Erfgoeddrager: Jurre

‘Je moest werken voor de Duitsers’

Jurre, Milan en Jort van Openbare Basisschool ’t Jok uit Hoorn wandelen vanuit school naar het huis van mevrouw Jetta de Beer. Jurre is haar kleinzoon en ook de andere jongens komen wel eens vaker bij haar thuis om wat te drinken. De vader van mevrouw De Beer heeft van november 1942 tot mei 1945 gewerkt in Duitsland. Tussendoor is hij heel kort thuis geweest en in die periode is zij verwekt.

Waarom bleef uw vader niet op Terschelling toen?
‘Mijn vader moest wel terug naar Duitsland. Onderduiken deed je niet, omdat je vrienden dan verplicht naar het strafkamp moesten. In Duitsland kreeg mijn vader bericht dat ik geboren was. Hij las dat in een brief en in zijn brieven terug aan huis schreef hij dat hij heel blij was. De brieven van mijn vader werden allemaal opengemaakt en nagekeken, je mocht namelijk niet schrijven dat de Duitsers stom waren.’
‘Op Terschelling waren in de oorlog rond de tweeduizend Duitsers tegenover vierduizend eilanders. Er was geen keuze, je moest werken voor de Duitsers. Op het eiland aan de bunkers of in Duitsland in de kruitfabriek.’

Waar werkte u vader?
Ik dacht dat mijn vader altijd in een melkfabriek had gewerkt. Ik wist niet dat het een kruitfabriek was. De mensen die daar werkten vertelden er nooit over. Veel later ben ik met een groep naar het gebied geweest om de fabriek te bezoeken. Het was heel groot en veel was verborgen zodat de Engelsen het niet konden vinden. Ik heb daar op dezelfde plek gestaan als waar mijn vader het telegram ontvangen heeft dat ik was geboren. Heel bijzonder was dat.’

Wanneer kwam u vader terug?
Mijn vader kwam terug op 1 mei en hij had mij nog nooit gezien. Mijn zus is tien jaar ouder dan ik, maar zij herkende hem toen hij thuiskwam. Hij was heel mager en droeg een gekke muts. De buurvrouw zei dat het haar vader was, maar ze geloofde het niet.’

Erfgoeddrager: Jurre

‘We moesten de bus uit en het Indonesische volkslied zingen’

Jurre, Madelijn, Maya en Sil worden met open armen ontvangen door René van der Hoff. Hij vluchtte in 1960 vanwege de politieke veranderingen met zijn gezin vanuit Surabaya terug naar Nederland. Aan de leerlingen van het Etty Hillesum Lyceum vertelt hij over zijn jeugd in Nederlands-Indië en zijn boodschap aan de jongere generatie, ‘Zet je ogen en oren open, luister, lees en als je iets niet begrijpt: vraag.’

Hoe woonde u in Nederlands-Indië?
‘Mijn ouders hadden het daar echt heel erg goed. Mijn vader had een topbaan, hij was de baas van een suikerrietonderneming, en mijn moeder hoefde niets te doen. We hadden een kokkin, een tuinman en een jongen die de boodschappen deed. Het personeel woonde in een ruimte achter ons huis. Als mijn ouders naar een dansavond gingen, sliep de bediende op de grond naast mijn bed. Een betere oppas kun je niet hebben. Hoe wij kinderen speelden? We schoten met een katapult duiven uit de bomen. Dat was daar allemaal heel normaal. Een katapult maken was gewoon een sport. We gingen met mijn vader ook geregeld in een soort wagonnetje door de riettuinen en dan schoot hij op duiven en fazanten. Een wapen bij je hebben was ook normaal. Jagen was één van de grootste hobby’s van mijn vader. Thuis spraken we Nederlands; met mijn vriendjes sprak ik de taal van mijn land, Maleisisch. Als ik thuis ook maar één Maleisisch woord sprak, kreeg ik een tik, dan moest ik de gang op.’

Wanneer merkte u iets van spanningen?
‘De laatste periode dat wij in Indonesië woonde, werd het heel spannend. Mijn broer en ik waren een keer met de bus op weg naar school toen we werden aangehouden door opgeschoten nationalisten met bamboesperen. Ze wisten precies aan te wijzen wie allemaal de bus uit moesten. Ook wij. Mijn broer en ik moesten voor de bus in een rij gaan staan en het Indonesische volkslied, uit ons hoofd, zingen. Toen ik dit ’s avonds aan tafel vertelde, trok mijn vader helemaal wit weg. Dat was voor hem de aanleiding om een visum aan te vragen om terug te gaan naar Nederland. Opgehitst door de regering en door de nationalistische groepering wilden ze daar alles wat met Nederland te maken had de deur uit te doen. Dat moesten ze niet meer, dat was koloniaal. Maar als ik nu terugkom in Indonesische merk ik er niks meer van.’

Hoe kijkt u terug op het gedwongen vertrek?
‘Ik kijk er niet negatief op terug. Maar mijn ouders moesten vanaf nul beginnen. Ze hadden niks in Nederland. Alles wat ze hier kochten, was in het begin met steun. En de overtocht van Indonesië naar Nederland had mijn vader ook nog als schuld meegekregen. Terwijl wij gewoon Nederlands waren! Daarom wil ik ook mijn kennis delen. Dat je ook een beetje een idee krijgt van: vluchteling? Ben jij dan ook een vluchteling? Ja, eigenlijk wel.’

Wat wilt u meegeven aan onze generatie?
‘Met een stichting die ik samen met twee vrienden heb opgericht, wil ik dat wat wij daar hebben meegemaakt, hoe we opgevoed zijn en wat we meegekregen hebben, doorgeven aan jullie generatie. Mijn kinderen zijn dan wel een keer in Indonesië geweest, maar mijn kleinkinderen niet. En zij hebben een opa die bruin is en een oma die wit is. Ik vraag weleens aan mijn oudste kleinzoon van vijf of hij verschil ziet tussen mij en zijn oma. ‘Nee, hoezo?’ Dus hij kijkt niet naar kleur; hij weet dat ik zijn opa ben en dat dat zijn oma is. Het rare is dat als mensen ouder worden ze ineens onderscheid gaan maken. Daarom wil ik jullie generatie meegeven: zet je ogen en oren open, luister, lees en als je iets niet begrijpt: vraag.’

Erfgoeddrager: Jurre

‘Het is niet voor te stellen wat mensen elkaar kunnen aandoen’

Aan de ronde tafel in de woonkamer praten Kasper, Jurre, Thomas en Jurriaan met Ab Hopman. Tijdens de oorlog woonde meneer Hopman op het Westerhoutpark. Samen praten ze over de honger en de spanningen van de oorlog, ’Wat mensen elkaar kunnen aandoen is niet voor te stellen.’

Waar zag u de eerste Duitsers in Haarlem?
‘De eerste Duitsers zag ik hier bij smederij Felix op de Wagenweg. Ze hadden de smid nodig voor de verzorging van de paardenhoeven. Ik liep erlangs op weg naar de Dreefschool. In het begin van de oorlog ging het nog wel, maar in de loop van de tijd werd het terreur. Je moest in de oorlog gauw opgroeien.
Wij hadden thuis zeven kinderen, ik had twee broers die moesten onderduiken. Mijn oudste broer zat in het verzet en mijn andere broer moest zich verstoppen voor de ‘Arbeitseinszats’. Ze werden achtervolgt, ik weet nog dat mijn broer als vrouw verkleed de straat opging.
Bij ons in de straat, naast het huis van Harry Mulisch, woonde de familie Pollatz. Zij hebben wel 40 joodse kinderen opgevangen. Pas na de oorlog wist ik dat. Tijdens de oorlog wilde je niet zien en niet horen, je was aan het overleven.’

Hoe kwam u aan eten?
‘Er was honger en samen met mijn broers pakten we een hert uit het hertenkamp in de Hout om op te eten. We zijn gesnapt. Ik werd meegenomen door de Duitse politie. Ik kreeg een pak rammel en als plagerijtje werd het mes me op de keel gezet en werd overgeleverd aan de Nederlandse politie, drie dagen zat ik in de cel. Ze lieten me toch weer gaan gelukkig.
Stiekem gingen we op school naar de gymzaal, ik klom in de touwen en sneed het los. Mijn broers vingen me op. Dat touw konden de boeren in het Noorden goed gebruiken, we ruilden het voor eten.
De Duitsers gooiden een stukje brood op straat en de mensen vochten erom. Die Duitsers lachen, alsof het geen mensen waren. Het was wreed. Iedereen was op zoek naar eten, mensen konden niet meer lopen van honger en slapte. Honger deed zo’n pijn. Het verbaasde niemand meer, maar de doden lagen in de portieken op de Wagenweg. Een mensenleven telde niet meer.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Die laatste dagen van de oorlog waren juist het gevaarlijkst. Er was een totale anarchie. Wie is hier de baas? De Binnenlandse Strijdkrachten, de politie of de Sicherheitsdienst? Het was een rotzooi. Pas later kwamen de Canadese tanks de Wagenweg binnenrijden. Feest! en ik klom op een tank. De Canadese officier vroeg, ‘Waar zitten de Duitsers verstopt? Ik wees ze de weg naar het pand op de Zandvoortselaan. Daar moest ik afstappen, de tank draaide en reed zo door de voortuin het pand binnen. De verstopte Duitsers renden eruit. Ik liep alleen terug naar huis.’

 

  

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892