bemachtigen. Ook waren we natuurlijk met een grote club thuis; naast ons gezin ook de onderduikers en kinderen uit Amsterdam voor wie we geen voedselbonnen kregen. We kochten voedsel op de zwarte markt. Er waren boeren die stiekem te veel aardappelen hadden. Ze hadden bijvoorbeeld tien ton geoogst, maar gaven negen ton op. Bij hen konden we aardappels kopen, al was dat soms ontzettend duur. Sommige boeren dachten snel rijk te kunnen worden. Maar we waren er die het weggaven. Ook verbouwden we groenten in onze tuin. Zo konden we overleven. En gelukkig konden we iedere dag tussen negen en tien uur water uit de kraan tappen.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘We konden vanuit ons huis de hangars op het vliegveld in Bergen zien. Daar zat in mei 1940 een deel van de Nederlandse luchtmacht. Op 10 mei om zeven uur ‘s morgens werd het vliegveld gebombardeerd. Zo begonnen de Duitsers de oorlog; met het bombarderen van vliegvelden. De vliegtuigen vlogen laag over ons huis en gooiden hun bommen. Ik was hartstikke bang.’

Zat u bij het verzet?
‘Niet officieel, maar ik hielp er wel aan mee. Wij woonden op een punt waar je het meteen zag als er Duitse wagens aankwamen. Dat gaven we dan meteen door aan de mensen die gezocht werden. Zij wisten dan weg te komen. Veel onderduikers gingen het weiland in. Dat was erg nat en de Duitsers durfden daar met hun grote wagens niet overheen. Zo konden velen ontsnappen. Ook heb ik een keer aardappels gestolen van Duitse militairen. Stelen was toen niet verboden. Zo heb ik ook deze geheime kaarten van ze gestolen, die we ontdekten in een opslag. Het zijn kaarten van Nederland die ze gebruikten om te weten te komen waar bepaalde gebieden zich bevonden. Ik nam ze mee tussen mijn hemd en mijn shirt en moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken. Ze moesten je niet pakken met gestolen kaarten!’

 

Erfgoeddrager: Lavinia

‘Ze schreef: zorg dat het kind wegkomt’

De kinderen beklimmen de steile trap van het huis van Max Arian. Zijn vrouw ontvangt ASVO-leerlingen Lavinia, Julian en Astrid, want Max is nog niet thuis. Even later komt hij de trap op stommelen met tassen vol lekkers en als iedereen zit te smikkelen begint het gesprek. Max beantwoordt rustig alle vragen en benadrukt vaak de goede dingen die hij als onderduikjongetje heeft meegemaakt. Het ontroert hem nog zichtbaar.

Wat herinnert u zich van de oorlog
‘Helemaal niks! Aan het eind van de oorlog was ik wel vijf, maar soms weet je niet of je je iets echt herinnert of omdat het je verteld is. Ik herinner me wel zeker een wenteltrap…
Mijn vader was nog een jongeman in de oorlog. Hij was klein en licht en hij bokste graag. Hij raakte betrokken bij een vechtpartij met de WA, de knokploeg van de NSB. De jongens van de boksschool pikten het namelijk niet wat die mannen deden. Mijn vader kreeg daarbij een dolk in zijn rug en moest naar het ziekenhuis. Eén van de WAers, Hendrik Koot, is daarbij gedood. Mn vader is verhoord, maar er gebeurde verder niks. Een jaar later gingen ze het opnieuw onderzoeken en toen hebben ze hem opgepakt. Hij is op transport naar Auschwitz gezet en daar vermoord. Ik was twee, dus ik herinner me dat niet.’

Hoe ging het verder met uw moeder?
‘Mijn moeder moest zich zoals zoveel Joodse mensen voor transport melden bij de Hollandsche Schouwburg. Mijn oom zei haar dat ze over de schutting kon klimmen en dat deed ze, maar ze werd weer opgepakt. Toen schreef ze hem een briefje: zorg dat het kind wegkomt. Dat kind was ik. Mijn moeder werd op de trein naar Westerbork gezet. Daar vond ze op de wc een witte jas, die iemand van de Joodsche Raad, dat het transport organiseerde, voor haar verstopt had. Ze moest rustig uitstappen en naar een andere trein gaan. Dat lukte, en toen kwam ze in de onderduik. Ik werd naar de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg gebracht. Die wenteltrap die ik me herinnerde was in dat gebouw. Later heb ik die nog eens gezien. Vanaf daar ben ik door verzetsmensen weggehaald. Ik kwam in Heerlen terecht bij tante Lies en ome Hal, hele lieve mensen. Ik had daar een pleegzusje, Fien. Ik mocht bij haar in bed slapen. Dat voelde heel veilig.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?
‘In juni 1944 was er een oploop; een aardappelhandelaar had mensen in de straat verraden. De buren wisten niet dat ik Joods was. Mijn pleegouders hadden gezegd dat ik een weesje uit het gebombardeerde Rotterdam was. De buurvrouw, die bij de NSB zat, zei tegen tante Lies: “Zorg dat Maxje veilig is!” Maar ik was al veilig, want Fien nam me mee naar een korenveld en daar verstopten we ons in een greppel. Ik weet niet of ik bang was, misschien dacht ik wel dat we verstoppertje speelden. En Fien zorgde voor me, dus ik hoefde niet bang te zijn. Achteraf was ik wel bang voor Fien, die toen pas twaalf was. Het is zon krankzinnig idee dat de Duitsers zelfs op jacht naar kleine kinderen waren. Dat kun je je toch niet voorstellen?’

Wanneer zag u uw moeder weer?
‘Op een dag, ik was lekker aan het spelen, kwam ze naar Heerlen. Ze herkende me meteen. Ik haar niet. Maar ik was voorbereid. Mijn pleegouders waren verstandig. Ik noemde hen oom en tante en ze hebben altijd gezegd dat ik een moeder had. En toen mijn moeder me meenam, zeiden ze: “Zien we jullie gauw weer terug?” Ze zeiden júllie en niet ‘je’. Later hoorde ik van Fien dat zij en tante Lies de hele dag hebben gehuild, zo erg vonden ze het dat dat kleine jongetje weer weg moest. Ze huilden terwijl het ook een heel gelukkig iets was. En dat is zo gebleven. Vanaf toen had ik twee families. Ik was wat dat betreft een echte geluksvogel. En ik ben geen uitzondering gelukkig!’

Wat voor effect heeft het gehad op de rest van uw leven?
‘Goh, dat is een grote vraag, ik weet niet of ik die kan beantwoorden. Ik heb zoveel geluk gehad. Het is wel zo dat veel van de ondergedoken kinderen nogal stil waren. Je wist ergens wel dat je niet te veel aanwezig moest zijn. Zelfs in de treinen waren de kinderen stil, ze huilden weinig. Waarschijnlijk is dat instinct. Als je erover na gaat denken is de moord op de Joden iets ontzettend vreselijks. Ik heb wel hulp gehad van een psychiater. Maar ik ben tot de conclusie gekomen dat je je het niet kunt voorstellen. Mijn oma was bijvoorbeeld heel vrolijk, ook al had ze veel mensen verloren. Ik snap niet hoe dat kan, maar blijkbaar kunnen we in ons hoofd muurtjes zetten. Ik wil geen slachtoffer zijn. Je moet wel weten wat er is gebeurd en het je blijven herinneren, maar ook weten dat er altijd goede dingen gebeuren.’

De kinderen gaan na het gesprek lopend terug naar school. Ze zijn erg onder de indruk van Max’ begrip en vooral van zijn positieve instelling om zo overal toch ook het mooie van in te zien. De volgende dag laat meester Bart weten dat ze er nog vol van zijn.

Erfgoeddrager: Lavinia

‘Mijn vriendinnetjes kwamen niet meer naar school’

Hans Notmeijer was zelf nog niet geboren toen de oorlog begon en daarom vertelt hij over het leven van zijn ouders en grootouders tijdens de oorlog. Aan Nova, Mosi en Lavinia van De Weidevogels in Ransdorp vertelt hij de verhalen door die hij van hen heeft gehoord.

Het verhaal dat de moeder van Hans aan hem vertelde toen hij nog wat jonger was:
‘Op 10 mei 1940 werd ik wakker van gebrom. Boven ons huis vlogen Duitse vliegtuigen. Dat was het begin van de oorlog. Ik was vaak erg bang. Mijn vriendinnetjes kwamen niet meer naar school, hun huizen waren leeg. Ook kwamen sommige meesters en juffen niet terug. Ze waren ondergedoken of naar concentratiekampen gestuurd. Later gingen de scholen helemaal dicht. We hadden weinig te eten. Mijn moeder verzon van alles om haar kinderen eten te geven. Zo maakte zij soep van aardappelschillen en we aten ook vieze bloembollen. De honger was zo erg dat we Poekie, de poes van de buren, hebben gevangen en opgegeten. We hoorden de buurvrouw later nog roepen: ‘Poekie! Poekie!’ Best wel zielig eigenlijk maar we hadden zo’n honger. Als kind al moest ik met een kinderwagen zonder banden lange afstanden lopen langs het Noordhollandsch Kanaal om voedsel bij de boeren te halen. We liepen naar Hoorn of Enkhuizen, ruim 40 kilometer heen en weer 40 kilometer terug. Aan het eind van de oorlog kon je alleen eten krijgen met bonnen. Je moest bijvoorbeeld een broodbon geven met geld om een brood te krijgen. Later werden die bonnen waardeloos omdat er gewoon geen brood meer was. Na de oorlog was ik daarom vaak nog heel zuinig met eten. Ik gooide nooit iets weg.’

Het verhaal van de vader van Hans:
‘Ik praatte nooit over de oorlog, maar tijdens verjaardagen ging Hans vaak vragen stellen. Mijn twee broers hebben in de oorlog ondergedoken gezeten in Duitsland, anders zouden ze worden opgepakt door de Duitsers om aan het werk te worden gezet in de Duitse fabrieken. Ik ging in de oorlog soms kolen pikken bij de treinen om ze thuis in de kachel op te stoken ook al was het gevaarlijk. Er zijn zelfs vriendjes van mij neergeschoten tijdens het pikken. In 1943 stond er een Fokkerfabriek bij het NDSM-terrein, waar de Duitsers vliegtuigonderdelen maakten. De Amerikanen en Canadezen wilden dat voorkomen en hebben toen drie keer bommen gegooid op de fabriek. Een keer lukte dat, maar de andere keren vielen de bommen op de woonhuizen in de omliggende wijken. Veel mensen zijn daarbij omgekomen. Het was eigenlijk een foutje. Jarenlang werd gedacht dat de Duitsers het hadden gedaan. Elektriciteit was er niet en daarom gingen we zelfs bomen kappen in het Noorderpark om te kunnen koken of om ons huis te verwarmen. We deden alles om warm te blijven in deze koude tijd. De winters in de oorlog waren toevallig ook nog eens heel erg streng. Op een dag werd gezegd dat de oorlog voorbij was. We wisten niet of we het konden geloven want er was geen radio of tv. Ik ben met andere kinderen bij de weg gaan staan wachten tot de Canadezen zouden aankomen. Opeens zagen we ze. We waren dolblij. De oorlog was ten einde.’

Het verhaal van de oma van Hans:
‘Deze kist zit vol herinneringen aan de oorlog: voedselbonnen, kranten… allemaal belangrijke dingen die jij, mijn kleinzoon, moet bewaren. Ik hoop dat je dit bewaart en hierover gaat vertellen aan de volgende generatie kinderen. Het is belangrijk dat niemand vergeet hoe erg de oorlog was.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892