Erfgoeddrager: Jim

‘Voor ons kinderen was het een paradijsje’

Het gesprek met Alex Thenu vindt plaats in De Bonte Klipper, een koffie- en theespeciaalzaak van een vriend van hem, die ook uit voormalig Nederlands Indië komt. Derdejaars leerlingen Nigel, Hidde en Jim van het Etty Hillesum Lyceum zitten al te wachten met een kopje koffie als Alex Thenu binnenkomt. Het interview duurt langer dan normaal. Na twee uur zijn ze nog niet uitgepraat.

Zou u kunnen vertellen over hoe uw reis naar Nederland ging?
‘Molukse soldaten mochten na de onafhankelijkheid kiezen waar ze naartoe gingen; Nederland, Indonesië of Nieuw-Guinea. Molukkers vonden deze soldaten niet leuk. Door die sociale druk besloot de Nederlandse overheid hen, de mensen uit het leger, naar Nederland te halen. Voor hun veiligheid. Dat was voor mijn ouders een pijnlijke zaak, maar voor onze generatie – de tweede generatie – voelde dat al minder pijnlijk. Onze ouders praatten er niet graag over; de zwijgcultuur was sterk. Daardoor weten wij weinig van hun verleden. Voor de ouders was het dus niet fijn om hier te zijn, maar voor de kinderen was het een ‘paradijsje’. Er lagen in Nederland veel meer toekomstmogelijkheden.
De Molukkers kwam op elf boten, die  onder Engelse, Italiaanse, Duitse en uiteraard Nederlandse vlag voeren, hier naartoe. Wij zaten met zo’n duizend mensen een maand lang op de Astorias. We vaarden via het Suezkanaal. Ik was toen twee en de enige herinnering die ik heb is dat mijn vader van Egyptische handelaren voor ons een speelgoedschildpad kocht. Onderweg werden ook baby’s geboren. Zat je op een Engelse boot, dan was je geboren op Engels grondgebied en dus Engels. We werden met 3.000 andere Molukkers in woonoord Schattenberg, het vroegere kamp Westerbork, geplaatst. De andere 9.000 van de totaal 12.000 Molukkers zijn over andere kampen verspreid. De belofte was een verblijf van drie maanden en dan terug naar Indonesië. Maar Indonesië gaf geen toestemming. Wij vonden het hier meer dan prima.’

Bent u ooit teruggegaan?
‘Voor vakantie bedoel je? Want als je tegen Molukkers zegt ‘teruggaan’ denken zij aan voorgoed teruggaan. Ja, ik ben er zes keer op vakantie geweest. Molukse Nederlanders worden in Indonesië gezien als ‘de verraders’. Ze worden goed in de gaten gehouden en soms achtervolgd door iemand van de geheime dienst. Dat is ons gezin een keer gebeurd in de kerk. Een vent plofte neer tussen ons in. Heel brutaal. Maar ik zei er niks van, we waren het gewend. Mijn vader vond uiteindelijk werk bij Thomas en Drijver (T&D) in Deventer. Daarom zijn we hier gaan wonen. Na jaren heeft hij geaccepteerd dat terugkeer niet meer reëel was.’

Kunt u wat vertellen over uw gezin van vroeger?
‘Mijn moeder is Moluks, mijn oudere broer en ik zijn daar geboren. Mijn jongere broer is in Batavia/Jakarta geboren en mijn jongste broer en zus zijn in Nederland geboren. Mijn vader is geboren op Atjeh (Noord-Sumatra), hij is ook Moluks. Hij was een weesjongen, opgevangen in een weeshuis van pater van de Steur, van de kerk. Hij heeft daar als een van de weinigen Nederlands geleerd en fungeerde soms als een soort tolk. Hij sprak ook Indonesisch en Blaju, een dialect van Ambon. Met ook wat Nederlandse en Portugese woorden.
Mijn familie komt oorspronkelijk uit Midden-Frankrijk. Dat klinkt gek, maar in de zestiende eeuw, in de tijd van Alva, werden veel mensen weggejaagd en gingen naar het tolerante Nederland. Later is mijn familie dan waarschijnlijk met de VOC richting Indonesië vertrokken. Door de kolonisatie hebben Molukse mensen hun oorsprong in verschillende landen. Daarom heten ze soms ook Jansen of Pieters, of Da Silva als ze Spaanse roots hebben.’

Kunt u ons meenemen naar de treinkaping in 1977?
‘Dat was een reactie op de belofte van de terugkeer die niet is nagekomen. Het kwam dus voort uit een gevoel van onmacht. Het voelde voor de Molukse jongeren alsof hun ouders bedrogen waren. Ze wilden gehoord worden en dat uitte zich in acties. In demonstraties, petities, maar ook dus in een treinkaping en bezetting van het provinciehuis. Het middel, de treinkaping, is natuurlijk nooit goed te praten. De moorden die gepleegd zijn kun je niet plegen als je van goed geloof bent. Maar de acties komen dus voor uit teleurstelling, onmacht en onbegrip. Op een gegeven moment ging de overheid wél in gesprek, maar de Molukkers vroegen zich af waarom ze pas na zoveel actie serieus genomen werden. Gelukkig kwamen er nu wel normale woningen voor de Molukkers en hoefden ze niet meer in barakken te wonen. De jongeren voelden zich gehoord.’

Erfgoeddrager: Jim

‘Die zilveren lepel doe ik nooit weg’

Noah, Samantha, Maartje en Jim van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord willen van Harry Sablerolle graag weten of hij huisdieren had in de oorlog. Hij vertelt dat hij op een dag een zielig hondje op straat had gevonden, dat hij mee naar huis nam. Helaas stierf het beestje drie weken later aan de hondenziekte. En of meneer Sablerolle ook katten had? Nou, die werden in de oorlog geslacht zodat ze weer iets te eten hadden.

Had u onderduikers in huis?
‘We hadden aan het eind van de oorlog onderduikers in huis. Mijn vader moest werken voor de Duitsers, bij de kustverdediging. Wanneer je aan het strand bent, zie je wel eens van die bunkers staan. Daar moest mijn vader graven en betonstorten. Hitler wilde de hele kust tot en met Spanje verdedigen met bunkers, zodat de Engelsen en Amerikanen nergens konden landen. Op een dag, eind 1944, brak er een spoorwegstaking uit. De Duitsers konden daardoor hun spullen niet goed transporteren. Het betekende ook dat er hongersnood ontstond. Bij mijn vader aan de kust werkte een jongeman die in Brabant woonde, maar die door de staking niet meer naar huis kon. Hij kwam daarom bij ons wonen. Ook twee zoons van een oom kwamen bij ons terecht want die waren bang om naar een werkkamp te worden gestuurd. Want dat is oorlog: gevaar, opgepakt worden en naar een kamp worden gestuurd.’

Bent u dierbaren verloren in de oorlog?
‘Een oom van mij, een jongere broer van mijn moeder, moest in Duitsland werken, maar wilde dat niet. In de Lutmastraat in de Pijp vond hij een onderduikadres. Hij had verkering met een meisje, alleen hield hij niet genoeg van haar dus maakte hij het uit. Het meisje heeft hem toen verraden. Mijn oom is opgepakt en nooit meer teruggekomen. Hij moest werken in een fabriek in Aken en is overleden door een bombardement van de geallieerden. Een broer van mijn vader had twee Joodse mensen in huis, maar ook hij werd verraden. Sommige Nederlanders verdienden geld door Joden aan te geven. Mijn oom kon nog net die twee mensen waarschuwen. Hij zei: “Vlucht maar naar mijn ouders toe.” Ze zijn toen lopend naar mijn opa en oma gegaan die in West woonden, en zijn daar tot na de oorlog gebleven. Mijn oom is opgepakt en naar Kamp Vught gebracht, waar hij is gemarteld. Maar hij kon zijn ouders natuurlijk niet verraden. Hij heeft het gelukkig wel overleefd.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Niet echt van de oorlog zelf niet, maar na de oorlog stuurde het Foster Parents Plan kinderen naar buiten om bij te komen van de schrik en van de honger. Zo ben ik op een boot naar Engeland gevaren, met een heleboel andere kinderen. Ik heb toen vier maanden in Engeland gezeten. Van die boot heb ik nog een zilveren lepel in mijn la liggen. Die doe ik natuurlijk nooit weg.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892