Erfgoeddrager: Jessy

‘Een Duitse soldaat op een kinderfietsje, zie je het voor je?’

Jan Kemper woont vlakbij basisschool De Zonnewijzer in Diepenveen. Zijn huis ligt maar een straat verwijderd van de plek waar hij is opgegroeid. Tim, Sepp, Annick en Jessy vinden het best spannend om hem te interviewen, maar zijn ook heel nieuwsgierig naar zijn verhalen. Tim maakt zich wel een beetje zorgen: hij houdt niet van oorlogsverhalen, hij vindt ze akelig. Als ze bij meneer Kemper achter het huis zitten, onder de parasol, zijn de zenuwen snel vergeten.

Hoe was het om als kind de oorlog mee te maken?
‘Hier in Diepenveen viel het allemaal wel mee. In Deventer was het veel erger, maar daar mocht ik van mijn ouders niet komen, veel te gevaarlijk. Onze school was gevorderd door de Duitse Wehrmacht, daar mochten wij niet meer komen. De school zat helemaal vol met Duitse soldaten en op het schoolplein stonden tanks en andere narigheid, dat weet ik nog wel. We kregen daarna overal les: bij een boer in de schuur, hier thuis en ook wel bij het huishoudschooltje bij de brug. We wisten nooit waar we de volgende dag heen moesten, dat kwam de onderwijzer ons vertellen. Na de oorlog ging ik nog naar de voorbereidende klas voor de middelbare school. Dat was een extra jaar omdat we zoveel leerachterstanden hadden.

‘Aan het eind van de oorlog hebben ze mijn fiets gestolen, en de step ging er ook vandoor. Dan moest je lopen, op hele oude schoentjes of klompen, maar ik kon helemaal niet lopen op klompen… Ik snapte ook niet wat ze met mijn fiets wilden. Een Duitse soldaat op een kinderfietsje, zie je het voor je?’

Hoe was het leven in de oorlog?
‘We hebben gelukkig geen honger gehad. We hadden onze eigen moestuin en anders kon je wel eten bij de boer halen. Wel waren er bepaalde producten niet meer, zo hadden we geen boter voor op brood, en we moesten zuinig doen. Mijn oma kookte precies genoeg, er werd geen kruimel weggegooid. Ze bakte ook zelf brood. Mijn vader ging helemaal naar Doetinchem, 42 km op de fiets, om meel te halen. Een broer van mijn oma was daar molenaar. Wij hadden ook mensen uit het westen in huis, evacuees heetten die, omdat daar geen eten was. Daar vroegen mijn ouders geen geld voor, want dat hadden ze ook niet meer.

‘Alles op wielen en met een motor werd door de Duitsers gevorderd. Mijn vader heeft nog geholpen om de auto van de dokter bij een boer te verstoppen. Deze werd half onder de grond begraven en toegedekt met stro. Zo is zijn Hudson gered. Na de oorlog heeft mijn vader de auto schoongespoten, die zat vol met modder… dat was me een stinkboel. Dokter Visser heeft er nog jaren mee gereden.’

Had u een hekel aan de Duitsers?
‘Nee, dat kan ik niet zeggen. Die Duitsers, veel van die jongens moesten verplicht hierheen, die wilden liever thuis zijn. Wie ik wel heel akelig vond waren die onderofficieren, die gewoon aan de bel trokken, binnenkwamen en keken welke kamers ze wilden hebben. Die vorderden ze voor zichzelf, wij sliepen dan met zijn drieën op een kamer. Mijn moeder vond dat het allerergste. Stel je voor dat jij thuis bent, dat je je eigen kamer niet in kunt, dat je niet bij je leuke spulletjes kunt. Al het speelgoed moest opgeruimd, alles moest kaal.

‘Achter ons woonde een Duitse officier van de luchtmacht. Dat was een hele lieve man, die aaide ons over het hoofd en zei: ‘Zo’n jochie heb ik ook thuis, ik wou dat ik thuis was’. Deze man heeft samen met een verzetsman die vlakbij woonde, met een Duitse vrachtwagen in de Hongerwinter eten naar Rotterdam gebracht. Met gevaar voor eigen leven. Als ik daaraan denk, krijg ik nog een brok in een de keel, zo’n lieve man. Na de oorlog is die man hier nog terug geweest om te kijken of het goed met ons ging.’

Wat was het ergste dat u meegemaakt heeft in de oorlog?
Het ergste? Dat was voor mij als kind ook het leukste. Wij speelden op een dag bij een boerderij, in de buurt van de spoorlijn. Toen vloog er een jachtvliegtuig over en die schoot op een trein met een stoomlocomotief. Daar schoot die allemaal gaten in, het werd net een vergiet. Het kokend water, de stoom, spoot er aan alle kanten uit. Het was een prachtig gezicht, dat vergeet ik nooit. Voor die mensen van de trein was het natuurlijk wel heel erg.

‘Verder gebeurde er wel meer erge en gevaarlijke dingen, maar daar werden wij als kind ver weg van gehouden. Zo zaten er Joodse onderduikers in een boerderij waar we altijd speelden. Ze dachten dat wij het niet wisten, maar wij wisten het wel. Daar wij mochten nooit iets zeggen.’

Erfgoeddrager: Jessy

‘We hadden al zo lang niet gegeten dat we ziek werden van bonen met spek’ ’

Maria, Jessy en Floyd hoeven niet ver te lopen naar het huis van Riet de Groot aan het Duindoornplein, want het ligt vlakbij hun school De Klimop. Best bijzonder dat ze tijdens de oorlog ook al aan het Duindoornplein woonde, maar dan een paar huizen verderop. De kinderen zijn een beetje te laat en de boterkoek en cola staan al klaar. Riet de Groot vertelt indrukwekkende verhalen, vooral het verhaal over het Joodse vriendje van haar zus, dat verdween.

 

Heeft u bombardementen meegemaakt?
“In de buurt waren veel bombardementen vanwege de Fokkerfabriek die hier vlakbij stond. Het ergste vond ik dat ik mijn vriendje heb verloren door een bombardement. Hij woonde in de Lupinelaan. Op een dag ging het bomalarm af. Hij was alleen thuis en wilde naar de overbuurvrouw lopen, om met haar naar de schuilkelder te gaan. Tijdens het oversteken is er een bom op hem gevallen. Heel erg vond ik dat.”

Heeft u rare dingen gegeten tijdens de oorlog?
“Tijdens de oorlog hadden we niet veel te eten. Soms aten we dunne soep maar dat smaakte als gebak, zo’n honger hadden we… Ook gingen we op zoek naar voedsel, vooral voor mijn broer Jantje die heel klein was. Mijn zus en ik vroegen bij een boer om eten en toen hebben we zuurkool gekregen. Dat was heerlijk! De zuurkool bewaarden we in een krant, en onderweg aten we ons deel op. De rest was voor mijn broertje. Ook heb ik, al hoorde ik dat pas later, kat gegeten. Een vriend van mijn zus zag de kat van de buren op straat lopen, en ving hem. Iedereen had in die tijd zoveel honger dat huisdieren gewoon werden opgegeten. Mijn moeder heeft hem gekookt. De kop had ze eraf gehaald zodat we niet wisten dat het eigenlijk een kat was. Tegen ons zei mijn moeder dat het konijn was. Ik kan mij nog herinneren dat ik het erg lekker vond. Toen er nog minder eten was, zijn mijn broertje en ik naar een boerderij in Enkhuizen gegaan om aan te sterken. Met een boot zijn we erheen gevaren. De boer waar we logeerden, gaf ons bonen met spek. Maar omdat we al een lange tijd niet hadden gegeten, werden we er erg ziek van. We werden zo ziek dat we zelfs naar het ziekenhuis moesten. Gelukkig konden we na een tijdje weer gewoon eten. “

Heeft u ook iets vervelends meegemaakt tijdens de oorlog?
“Ik heb gezien dat een Joods gezin werd afgevoerd door de Duitsers. Mijn moeder werkte in Amsterdam-Zuid in een groot huis waar ze op moest passen. Mijn zus en ik gingen vaak mee. Mijn zus was erg verliefd op een Joodse jongen die aan de overkant van de straat woonde. Ze ging vaak op het balkon staan om naar hem te zwaaien. Op een dag kwamen de Duitsers langs om de familie op te halen. Zijn ouders werden hardhandig meegenomen en hij is uit angst van het balkon af gesprongen. Hij viel erg hard en had pijnlijke, misschien wel gebroken benen maar hij werd gewoon meegesleurd door de Duitsers. Met tranen in de ogen keken mijn zus en ik er naar. Ik schreeuwde nog: “Rotmoffen, rotmoffen!”, maar mijn moeder stuurde ons naar binnen omdat ze bang was dat ook wij zouden worden meegenomen. We hebben de jongen en zijn familie nooit meer gezien.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892