Erfgoeddrager: Jo

‘’Dapi was een onschuldig jochie, wat was er op tegen om met hem te spelen?’’

Met een flinke vragenlijst komen Jo, Gijs en Lava naar de flat van Ria Schifflers in Amsterdam-Noord gefietst. Zou ze hun vragen alleen maar met een kort ‘ja, en ‘nee’ beantwoorden? De kinderen hebben zich voor niks zorgen gemaakt. Mevrouw Schifflers geeft uitgebreid antwoord en legt alles goed uit, vinden ze na afloop. “Wat lijkt me dat eng om op de wc te moeten schuilen voor een bombardement”, zegt Lava. Gijs is onder de indruk van het verhaal over een kennis uit het verzet die zo maar op straat werd doodgeschoten.

 

In de Latherusstraat woonde onder u een NSB-gezin. Hoe was dat?
“Soms was dat best gevaarlijk. Een van hun dochters had verkering met een Duitse soldaat die altijd zijn Jeep bij ons voor de deur zette, precies op de put waarop wij spelletjes speelden. Dat vond ik heel vervelend. Maar we moesten wel oppassen met wat we zeiden. Ik riep eens heel hard over straat toen ik die Jeep zag staan: “Oh, die Mof is weer bij ze op visite”. Mijn moeder werd boos omdat ik me had versproken, want ik wist wel dat ik woorden als ‘Mof’ niet mocht zeggen. Maar gelukkig gebeurde er niks.”

Kende u als kind ook Joodse kinderen?
“In Noord woonden in die tijd niet zo heel veel Joden, zo’n tweehonderd. Maar we wisten wel precies waar ze woonden. Twee huizen verderop stond het huis van David, een jongetje dat twee jaar ouder was dan ik. Ik kon zijn naam niet zo goed uitspreken dus ik noemde hem Dapie. Zijn ouders hadden een kapsalon en als zijn moeder op zaterdag moest werken, kwam Dapi altijd een bij ons spelen. Dan at hij een boterhammetje mee. In 1942 mochten Christenen niet meer met Joden omgaan. Maar Dapi was een onschuldig jochie van 7, dus wat was er op tegen om met hem te spelen? Vanaf dat moment kwam hij altijd achterlangs, via onze tuin, naar ons huis. Niemand in de buurt heeft daar ooit iets over gezegd. Maar uiteindelijk moest het gezin zich melden voor transport naar Westerbork, net als alle andere Joden in Amsterdam. Ze zijn afgevoerd en nooit meer teruggekomen.”

Zijn er in de oorlog mensen overleden die u kende?
“Ja. Mijn vader had een houthandel op de Papaverweg. Omdat hij 35 jaar was, moest hij eigenlijk werken in Duitsland voor de Duitsers. Maar dat wilde hij niet. Daarom had ie aan de achterzijde van de winkel een schuilplaats gemaakt, onder een berg zaagsel, zodat hij meteen kon verdwijnen als dat nodig was. Aan de achterzijde zat ook een kolenhandel. De eigenaar ervan, meneer Schipper, is op een dag doodgeschoten door de Duitsers omdat hij wapens vervoerde voor het verzet. Het was nog een jonge man met twee kinderen. Zijn vrouw moest daarna alleen voor de kinderen zorgen.”

Erfgoeddrager: Jo

‘Thuis vierden we de joodse feestdagen maar ook Sinterklaas’

De moeder van Meijer bleef door de oorlog alleen achter, met haar vijf kinderen. Het Joodse gezin had het erg moeilijk. Maar het lukte de moeder van Meijer om haar vijf kinderen te redden.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
“Ik groeide op in Utrecht met mijn ouders en 2 broertjes en 2 zussen. Toen de oorlog uitbrak was ik eerst nog niet bang. Ik ging nog naar de openbare school en had daar veel vriendjes. Thuis vierden we de joodse feestdagen maar ook Sinterklaas. Later kwamen de maatregelen: moest ik van school af, mochten we niet meer fietsen, moest ik een Jodenster dragen. En in 1942 kreeg mijn vader een brief waarin stond dat hij naar Duitsland moest gaan om te werken. Hem werd beloofd dat zijn familie veilig zou zijn als hij vrijwillig zou gaan werken. Mijn vader ging. Ik en mijn zus brachten hem naar de trein. We namen afscheid in de verwachting dat we elkaar weer zouden zien.”

Hoe kwam u in Amsterdam terecht?
“We moesten weg en NSB’ers wilden ons huis hebben. Met z’n zessen kwamen we terecht in Asterdorp, wat tijdens de oorlog een joods getto was. Daar woonden we in een heel klein huisje. Samen richtten we het netjes in. En elke dag liep ik met mijn broertje Iepie (Israel) van Noord naar de Weesperstraat waar we in de buurt op een joodse school zaten. Onze klas werd steeds kleiner, kinderen verdwenen, kwamen niet meer terug. Toen ik op een ochtend met mijn broertje onderweg was, werden we gewaarschuwd dat er een razzia was op school. Meteen zijn we weer terug naar huis gegaan. Toen we de volgende dag op school kwamen, zagen we dat er helemaal niemand meer was. Geen leraren, geen leerlingen. Iedereen was weg.”

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
“Ik weet nog goed dat we hoorden dat op last van de Duitsers alle bewoners uit Asterdorp moesten vertrekken naar Amsterdam Oost. De avond voor het vertrek was er een afscheid, waarbij liedjes werden gezongen en de volwassenen moesten huilen. Ik begreep toen niet waarom. Later wel, toen we in Transvaal woonden en er razzia’s waren. Wij konden ons verstoppen en werden niet meegenomen. De hele nacht hoorden we de geluiden van de straat, de soldaten en de mensen die werden meegenomen.

Mijn moeder heeft uiteindelijk contact kunnen leggen met de NV, een Amsterdamse verzetsgroep, die onderduikadressen voor ons organiseerde. Ik en mijn broer Iepie kwamen bij een boer in Limburg terecht. Na afloop van de oorlog zagen we elkaar allemaal weer: mijn moeder en mijn broers en zussen. Maar mijn vader is nooit meer teruggekomen. We vonden zijn naam na de oorlog op de lijsten van het Rode Kruis. Hij was vermoord in het concentratiekamp.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892