Erfgoeddrager: Kyano

‘Tijdens een bombardement lag mijn moeder bovenop ons’

Kyano, Live en Stef van Basisschool Floralaan in Eindhoven worden hartelijk ontvangen door de 81-jarige Floris Bomers. Aan de ruime keukentafel krijgen de kinderen een glaasje fris en chocola. ‘Noem me maar Floor, Floris klinkt zo bekakt,’ zegt Floris.

Waarom moest uw vader vluchten in de oorlog?
‘We woonden in Amsterdam en mijn vader heeft in 1941 een rol gespeeld in de organisatie van de Februaristaking. Dat was het eerste grote verzet tegen de Duitsers. Hij kreeg het advies om te verdwijnen. Mijn oom werkte bij de gemeente Eindhoven en heeft ervoor gezorgd dat we naar Eindhoven konden. De reis duurde een hele dag. In Amsterdam was mijn vader chef van een supermarkt; in Eindhoven werd hij schilder. In de winter was er geen werk, dan ging hij bij DAF auto’s poetsen. Mijn vader heeft veel geleden door de oorlog. Hij kreeg daarvoor psychische hulp. Soms was hij dagen weg en moesten mijn broer en ik hem gaan zoeken. Mijn moeder was de rots in de branding, zo’n dappere vrouw was dat. Zo ging ze over ons kinderen heen liggen bij een bombardement. Ik voel haar nog bibberen. Dat heeft enorme indruk op mij gemaakt. Ze heeft in haar eentje vier kinderen opgevoed.’

Hoe woonde u in de oorlog?
‘We waren heel arm. We hadden een bovenwoning aan de Fuchsiastraat 28 toegewezen gekregen. Er was geen water, geen wc en geen elektriciteit. Ik moest ‘s ochtends vroeg de toiletemmer legen in de sloot. Mijn moeder kookte op een petroleumstelletje. Het eten was niet te vreten. Soep was vermicelli met water, de rijstebrij was grauw en lauw. We aten staand aan tafel, omdat er geen ruimte was om te zitten. Omdat we niet katholiek waren, kregen we van de volkshuisvesting geen andere woning. “U woont hier toch goed,” zei de ambtenaar die een keer een kijkje kwam nemen. Mijn moeder werd toen zo kwaad. Ze is hem met een mes achternagegaan tot aan het Gerardusplein. Twee weken later hadden we een nieuw huis.’

Hoe was het tijdens de oorlog als niet katholiek gezin in Eindhoven?
‘We waren vreemden hier. Ze scholden ons uit voor protestantse bokken en er werden klappen uitgedeeld. Ik voelde me daardoor eenzaam en heb daar later ook veel last van gehad. Vreemd eigenlijk, gezien de situatie met het uitsluiten van Joodse mensen. Ik ging wel naar school maar moest ver lopen, want ik was niet welkom op de katholieke school in de buurt. Op school was geen lesmateriaal en al het hout was eruit gesloopt. In de Thijmstraat was een tuintje en daar zaten we de hele dag. Omdat ik plat Amsterdams praatte, verstonden we de Brabanders niet en zij ons niet. Toen ik later bij mijn eerste lief thuiskwam, ging haar moeder de hele tijd op de wc zitten. Er was weinig te merken van haar Brabantse gastvrijheid.’

 

 

Erfgoeddrager: Kyano

‘De pijn van de riem was beter dan honger voelen’

Henriëtte Vics-Teensma steekt meteen van wal als ze aan tafel zit met Byron, Kyano en Joeri uit de tweede klas van het MLA. ‘Weet je, er zijn verschillende manieren om over je ervaringen te vertellen. Sommige mensen schrijven alles op. Ik maak kunstwerken. Ik ben nu bezig met een drieluik: drie doeken over mijn ervaringen in Indië. Mijn laatste doek laat ik straks zien. Het is nog niet klaar, de naalden zitten er nog in. Maar eerst ga ik vertellen…’

Hoe was het om in Nederlands-Indië op te groeien?
‘Mijn hele familie is in Indië geboren. Mijn vader, die in Wageningen had gestudeerd en tropisch landbouwingenieur van beroep was, zag Indië als zijn land. Ik ben in 1930 op Sumatra geboren. We woonden op een zeer afgelegen plek, in een ruim huis vlakbij zee. Er waren daar niet veel Nederlanders. Ik zat op de Hollands-Inlandse School; daar zaten ook Indonesische kinderen op, als ze goed Nederlands konden spreken. Het schoolsysteem was helemaal Nederlands. Wij leerden ook Nederlandse liedjes. Er was discriminatie, ja. Stel je maar een piramide voor: het topje dat waren de Hollanders, daarna kwamen de Indo’s, een menging van Nederlanders en Indiërs, en onderaan de Indiërs zelf. Die stelden dus zogenaamd het minste voor.
Na de oorlog begon de bersiap, de onafhankelijkheidsstrijd van Nederlands-Indië. Soekarno was de leider; ik heb hem een keer gezien in Batavia. Hij had genoeg van al die buitenlanders. Indië moest zelfstandig worden. Het land kreeg een nieuwe naam: Indonesië. Het was een verschrikkelijke periode. De Japanners die eerst onze vijand waren, moesten ons nu beschermen. Gelukkig konden we eindelijk naar Nederland. Maar daar zat niemand op ons te wachten.’

Wat merkte u van de oorlog ervoor?
‘Mijn ouders hielden ons zo veel mogelijk buiten de oorlog. Maar na het bombardement op Pearl Harbour kwam de Japanse invasie. Wij werden uit huis gehaald, in een goederenwagon gepropt en na een heel lange reis achter prikkeldraad gezet. Ik had alleen twee delen van Winnie de Poeh en twee knuffeltjes mee. Die heb ik nog steeds. Mijn vader mocht niet mee. Die moest aan de Birmaspoorlijn gaan werken. In het kamp werd ik letterlijk ziek van het niet kunnen accepteren dat we gevangen waren. We sliepen op veldbedden achterin een groot lokaal. Er waren geen medicijnen, er was bijna geen eten. We hebben enorme honger gehad. Ik snoerde mijn riem heel strak om me heen; die pijn was beter te verdragen dan de honger. Ik verbeeldde me een mier te zijn, die overal naartoe kon gaan. Dat heeft mij gered in de drieënhalf jaar dat we daar zaten. De Kempeitai, de Japanse politie, wist wat martelen was! Op een dag was er een razzia; jonge meisjes werden geronseld om voor de Japanners te werken. Mijn moeder wikkelde mij in een matras. Ik mocht me niet verroeren. Je hoorde de weggevoerde meisjes krijsen. Dat was beschamend voor de Jappen en ze brachten hen terug. Een zieke vrouw met twee dochters heeft zich toen voor ons opgeofferd. We hebben hen nooit meer teruggezien. Er was ook veel malaria. Met een bitter drankje hebben artsen, die waren aangespoeld op Sumatra, mij gered. Ik denk dat het kinine was. Hoe dan ook, het was een wonder. In de laatste periode moesten we een groot gat graven bij de uitgang van het kamp. Dat gat was eigenlijk voor ons bedoeld, want de Jappen wilden ons niet overgeven aan de Amerikanen die ons kwamen bevrijden. Het is een wonder dat we het hebben overleefd.’

Bent u wel eens teruggegaan naar Indonesië?
‘Toen ik vijftig werd. Ik voelde meteen: ik kom thuis. Alleen al het gras, het rumput gajah! Alles klopte, alles wist ik weer, zelfs mijn taal – het Maleis – kwam terug. Ik reisde als backpacker en kwam midden in de nacht in het dorpje Panglong aan. Het was pikdonker, in de verte zag ik een lichtje. Dat was gelukkig een kroeg. Bij binnenkomst werd me gevraagd wat ik kwam doen. Ik kon alleen maar zeggen: “Ik kom thuis!” Ik werd er ontvangen als familie, ik mocht overal komen eten en logeren. De burgemeester gaf me een jeep, een chauffeur en een ambtenaar mee om het graf van mijn broertje te zoeken. Iedereen die mijn vader had gekend, kwam naar me toe om me te zien. Tot aan het hoofd van de kampong aan toe.’

Erfgoeddrager: Kyano

‘Het was een onrustige tijd en ik wilde niet terug’

Of Yvonne Terborg soms familie is van hun theaterjuf die dezelfde achternaam heeft, vragen Sara, Darice, Faizaan en Kyano zich af. Dat blijkt het geval; het is haar tante. In de ouderkamer van OBS Wereldwijs laat Yvonne prachtige foto’s van haar familie zien, een boekje van haar vader met handgeschreven medicijnrecepten en zelfgemaakte handwerkjes van haar oma uit 1882.

Wat kunt u vertellen over uw familie?
‘De achternaam Terborg, van mijn vader, is een hele Nederlandse naam. Vroeger hadden de tot slaaf gemaakten alleen een nummer. Toen kregen ze de namen van hun Nederlandse eigenaren. Daarom hebben wij die achternaam. Mijn vader was dominee, maar eigenlijk ook arts en onderwijzer. In het binnenland van Suriname was geen arts of onderwijzer. Daarom ging mijn vader dat doen. Hij heeft denk ik een soort EHBO-cursus gedaan. Ik heb twee jaar geleden een boekje van hem gevonden. Daarin beschreef hij medicijnen en behandelingen. Dat binnenland was toen niet zo bereikbaar als nu, met de auto. Je moest eerst een hele dag varen vanaf Paramaribo. Dan bleef je ergens overnachten en dan moest je de volgende ochtend met de bus en dan nog eens een paar uur varen. Je was bijna twee dagen onderweg. Hij deed daar de kerkdiensten en had er een schooltje opgezet. Mijn tante heeft heel lang geleden een uitgebreid stamboomonderzoek gedaan van mijn moeders kant. Mijn stamvader was eigenaar van de plantage Carolina, dat hij voor vijftig gulden had gekocht. Hij heette Wijngaarde en zijn vader was Portugees.’

Hoe was uw schooltijd?
‘Wij woonden voor mijn vaders werk dus in de binnenlanden van Suriname. Toen ik naar de basisschool ging, moest ik naar Paramaribo. Toen ben ik bij een tante gaan wonen die een internaat had. Dat was leuk, want er waren veel kinderen. Maar er was één jongetje dat wij niet leuk vonden. Toen wij over hem gingen klagen, moesten wij zelf weg. Daarna kwam ik bij een hele strenge tante terecht, maar ook daar was het heel leuk, want zij had een groot erf waar we altijd speelden. Het was net een kleine plantage, met koffiebomen en citrusbomen. We hadden geen speelgoed, maar de bomen, waarin we klommen, waren ons speelgoed. Later gingen we ook vliegers maken. Maar er waren zoveel bomen dat de vliegers vaak vast bleven zitten. Ik vond het niet moeilijk om zo te leven. We wisten dat we onze ouders twee keer in het jaar zagen. Alleen het afscheid was elke keer vervelend.’

Wat voor koloniale sporen zijn er nog in Suriname te vinden?
‘Als je in Suriname rondloopt, zie je nog heel veel Nederlandse sporen, zoals de Nederlandse straatnamen. Ik woonde zelf bijvoorbeeld op de Gravenstraat en in de Rust en Vredestraat. Je had verder ook de Jodenbreestraat, de Herenstraat, de Wilhelminastraat en noem maar op. Ook kwam de koningin vaak naar Suriname, want ze was ook onze koningin. Wij waren gewoon Nederlanders, want wij hadden de Nederlandse nationaliteit. De koningin was heel geliefd in Suriname. Als ze kwam, moesten wij het Wilhelmus en andere liederen zingen. Op school zongen we ook altijd het Wilhelmus en dan werd de Nederlandse vlag gehesen. We hadden kleren aan in dezelfde kleuren als de vlag. Zo stonden we in de volle zon te zingen en met vlaggetjes te zwaaien.’

Wanneer kwam u naar Nederland?
‘Ik was in 1975 al eens voor een korte vakantie in Nederland geweest. Het viel mij op hoe licht het hier in Nederland was en ik zag alleen maar hoge flats. Het was heel anders dan in Suriname. Als je in Suriname aankomt, zie je alleen maar groen, alleen maar jungle. In 1981 kwam ik nog een keer, toen om een opleiding te volgen. In Paramaribo had ik een kapsalon, maar ik wilde ook een schoonheidssalon erbij hebben. Die opleiding kon je niet in Suriname doen, dus ging ik dat in Nederland doen. Een groot deel van mijn familie was ook al hier. Toen ik die tweede keer hier was, vonden de Decembermoorden plaats in Suriname. Het was een onrustige tijd, het was eigenlijk een burgeroorlog. Ik wilde toen niet meer terug, dus ben ik na het afronden van mijn opleiding gebleven. Toen ik hier nog niet zo lang was – ik woonde hier bij Kraaiennest – ging ik naar het winkelcentrum. Ik pakte een potje om het etiket te lezen en ik zette het weer terug. Toen kwam een winkelmedewerker naar me toe en vroeg me waar het potje was gebleven. Ik zei dat zij eerst in het rek moest kijken. Ik was heel boos. Ik vertelde het thuis aan mijn zus en die zei dat ik er maar rekening mee moest houden, want in dit winkelcentrum houden ze je in de gaten als je een kleurtje hebt.’

Erfgoeddrager: Kyano

‘Het was een sport voor ons kinderen om die munitie te pakken te krijgen’

Jan van Sprang en zijn vrouw ontvangen Kyano, Julia en Christine van de Trudoschool in hun gezellige huis vlakbij school. Jan is  88 jaar, maar is zijn jongensachtige uitstraling nog niet kwijt. In de oorlog werd zijn lagere school bezet door de Duitsers, die het gebouw en het bos erachter gebruikten om te trainen. Daar waren Jan en zijn vriendjes erg in geïnteresseerd.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Ik woonde in het Drents Dorp. Thuis waren we met vier jongens en twee meisjes. In het begin van de oorlog hadden we nog school. Al snel werden er militairen in de school geplaatst.  We moesten  toen op allerlei andere plekken naar school, halve dagen ook en ver van huis. We brachten dus veel tijd op straat door met vriendjes. We gingen soms kijken naar de trainende soldaten. In het hok op de speelplaats hadden de Duitsers munitie en andere spullen opgeslagen. Het was natuurlijk een sport voor ons kinderen om dat te pakken te krijgen. Met een aantal vrienden gingen we ook het vliegveld op om munitie zoeken. Dat gingen we dan afschieten op het Gelderlandplein. We maakten een bakje, stopten daar kruit in en staken het af. Dan ging het erom wie het verste kwam. Het was best gevaarlijk. Maar het ging altijd goed.’

Bent u vrienden of familie verloren?
‘Ja, toen de Duitsers tijdens de Bevrijding naar hun eigen land terug werden gejaagd. Mijn tante woonde op een boerderij bij Heusden aan de Maas. Daar ging ik altijd ‘s zomers een maand naartoe om te helpen. De Duitsers zaten aan de andere kant van de Maas. Mijn tante moest iets voor de kinderen uit de stal halen. Toen hebben ze haar doodgeschoten. Dat was heel erg. Ze is daar gewoon gesneuveld door de oorlog.
Toch vond ik de oorlog niet eng. Het was er gewoon. Ik was nooit bang. Ik heb altijd in mijn hoofd gehad: het komt zoals het komt. Je kan wel bang zijn, maar als er een bom valt op de plek waar jij staat dan heb je gewoon pech. Je kunt er niets aan doen. Zo maakte ik een keer een luchtaanval op de Philipsfabriek mee. Ik stond daar gewoon en bleef staan kijken hoe die kogels geschoten werden, hoe die bommen vielen. Ik stond ook veilig op die weg, aan de overkant van de straat. Ze moesten mij niet hebben.’

Heeft u het koud gehad in die tijd?
‘De winters waren toen veel kouder dan nu. We hadden niet genoeg hout om het warm te stoken. Achter de Halve Maanstraat was een bos waar we stiekem hout haalden. Een groepje jongens stond dan op wacht. De Duitsers hadden langs de straat houten stellages gemaakt. Op een dag haalde ik met mijn broer en wat buurjongens stiekem alle balken eraf. Thuis hebben we ze in de schuur verstopt. Nu hadden we bij het Philipsbos, mijn vader werkte bij Philips en dan mocht dat, net hout op kunnen halen het weekend ervoor. Dat hadden we allemaal in kleine stukjes gehakt en buiten in het stookhok gelegd. ’s Avonds kwam er controle van de Duitsers. Overal belden ze aan, ook bij ons. Ze deden heel vriendelijk tegen mijn moeder; tegen vrouwen deden ze altijd vriendelijk. Ze vroegen naar de houten palen. Bij diverse buren hadden ze al palen weggehaald. Mijn moeder liet de Duitsers het stookhok zien en toen ze al die kleine stukjes zagen liggen, dachten ze dat dat de palen waren. Daar konden ze niets mee zeiden ze en vertrokken. Toen hebben mijn ouders ‘s nachts alle palen op zolder verstopt. Tot na de oorlog. Toen konden we trouwens ook weer naar school in de Botenstraat. We kregen toen allemaal een sinaasappel. Dat hadden we nog nooit geproefd.’

           

Erfgoeddrager: Kyano

‘Ik heb zelf gelukkig niets ergs meegemaakt’

Nazul, Kyano en Jairo van de Meidoornschool lopen de Jan Evertsenstraat uit naar het huis van Mien Hak aan de Orteliuskade, waar zij nu in een benedenhuis woont. De kinderen zijn al gezien en Mien schuifelt naar de deur. “Kom maar vast binnen, ik dacht al dat jullie hier moesten zijn.” De jongens gaan zitten en Mien komt binnen met drie glaasjes limonade op haar rollator.

Wat deed u tijdens de oorlog?
Ik was drie jaar toen de oorlog begon en woonde in de straat hierachter. Ik kan me niet veel meer herinneren, maar toch een heleboel wel. Eerst zat ik op de kleuterschool in de Willem Schoutenstraat, maar die is in beslag genomen door de Duitsers. De school was toen wel anders. Je zat met z’n tweeën in een bankje en gebruikte een inktpotje om te schrijven. Onze hoofdonderwijzer is toen van school gehaald en we hebben nooit geweten wat er met hem gebeurd is. Kleding was heel duur, dus daar kon je zegeltjes voor sparen. En als je jurk tekort was, dan werd er gewoon een lapje stof tussen gezet. Mijn oom zat in het verzet en had een radio bij ons op zolder. Hij is een tijdje weg geweest, maar ik weet niet waarheen. Op straat was het helemaal donker, als er niet goed verduisterd was, dan schoten de soldaten in de lucht. Of ze gingen heel hard schreeuwen. Dat is gek maar daarom deed ik nooit mijn slaapkamerdeur dicht en dat heb ik nog steeds niet.

Heeft u erge dingen meegemaakt?
Er woonde een NSB’er bij ons in de straat, die stampte altijd met zijn laarzen. Wij waren zo bang voor die man. Als hij er aan kwam, dan gingen we snel naar binnen. Er woonde een joods gezin bij ons in de straat. Die vader is een keer meegenomen tussen twee Duisters in. Dat meisje speelde ook buiten en wij hebben alles gezien. We hebben er nooit meer wat van gehoord. Ik liep een keer op de Jan van Galenstraat, toen werd daar een man opgepakt en meteen doodgeschoten. Dat vergeet je nooit meer. Als ik het erover heb, zie ik het zo voor me. Na de oorlog heb ik nog wel eens gezien dat meisjes die met Duisters waren omgegaan, werden kaalgeschoren en verf op hun hoofd kregen. Maar ja, de ouders van dat meisje konden er vaak ook niets aan doen. Het was een hele nare toestand allemaal, maar er werd nooit meer over gesproken. Ik heb zelf geen erge dingen meegemaakt, er is gelukkig niemand overleden.

Fotografie: Saskia Gubbels


Er was haast geen eten, weinig brood, geen boter en heel soms beleg. Er waren gaarkeukens, daar kreeg je een pannetje soep of een bord pap op school. Ik kan me niet herinneren dat ik honger heb gehad. Ik ging met mijn moeder naar de tuin van Dirk van de Broek om groenten te kopen, of er werden bloembolletjes gekookt op een klein kacheltje. Mijn vader kreeg nog wel eens een zakje kolen mee. Als er geen kolen meer waren, namen we houten blokjes van de tramrails. Dat is eigenlijk stelen, maar ja. Toen de oorlog afgelopen was, gooiden vliegtuigen brood en koek. Het was zo fijn om weer lekker buiten te kunnen spelen. Je had echt een gevoel van vrijheid, want je hoefde niet meer bang te zijn en om je heen te kijken. Zoek dus geen ruzie met elkaar, want we zijn allemaal mensen.

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892