‘Ze schreef: zorg dat het kind wegkomt’


Julian, Lavinia en Astrid vertellen het verhaal van Max Arian
Elandsstraat 100-2

De kinderen beklimmen de steile trap van het huis van Max Arian. Zijn vrouw ontvangt ASVO-leerlingen Lavinia, Julian en Astrid, want Max is nog niet thuis. Even later komt hij de trap op stommelen met tassen vol lekkers en als iedereen zit te smikkelen begint het gesprek. Max beantwoordt rustig alle vragen en benadrukt vaak de goede dingen die hij als onderduikjongetje heeft meegemaakt. Het ontroert hem nog zichtbaar.

Wat herinnert u zich van de oorlog
‘Helemaal niks! Aan het eind van de oorlog was ik wel vijf, maar soms weet je niet of je je iets echt herinnert of omdat het je verteld is. Ik herinner me wel zeker een wenteltrap…
Mijn vader was nog een jongeman in de oorlog. Hij was klein en licht en hij bokste graag. Hij raakte betrokken bij een vechtpartij met de WA, de knokploeg van de NSB. De jongens van de boksschool pikten het namelijk niet wat die mannen deden. Mijn vader kreeg daarbij een dolk in zijn rug en moest naar het ziekenhuis. Eén van de WAers, Hendrik Koot, is daarbij gedood. Mn vader is verhoord, maar er gebeurde verder niks. Een jaar later gingen ze het opnieuw onderzoeken en toen hebben ze hem opgepakt. Hij is op transport naar Auschwitz gezet en daar vermoord. Ik was twee, dus ik herinner me dat niet.’

Hoe ging het verder met uw moeder?
‘Mijn moeder moest zich zoals zoveel Joodse mensen voor transport melden bij de Hollandsche Schouwburg. Mijn oom zei haar dat ze over de schutting kon klimmen en dat deed ze, maar ze werd weer opgepakt. Toen schreef ze hem een briefje: zorg dat het kind wegkomt. Dat kind was ik. Mijn moeder werd op de trein naar Westerbork gezet. Daar vond ze op de wc een witte jas, die iemand van de Joodsche Raad, dat het transport organiseerde, voor haar verstopt had. Ze moest rustig uitstappen en naar een andere trein gaan. Dat lukte, en toen kwam ze in de onderduik. Ik werd naar de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg gebracht. Die wenteltrap die ik me herinnerde was in dat gebouw. Later heb ik die nog eens gezien. Vanaf daar ben ik door verzetsmensen weggehaald. Ik kwam in Heerlen terecht bij tante Lies en ome Hal, hele lieve mensen. Ik had daar een pleegzusje, Fien. Ik mocht bij haar in bed slapen. Dat voelde heel veilig.’

Wat is het engste dat u heeft meegemaakt?
‘In juni 1944 was er een oploop; een aardappelhandelaar had mensen in de straat verraden. De buren wisten niet dat ik Joods was. Mijn pleegouders hadden gezegd dat ik een weesje uit het gebombardeerde Rotterdam was. De buurvrouw, die bij de NSB zat, zei tegen tante Lies: “Zorg dat Maxje veilig is!” Maar ik was al veilig, want Fien nam me mee naar een korenveld en daar verstopten we ons in een greppel. Ik weet niet of ik bang was, misschien dacht ik wel dat we verstoppertje speelden. En Fien zorgde voor me, dus ik hoefde niet bang te zijn. Achteraf was ik wel bang voor Fien, die toen pas twaalf was. Het is zon krankzinnig idee dat de Duitsers zelfs op jacht naar kleine kinderen waren. Dat kun je je toch niet voorstellen?’

Wanneer zag u uw moeder weer?
‘Op een dag, ik was lekker aan het spelen, kwam ze naar Heerlen. Ze herkende me meteen. Ik haar niet. Maar ik was voorbereid. Mijn pleegouders waren verstandig. Ik noemde hen oom en tante en ze hebben altijd gezegd dat ik een moeder had. En toen mijn moeder me meenam, zeiden ze: “Zien we jullie gauw weer terug?” Ze zeiden júllie en niet ‘je’. Later hoorde ik van Fien dat zij en tante Lies de hele dag hebben gehuild, zo erg vonden ze het dat dat kleine jongetje weer weg moest. Ze huilden terwijl het ook een heel gelukkig iets was. En dat is zo gebleven. Vanaf toen had ik twee families. Ik was wat dat betreft een echte geluksvogel. En ik ben geen uitzondering gelukkig!’

Wat voor effect heeft het gehad op de rest van uw leven?
‘Goh, dat is een grote vraag, ik weet niet of ik die kan beantwoorden. Ik heb zoveel geluk gehad. Het is wel zo dat veel van de ondergedoken kinderen nogal stil waren. Je wist ergens wel dat je niet te veel aanwezig moest zijn. Zelfs in de treinen waren de kinderen stil, ze huilden weinig. Waarschijnlijk is dat instinct. Als je erover na gaat denken is de moord op de Joden iets ontzettend vreselijks. Ik heb wel hulp gehad van een psychiater. Maar ik ben tot de conclusie gekomen dat je je het niet kunt voorstellen. Mijn oma was bijvoorbeeld heel vrolijk, ook al had ze veel mensen verloren. Ik snap niet hoe dat kan, maar blijkbaar kunnen we in ons hoofd muurtjes zetten. Ik wil geen slachtoffer zijn. Je moet wel weten wat er is gebeurd en het je blijven herinneren, maar ook weten dat er altijd goede dingen gebeuren.’

De kinderen gaan na het gesprek lopend terug naar school. Ze zijn erg onder de indruk van Max’ begrip en vooral van zijn positieve instelling om zo overal toch ook het mooie van in te zien. De volgende dag laat meester Bart weten dat ze er nog vol van zijn.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892