Erfgoeddrager: Jade

‘Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield’

Jade, Robin en Mick van de Openbare Basisschool ’t Jok uit Hoorn gaan op bezoek bij mevrouw Hitty Pals in haar mooie boerderij in Lies. Tijdens de oorlog woonde mevrouw Pals in de Beemster ten noorden van Amsterdam. Haar vader was niet thuis toen ze werd geboren. Bij een mobilisatie was haar vader van huis gehaald en naar Bloemendaal gebracht.

Hoe kwam u in de Beemster terecht?
‘Mijn ouders zijn beiden geboren op Terschelling, maar konden niet terug in de oorlog. Ik werd in een reiswieg gelegd en zo zijn we via Den Helder gevlucht. Mijn vader is na het bombardement in Rotterdam weer gevlucht en opgepakt. Toch kon hij weer vluchten en uiteindelijk zijn we in een klein huisje in de Rijp gaan wonen. Alleen een woonkamer, keuken en slaapkamer.’

Was u bang in de oorlog?
‘Toen ik een jaar of 4 was, speelde ik met mijn buurmeisje Tineke en we zagen de Duitsers over de Beemsterbrug. Alle mannen werden heel snel verstopt. Achter huis mocht ik niet komen. De mannen vluchtten over het water met roeibootjes.’
‘De groenteboer ventte met paard en kar en had een garage dichtbij huis. Ik was een keer zo bang dat ik me, samen met mijn buurmeisje, verstopte onder de kar. De deuren van de schuur waren dicht. De oudere zus van het buurmeisje ging ons zoeken en stond te roepen voor de deur. Wij zijn toen toch maar naar buiten gegaan. Overal waren soldaten dus we zijn snel naar huis gegaan.’
‘In Noord-Holland heb ik verder weinig meegekregen van de oorlog. Er is geen familie opgepakt en er was nog eten omdat er veel boerderijen in de omgeving waren. Mijn ouders hielpen met oogsten en wol spinnen. In ruil daarvoor kregen ze eten.’

Waar bent u naartoe gegaan na de oorlog?
Na de oorlog zijn we verhuisd naar Friesland, omdat daar veel zuivelfabrieken stonden en daar was werk. Tijdens de verhuizing reden we over de afsluitdijk waar aan het begin en aan het einde soldaten stonden. In de auto hadden we wit brood verstopt, maar dat mochten we niet vertellen. Het brood was gedropt door een vliegtuig vlak voordat we uit de Beemster vertrokken. Mijn ouders hadden gezegd dat de soldaten me dood zouden schieten als ik dat zou vertellen. Ik was zo bang dat ik mijn mond wel hield. Het brood was wel heerlijk. Het smaakte wel anders dan het wit brood dat er nu is.’

 

Erfgoeddrager: Jade

‘Plotseling begonnen Duitse soldaten te schieten op de menigte beneden hen”

Melody, Jade en Yulide zijn op weg naar hun interview als ze horen dat geïnterviewde niet thuis lijkt te zijn. Wat nu? Ze besluiten Annie Stoop Yedema (88) te bellen omdat zij er om de hoek woont. En zowaar… mevrouw Stoop Yedema neemt op en zegt toe om in tien minuten klaar te zitten. Even later bellen ze aan en mevrouw Stoop Yedema doet open. Ze ziet er heel mooi uit, en ze nodigt de leerlingen van de Cilinder in Alkmaar vriendelijk uit verder te komen: het interview kan beginnen.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde in Bergen toen de oorlog uitbrak, maar in 1944 moest iedereen die er woonde vertrekken omdat Bergen vlakbij zee lag en de Duitse soldaten bang waren dat de geallieerden aan de kust aan land zouden komen. De meeste mensen kwamen in schuren terecht in de buurt of er werd ruimte voor hen gemaakt in huizen, iedereen hielp elkaar. Wij zijn in 1944 in Amsterdam beland tijdens de Hongerwinter. Er was helemaal geen eten meer. Ik was toen 16 jaar en erg bezorgd.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de Hongerwinter?
‘We gingen langs bij boeren op het platteland om eten te zoeken. Ik herinner me dat mijn oom met de bakfiets naar Bovenkarspel reed en ik op de fiets meeging om buiten de stad op zoek te gaan naar eten. Geld wilden de mensen niet hebben dus we hadden van alles bij ons om te ruilen; sloten, theedoeken, mooie jurk, een broek. Dat probeerden we te ruilen voor eten. Er waren mensen die heel gul waren, maar er waren er ook die heel gierig waren.

Omdat het voor mij te laat werd bleef ik slapen in Bovenkarspel, maar mijn oom reed terug. Hij werd op de terugweg aangehouden door Duitse soldaten en alles wat hij aan eten verzameld had werd weer afgepakt, heel erg. Hij kwam dus thuis met een lege tas. Ik reed de volgende dag terug en mij hebben ze gelukkig niet aangehouden. Ik herinner me nog dat er op de terugweg een grote kist witlof op de weg stond, dat vond ik zo lekker. Maar de boer wilde geen geld en ik had niets meer om te ruilen. Zo jammer, en ook heel gierig van die meneer. Dat vergeet ik nooit meer.’

Heeft u iets heftigs meegemaakt in de oorlog?
‘Toen Nederland bevrijd was ging ik met vriendinnen naar de Dam voor het bevrijdingsfeest. Heel veel mensen kwamen daar bij elkaar om te vieren dat we vrij waren en om de Canadezen te huldigen. Plotseling begonnen Duitse soldaten vanuit een gebouw te schieten op de menigte beneden hen. Ze waren zo boos dat ze de oorlog verloren hadden. Iedereen vloog alle kanten op. Een jongen naast mij werd in zijn hoofd geschoten, verschrikkelijk, hij overleed ter plekke. Dan ben je vrij, je zit niet in de gevangenis, je hoeft niet meer onder te duiken en dan word je alsnog neergeschoten. Ik ben hard weggelopen, ik weet niet meer hoe maar ik ben veilig thuisgekomen.’

Hoe was het leven na de bevrijding?
Na de oorlog was alles kapotgeschoten en vernield. Er was geen voedsel, er reden geen treinen omdat mensen al het hout tussen de rails vandaan hadden gehaald om het warm te stoken in de hele strenge winter, wegen waren slecht begaanbaar omdat ze niet waren onderhouden.; bruggen waren kapotgeschoten. Nog lang was alles op de bon om dat wat er was eerlijk te verdelen.

Omdat er zo weinig eten was in Amsterdam, stuurden mijn ouders me naar familie in Bolsward waar veel meer eten was. Liftend met een vriendin ging ik daarheen over de Afsluitdijk. We kregen een hele leuke lift van Canadese soldaten die op de fiets waren. Achterop de fiets reden we naar Bolsward en s avonds hebben we daar gezongen en gedanst met de Canadezen.’

Hoe heeft de oorlog doorgewerkt in uw leven?
Hoe ouder ik word hoe meer ik er aan en over nadenk; ik was bang in de oorlog voor de bombardementen, het schieten van de soldaten, het huis naast ons dat vol met munitie lag en de Duitsers die in huizen rondom ons waren gaan wonen, het geheel van oorlog maakte me angstig. Laten we dat nooit meer mee hoeven maken.’

Erfgoeddrager: Jade

‘Ik was zo vreselijk bang’

Toby, Jade en Tsewang gaan vanaf de Rosa Boekdrukkerschool in Amsterdam-West met de bus en nog een bus naar het woonzorgcentrum in Buitenveldert. Voor coronatijd, de laatste keer dat we bij Jenny de Jong (1930) waren, woonde ze nog vlak bij hun school, in het huis waar ze ook de oorlog meemaakte. Het nieuwe huis ademt het huis van toen. En Jenny vraagt onveranderd als eerste wat de kinderen later willen worden. Ze is dol op de verhalen van de ‘schattepetatten’, zoals ze ze steevast noemt. Zelf heeft ze ook verhalen – ‘Het zijn wel hele verdrietige verhalen’ – waar ze tot op de dag van vandaag last van heeft. En met de jaren steeds meer.

Wat voelde u toen u hoorde dat het oorlog was?
‘Een vreselijk angst. Ik was zo bang. Oorlog is het vreselijkste dat je kunt meemaken. Maar als je het hoort, en daarom vertel ik het, kun je er ook wat van leren. Het is zo’n verdrietige tijd. Dat vergeet je nooit meer. Al die Joodse mensen die een ster moesten dragen en naar de gaskamers moesten. En als ’s nachts vliegtuigen overgingen en het luchtalarm afging, was je ook zo bang. Ik ging thuis dan altijd tussen twee kasten in staan. Ik denk niet dat het geholpen zou hebben, maar ik was zo bang altijd. En de honger was ook vreselijk. Honger voelde als een pijn in je buik. Soms kregen we wat te eten en dat was zo vies, dat ik het toch niet op kon eten. Je verrekte – mag ik dat zo zeggen? – van de honger. Mooi was toen er eten naar beneden werd gegooid aan het eind van de oorlog. Dat was spannend. En spannend was toen we een keer in de oorlog bij mijn opa en oma in Vorden, in Gelderland, op vakantie waren. Na drie dagen kwam er post, we moesten terug naar huis. Er was een bom op ons huis gevallen. Er was van alles kapot. Een paar maanden later kregen we van m’n vader een nieuwe autoped. Als we toen niet op vakantie waren, maar thuis, waren we door die bom getroffen.

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Het werd steeds moeilijker op school. Je kon niet normaal leren. In de klas kwamen opeens vreemde mensen binnen en die zeiden dat we naar huis moesten. Er was iets aan de hand. De hoofdmeester legde ons later uit wat er aan de hand was. En weer later dat Joodse mensen een ster moesten dragen. Het kon ons niks schelen, we waren nog jong en begrepen het niet. In de buurt was een stenen huisje op het plein, een raar huisje. Daar moesten we in als er een sirene was, als ze bommen gingen gooien, werd ons verteld. Ik vond dat heel eng. Op een dag moest ik eten kopen bij de groenteman. Opeens ging het luchtalarm af en mensen zeiden dat ik moest schuilen in zo’n huisje. Maar dat wilde ik niet, ik was zo vreselijk bang. Ik ben toen toch snel, tijdens het luchtalarm, naar huis gerend.’

Wat was het spannendste en engste dat u meemaakte in die tijd?
Op een dag moesten een paar kinderen uit de klas mee met Duitse agenten. Kinderen die een ster droegen. “Mitkommen,” zeiden ze. Er kwamen vier grote vrachtwagens aanrijden. We moesten allemaal huilen en riepen dat we dat niet wilden. Een van de kinderen was een Joods meisje, Joosje [red. Jenny is vergeetachtig, het meisje heet eigenlijk Truusje]. Ook zij is weggehaald, ze had haar ster niet op, en is nooit meer teruggekomen. Mijn tante Marie heeft vooral iets engs meegemaakt met Duitse soldaten. Zij werkte in een kiosk op de Weteringschans. Opeens kwamen er drie grote wagens voorrijden. Uit twee van die wagens kwamen Duitse soldaten. Iedereen moest blijven staan. Als je niet bleef staan, kreeg je een klap met een geweer. Tante Marie werd uit de kiosk gehaald en moest blijven kijken. Uit de laatste wagen kwamen tien jongens, die op een rijtje werden neergezet. Die jongens werden allemaal ter plekke doodgeschoten. Voor hen is later een monument op het Weteringcircuit gekomen. Zo zullen we hen nooit vergeten.

Wist u hoe lang de oorlog zou duren?
‘Nee. Je dacht in het begin: in een paar weken is het over. Maar nee, vijf jaar duurde het. En toen waren we bevrijd! Amerikaanse en Engelse soldaten kwamen naar de Dam en daar gingen we feestvieren. We waren allemaal blij. Opeens gingen Duitse soldaten vanaf een balkon op de mensen, ook kinderen, schieten. Een baby viel vlak bij mij uit de kinderwagen en was dood. Ik heb met mijn vriendinnetje gerend en gerend. Het was vreselijk hoe al die mensen voor mijn ogen werden doodgeschoten. Ieder jaar op 7 mei moet ik daaraan denken. Dat vergeet je nooit meer. Dat de Duitsers dat deden, terwijl ze de oorlog al verloren hadden.
Er zullen altijd mensen zijn die tegen elkaar zijn. Mensen die lelijk spreken over mensen uit andere landen. Dat is jammer. Jullie jonge mensen, als er wat is, praat het uit! Je hoeft echt niet iedereen aardig te vinden. Daar zijn we mensen voor. Maar durf te zeggen dat je het niet aardig vindt wat iemand doet. Als je iemand ziet die zielig is of niet veel te eten is, geef dan wat. Maak in godsnaam geen oorlog.’

De kinderen gapen, ze zijn moe van de avondvierdaagse. Jenny ziet het en besluit: Schattepetatten, ga vanavond een beetje vroeg naar bed!

 

Erfgoeddrager: Jade

‘Mijn vaders broer is afgevoerd naar Berlijn en nooit meer teruggekomen’

Annemie Doorgeest –Krollart is 84 en vindt het heel fijn dat ze dit interview ondanks de Corona-maatregelen toch op school kan geven. Jade, AbdulatifYuki en Ryan zijn erg nerveus als het interview begint. Maar deze zenuwen verdwijnen als sneeuw voor de zon als Annemie begint te vertellen. 

 

Hoe was het voor u in de oorlog? 

‘Ik was jong toen de oorlog begon en ik kan me nog wel de vliegtuigen herinneren die laag overvlogen. Verder ben ik heel beschermend opgevoed door mijn ouders en heb ik geen erge dingen meegemaakt of gezien.’  

 

Hebben er mensen bij u ondergedoken gezeten? 

‘Alleen de broer van mijn vader was bij ons. Soms was er een Razzia, dan waren de Duitsers op zoek waren naar ondergedoken Joden of naar mannen die naar Duitsland moesten om te werken. Mijn vader ging dan snel met zijn broer en onze buurman met een roeibootje het Westzijderveld in om te vluchten. Dit wisten wij, de kinderen, niet, zodat wij dit ook niet konden verraden. Als de kust weer veilig was, kwamen we weer terug. Later konden ze dan de trap bij ons op, waar een luik in het plafond zat. Dit haalde ze weg en daar verstopten ze zich dan voor de Razzia. Mijn vader en zijn broer kwamen dan meestal pas de volgende dag weer tevoorschijn. Mijn moeder had ook altijd iets te eten en te drinken daar voor hen liggen.’ 

 

Zijn er mensen verraden die u kent? 

‘Ja, de broer van mijn vader is verraden en is afgevoerd naar Berlijn en is nooit meer teruggekomen. Ik weet niet wie hem verraden heeft.’ 

 

Als u nu in zo een situatie zou zitten zou u dan wel in het verzet gaan? 

‘Ja, ik weet alleen niet of het dan het gewapende verzet zou zijn. Maar ik weet wel dat ik de mensen die de oorlog beginnen heel stevig zou willen toespreken. Ik ben ook erg bang dat het in de toekomst toch nog zal gebeuren. Ze hoeven maar op een knop te drukken en er is weer oorlog.’ 

 

 

Erfgoeddrager: Jade

‘Mijn Joodse hoofdmeester werd uit de klas gehaald’

Jade, Isabella, Dante, Jean-Pierre en Nadia van de Bosschool in Bergen interviewen de 89-jarige Frans Busselman in de tuin. Op anderhalve meter afstand. Hij was negen toen de oorlog begon en woonde toen in de Spaarndammerbuurt in Amsterdam.

Hoe was het leven in de oorlog? Hoe anders was die tijd dan nu?
‘Het was een hele andere tijd sowieso. Kleding zag er heel anders uit, minder kleurrijk vooral. Meisjes droegen geen broeken; dat kon niet in die tijd. Je had toen ook geen telefoon thuis, en een smartphone was er natuurlijk al helemaal niet. Er was wel een enkel telefoonhokje, maar meestal belde je bij een bedrijf of garage. Kinderen speelden op straat; daar groeide je op. We pinkelden of we gingen putten, een soort voetbal waarbij de putten aan weerskanten van de straat het doel waren. Er waren bijna geen auto’s. In onze straat was er één. Die reed op gas en had een ballon vol gas op het dak. Een andere auto verderop werd op hout gestookt. Op school was er scheiding van geloof en in zwembaden werden meisjes en jongens  gescheiden. Ik droomde ervan om een beroemd zwemmer te worden. Ik zwom en trainde iedere dag.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘Ik kwam uit een arm gezin. De eerste drie jaar van de oorlog ging het nog wel, maar de laatste twee jaar hadden we honger. Er was geen eten, omdat alles naar de Duitse legers ging. Wij kregen voedselbonnen en plakzegels die je in kon leveren. Ook maakten we hongertochten; we gingen op de fiets naar boeren om spullen te ruilen voor voedsel. Geld was niets waard, omdat er bijna niets te koop was. Daarom ruilden mensen dingen voor eten. En wat er te koop was, was heel duur: één ei of een fles slaolie kostte 100 euro! Er ontstond veel zwarte handel waar veel geld mee werd verdiend. Na de oorlog was al het oude geld niets meer waard. Er werd nieuw geld gedrukt en iedereen kreeg een tientje. Met het oude geld kon je de muren behangen.’

Wat vond u het ergste toen?
‘Dat we zo weinig te eten hadden en dat er iedere nacht duizenden vliegtuigen overvlogen op weg om Duitsland te bombarderen. Een keer zagen we een vliegtuig recht in de kerk belanden. Ook is mijn Joodse hoofdmeester toen de oorlog begon door de Gestapo uit onze klas gehaald en afgevoerd naar Duitsland. We woonden in een buurt met veel Joodse mensen. In die tijd woonden mensen van een bepaalde groep – Joden, katholieken, communisten – bij elkaar in de buurt. Onze buurt werd afgezet met borden. ‘Joods kwartier’ stond er op. Veel Joden doken onder. Er waren Nederlanders die hen verraadden en daar geld voor kregen, maar er waren ook Nederlanders die ze in huis namen; dat was best gevaarlijk.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Toen bekend werd dat we bevrijd waren, ging ik naar de Dam in Amsterdam. Het stond er vol mensen. Ineens begonnen Duitsers te schieten op de menigte. Ik stond daar middenin. Dat was heel eng. Iedereen rende weg. De burgerstrijdwachten konden de boel niet handhaven. Ik ben hotel De Roode Leeuw ingevlucht.’

           

Erfgoeddrager: Jade

‘Bij de grenspaal spraken we met mijn Duitse oma’

Ilse van Bakel was vier jaar toen de oorlog begon. Ze woonde toen met haar ouders en vier broers – twee oudere en twee jongere – op hetzelfde adres als waar ze nu woont. Twee broers overleden door de oorlog. Haar opa en oma waren Duits en ook haar opa kwam om in de oorlog, in het Duitse leger. Aan Francesco, Quin, Jade en Marwa van basisschool De Troubadour in Eindhoven vertelt ze haar herinneringen.

Hoe kwam u aan eten?
‘Mijn moeder haalde rogge bij de boeren, die dat helemaal niet mochten verkopen of ruilen van de Duitsers. Ze had een soort gordel voor onder haar kleren gemaakt, met allemaal vakjes erin. Daar kon ze de rogge indoen en dan zag niemand dat ze dat bij zich had. Je leek wel wat dikker, maar met een jas eroverheen viel dat niet op. Ze heeft onder andere de kinderwagen die ze niet meer nodig had geruild voor eten. We hoefden zo geen honger te lijden. Mijn drie jaar oudere broer ging een keer met haar mee. Een boerin haalde speciaal voor hem een beker melk. Hij zei tegen mijn moeder dat die melk niet lekker was. Daarna werd hij heel erg ziek – ze wisten niet wat er aan de hand was – en is hij overleden. “Fred komt niet meer terug,” zei mijn moeder toen ze uit het ziekenhuis terugkwam. Dat was natuurlijk heel triest. Jaren later hebben ze dat uitgezocht en toen kwamen ze erachter dat die boer en boerin allebei tyfusdragers waren. Dat krijg je als je onder slechte omstandigheden leeft.’

Bent u nog meer familie kwijtgeraakt door de oorlog?
‘Mijn andere broer, Walter, overleed na de oorlog door een granaat. Die had hij met een vriendje op het vliegveld Welschap gevonden en op zijn kamer gelegd. Toen hij op een dag huiswerk maakte met een vriendje, ging hij ermee spelen. De granaat viel, hij wilde ‘m oprapen en toen is ie in zijn gezicht ontploft. Bij het vriendje was zijn hele hak eraf geslagen. Mijn broer is overleden. Heel triest. De oorlog was al lang voorbij.’

U had Duitse grootouders, hoe was dat?
‘We hebben de hele oorlog geen contact gehad met mijn moeders familie in Duitsland. Direct erna zijn we ergens in Limburg bij een grenspaal gaan staan. Wij mochten niet de grens over naar Duitsland en mijn grootmoeder niet naar Nederland. We hebben toen bij die paal staan praten. Ik kende mijn oma nauwelijks meer want we hadden haar de hele oorlog niet gezien. Later mocht je onder de slagboom door en mocht je in een cafeetje een uur wat drinken met elkaar.’

Wat was het heftigste bombardement in Eindhoven?
‘Ik herinner me dat we hier in het halletje bij de voordeur stonden te schuilen. De voordeur moest openblijven bij een bombardement, want als er een bom viel dan kreeg je een bepaalde luchtdruk waardoor de deur uit zijn voegen getrokken kon worden. Het vliegveld werd een keer gebombardeerd met brandend fosfor. We zagen een rood gordijn van dat spul over de velden langstrekken. Dat was heel griezelig. Eén bom is hier in de zijstraat gevallen, in de gang bij de achterburen. De bewoner daar zat net op de wc. Hij kon er niet uit omdat de bom niet was ontploft. Bij de minste of geringste beweging kon die toch nog ontploffen. De brandweer heeft die man heel voorzichtig bevrijd. Wij moesten daarvoor allemaal het huis uit.’

           

Erfgoeddrager: Jade

‘Iedereen had codenamen zodat mensen elkaar niet konden verraden als ze opgepakt waren’

Dick Neijssel werd door Issae, Jitte, Nikan en Jade van de Olympiaschool geïnterviewd in het clubhuis van de speeltuin aan de Gaaspstraat. Een bijzondere plek, want in de oorlog werd deze speeltuin een markt voor Joden. Zij mochten alleen boodschappen doen op deze speciale markten en niet in gewone winkels. Eén keer in de maand werden alle Joden die op dat moment op de markt waren, opgepakt en via de Hollandse Schouwburg naar concentratiekampen vervoerd. De kelder van het oude clubgebouw diende als hoofdkwartier van het verzet, De Waarheid werd er gedrukt en de taken werden van daaruit verdeeld. Na de oorlog is het weer een speeltuin geworden met een monument bij de ingang om de mensen te herdenken die hier zijn opgepakt en vermoord.

Hoe kwam uw vader bij het verzet terecht?
Mijn vader was 18 toen de oorlog begon en was lid van de communistische partij. De partij vroeg hem of hij in het verzet wilde en hij zei ja. Iedereen bij het verzet had een taak, bijvoorbeeld berichten rondbrengen, affiches plakken, de krant De Waarheid verspreiden. In 1943 werd het echt menens. Toen ging hij bij het gewapend verzet.

Loes werd bijvoorbeeld Blauwoog genoemd. Maar mijn vader liet zich gewoon Dirk noemen. Hij kreeg een revolver en soms opdracht om landverraders dood te schieten. Ook bleef hij affiches plakken terwijl een vrouw op de uitkijk stond. Zij had ook een revolver en moest schieten als ze aangehouden zouden worden. Na de oorlog had mijn vader daar veel last van want ook al redde hij daar veel andere levens mee, hij had wel mensen van het leven beroofd. Oorlog is zo verschrikkelijk dat je soms dingen doet die je eigenlijk helemaal niet wilt doen.

Is hij weleens verraden?
Toen mijn vader ondergedoken zat op de zolder van zijn huis is hij verraden. Hij werd opgepakt en naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg gebracht. Hij had geluk. Zijn pleegvader kwam uit Duitsland en sprak nog goed Duits. Hij ging naar de gevangenis als Duitser en zei dat er een vergissing gemaakt was en dat zijn zoon opgepakt was. Toevallig waren er op dat moment net geen Duitse officieren en toen hebben de bewaarders hem per ongeluk vrijgelaten.

Waarop bent u het meeste trots?
Ik vind het heel  moedig van mijn vader dat hij op zijn 18e besloot bij het verzet te gaan. Hij was nog jong en had nog een heel leven voor zich. Toch streed hij voor wat hij belangrijk vond. Mijn vader is wat dat betreft een voorbeeld voor mij. Ik ben blij dat het geen oorlog is want ik denk dat ik hetzelfde zou doen als mijn vader. Mijn raad aan jullie is om altijd zelfstandig te denken en niet zomaar dingen aan te nemen.

Fotografie: Ingrid de Groot

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892