Erfgoeddrager: Kerem

‘Weet je waar ik terecht ben gekomen? Bij de melkboer om de hoek’

Maysa, Douae, Kerem en Zmarai, van Dalton IKC De Zeven Zeeën, interviewen Anneke Koehof op school, in de speelzaal. Ze kiezen voor mevrouw de stoel van Sinterklaas, dat vindt ze wel leuk, aangezien ze op dezelfde dag jarig zijn. Mevrouw Koehof  is geboren in 1943 en al heeft ze zelf ook verhalen over de oorlog, wil ze graag eerst het verhaal van haar tante Roos te vertellen. Zij werkte namelijk bij Hollandia Kattenburg, waar ze de razzia van 11 november 1942 heeft meegemaakt. De dag waarop de Grüne Polizei de fabriek binnen viel en 367 Joodse personeelsleden werden weggevoerd.’

Mevrouw Koehof leest het verhaal voor dat ze hierover heeft geschreven. U kunt het hier lezen

https://geheugenvanoost.amsterdam/page/69020/de-promotie-van-mijn-tante-roos

Vertelde uw tante nog meer over die dag?
‘Ja, ik weet nog dat mijn tante mij ook nog vertelde dat ze een vriendinnetje had. Een Joods vriendinnetje, maar die zag er helemaal niet Joods uit. Ze had blond haar, blauwe ogen, niemand vond dit een typisch Joods meisje. En mijn tante zei tegen haar ‘kom naast mij staan, kom naast mij staan’, maar dat durfde het meisje niet. Ze durfde niet te doen alsof ze niet -Joods was. Dus ze bleef toch maar in die rij staan.

Hoe oud was u toen uw tante haar verhaal vertelde en wat dacht u toen?
Een jaar of 68 denk ik. En wat ik dacht? Ik wist het allemaal niet. Je bent zelf al volwassen, je hebt kinderen, je hebt kleinkinderen en je hebt een oude tante. Ik wist niets van wat er gebeurd was. Al die jaren werd er over gezwegen. Er werd nooit over de oorlog gesproken, of zo weinig mogelijk. Van mijn vader en van mijn ooms wist ik weinig. Later heeft zij het allemaal verteld, toen ik zelf al oud was. Toen dacht ik; dat verhaal moet verteld worden, het moet niet vergeten worden. Toen ben ik erover gaan schrijven.’

Waarom vindt u het belangrijk om dit te vertellen?
‘Ik vind het belangrijk dat mensen leren dat wat daar gebeurd is, dat dat niet kan. Ik heb het over discriminatie. Waarom moesten alle Joden dood gemaakt worden? Ze waren allemaal gewoon mensen, zoals jij en ik. Ik hoop dat jullie erover nadenken, dat het niet kan dat je mensen discrimineert omdat ze een ander kleurtje hebben, of een ander geloof. Dat is toch afschuwelijk.

Heeft u zelf ook de oorlog meegemaakt?
‘Ik heb weinig van de oorlog gemerkt. Ik ben geboren in 1943, ik was te jong om me daar iets van te beseffen. Alleen het nare was dat toen ik geboren ben, mijn moeder is overleden. Ik heb mijn moeder dus nooit gekend. En daar zaten ze met mij. Mijn vader was in het kamp, hij was opgepakt. Waarom? Omdat hij weigerde om voor de Duitsers te werken. Mijn vader was ondergedoken, maar hij is verraden. Hij is gelukkig wel levend teruggekomen, omdat hij gevlucht is.Ik ben eerst van hot naar her gegaan, maar niemand kon een klein baby’tje verzorgen. Weet je waar ik terecht ben gekomen? Bij de melkboer om de hoek. Dus dan kun je wel nagaan dat ik het goed gehad heb.’

Zaten familieleden van u in het verzet?
‘Een oom van mij zat in het verzet. Hij had een leerbedrijf. Hij maakte tassen, zadels. En in zijn kelder had hij allemaal wapens verborgen voor het verzet. Dus ze kwamen weleens wapens halen. Hij moest ook pistooltasjes maken voor de Duitsers en dan maakte hij ze ook gelijk voor het verzet. En weet je hoe die werden opgehaald? Eén van die mannen die voor hem werkten had pas een baby gekregen. Dan kwam zijn vrouw met de kinderwagen, zogenaamd om de baby te laten zien. Dan werden de pistooltasjes onder het matrasje gedaan en brachten ze die naar iemand, die ze weer naar het verzet bracht.’

 

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Kerem

‘Mijn moeder ruilde haar trouwring voor eten’

 

 

De juf van Ayaan, Mobasher, Lemar, Kerem en Munkh-od had Corona, daarom kregen alle leerlingen weer thuisonderwijs. Voor het interview met Riet de Groot kwamen ze deze middag speciaal naar de IJdoornschool toe. De jongens interesseren zich erg voor geschiedenis en keken erg uit naar het interview. Mevrouw was aangenaam verrast door de interesse en de grote kennis van de vijf jongens!

Hoe merkte u dat de oorlog begon? ‘
Als kind heb je het aan ‘t begin helemaal niets door. We hadden geen radio of televisie zoals nu. Totdat we op een avond het luchtalarm hoorden en er geschoten werd. Toen wisten we: de oorlog is begonnen. Dat vonden we wel doodeng. Als het luchtalarm afging mocht je niet in huis blijven, want dat kon tijdens een bombardement instorten. Dan renden we allemaal naar de dijk bij het kanaal, waar geen huizen stonden. Daar gingen we dan liggen met mijn ouders en een heleboel andere mensen. Ging het luchtalarm weer, dan mocht je weer terug je huis in.’

 Kende u ook Joodse mensen?
‘Ik ben geboren in 1933. Toen de oorlog begon, was ik zeven jaar en zat ik in de derde klas. Er zaten twee Joodse jongetjes in de klas, maar die moesten van onze school af. Ze moesten naar een speciale school voor Joodse kinderen. In het Florapark, wat nu het Noorderpark heet, stond een bord; verboden voor Joden. Te gek voor woorden toch? Mijn zus had een Joods vriendje, toen ze hem wilden weghalen sprong hij van zijn balkon af naar beneden. Hij heeft zich heel erg bezeerd en is meegesleurd door de Duitsers. Hij is nooit meer teruggekomen.’

Hebben uw ouders Joodse mensen geholpen?
‘We woonden op het Duindoornplein op nummer tien en hadden een Joodse onderduiker in huis. Hij was overdag altijd boven op een kamer achter een schot, wat mijn vader heeft gebouwd. Daar was hij uit het zicht. Hij mocht natuurlijk nooit dicht bij het raam staan. Alleen ’s avonds als er niemand op straat was en de gordijnen toch dicht moesten. Dan mocht hij wel in de woonkamer komen. Hij kon natuurlijk niet de hele tijd in zo’n klein hokje zitten. Op nummer acht woonde een buurman, dat was een NSB-‘er. Blijkbaar heeft die ‘m een keer gezien of gehoord, want hij is verraden. Midden in de nacht bonsden toen de Duitsers hard op de deur om hem op te halen. Met zaklantaarns schenen ze in onze kamers en zochten ze onder de bedden naar hem. Hij kon hij nog maar net op tijd vluchten. Hij is via zijn slaapkamer op een platje gesprongen en zo via de tuin op het schoolplein terechtgekomen. Gelukkig kon hij ontsnappen en hebben ze hem niet te pakken gekregen. Ze hebben toen wel mijn vader meegenomen. Na drie dagen vastgezeten te hebben, werd hij weer vrijgelaten. Er was natuurlijk geen enkel bewijs tegen hem. Hij heeft de oorlog goed doorstaan.

‘Mijn moeder werkte bij een mevrouw als werkster en die mevrouw had ook een Joods dienstmeisje. Zij zou gaan trouwen met een Joodse man maar dat kon destijds niet. Ze vroeg aan mijn moeder om huisraad, serviesgoed en bestek te bewaren voor haar. Die doos stond dus bij ons thuis op de zolder. Maar in de Hongerwinter was er geen eten meer en hadden we heel veel honger. Iedereen ging bij boeren z’n spullen ruilen voor eten. Mijn moeder ook, zij ruilde haar trouwring voor eten. Ze had natuurlijk ook de spulletjes in die doos kunnen ruilen, maar dat deed ze niet. Dat vind ik geweldig van mijn moeder. Na de oorlog werd werd alles weer opgehaald. Ze hadden ondergedoken gezeten.’

Wat gebeurde er na de bevrijding?
‘De Canadezen zouden de stad binnenkomen en we zouden de bevrijding vieren. Ik was toen twaalf jaar en wilde met een vriendin naar de stad om een vlaggetje te kopen om naar die Canadezen te zwaaien. We liepen door de Kalverstraat richting de Dam. Ineens hoorden we schieten, we wisten natuurlijk helemaal niet wat er aan de hand was. Alle mensen renden vanaf de Dam de Kalverstraat in. We werden helemaal onder de voet gelopen. Ik lag op de grond en mensen liepen over me heen. Ik kon mijn vriendin niet meer vinden. Er was heel veel paniek. Huilend liep ik een steeg in, wist niet waar ik heen moest en hoe ik naar huis moest.  Gelukkig was er een meneer die me naar de pont gebracht en daar wist ik de weg weer.’

 

Erfgoeddrager: Kerem

‘’De duikplank van het Amstelparkbad eindigde bij ons in de kachel.’’

Wij gingen op bezoek bij mevrouw van der Woerd in de Moerdijkstraat.

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn moeder was verpleegster. In de oorlog werkte ze niet meer in het ziekenhuis, maar ging ze bij mensen privé langs om te helpen. Onder ons woonde een oud Joods echtpaar. Mijn moeder plakte een briefje op de deur waarop stond dat er bij deze familie roodvonk heerste, een besmettelijke ziekte waar de Duitsers heel erg bang voor waren. Een jaar later kwamen de Duitsers erachter dat de buren helemaal geen roodvonk hadden, want meer mensen plakten zo’n briefje op.
Toen zijn ze meegenomen. Ik vond het altijd heel erg om te zien als mensen werden opgepakt.
Mijn vader was voor de oorlog architect. Maar tijdens de oorlog werkte hij op kantoor, omdat er niets meer gebouwd werd. Mijn vader ging met mijn broers veel op rooftocht naar eten. Ze kapten bomen in de Rijnstraat en zelfs de duikplank van het Amstelparkbad, nu het de Mirandabad, eindigde bij ons in de kachel.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘Dat was heel naar, ik ging vaak met een lege maag naar bed. Gelukkig sprak mijn vader Duits. Op een gegeven moment mocht je niet meer met de trein reizen, alleen mensen die een speciale vergunning hadden. Mijn vader kende een hoofdofficier die hem toestemming gaf om met de trein te gaan. Mijn vader ging dan naar de boeren in Groningen of Drenthe, die hadden namelijk nog wel eten. Hij kwam terug met een zak vol bonen en erwten. Mijn moeder legde dan een laken op de grond waar alles op uitgestrooid werd. Wij moesten alle bonen sorteren, bruin bij bruin, wit bij wit, enzovoort. Dan hadden we weer iets te doen, we konden namelijk toch niet naar school.
In het begin van de oorlog hadden we gelukkig nog wel gewoon te eten. Je had voedselbonnen waar je de belangrijkste dingen van kon kopen, maar het werd steeds minder. Wij hadden het geluk dat we boven een bakker woonden. Wij lieten dan aan de achterkant van ons huis een mandje naar beneden te zakken, waar de bakker dan het brood voor ons indeed. Het was heel leuk om boven die bakker te wonen, we kregen soms gebakjes als ze mislukt waren.’

Bent u een dierbare verloren in de oorlog?
‘Ik had een vriendinnetje, Stella Heijman, ze was Joods. Ze woonde verderop in de straat. Op een middag belde ze bij ons aan en had een ringetje met een blauw steentje bij zich. Ze vroeg aan mij: ‘Ria, wil jij dit voor me bewaren?’ Ze vertelde niet waar ze heen ging, haar ouders ook niet. Ik heb haar het ringetje nooit meer terug kunnen geven.
Ik hield veel van zwemmen. Bij het Amstelparkbad had je het zongedeelte, daar zwommen de Duitsers. En je had het schaduwgedeelte, dat was voor de andere mensen.
De Duitsers hadden bij het zongedeelte bommen geplaatst, maar een vriendje van ons geloofde dat niet. Hij is toen naar het zongedeelte gegaan en is onder het hek doorgekropen. Toen hij eronderdoor was, hoorden we een hele harde knal.
Er lagen echt bommen. Het vriendje was dood.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892