Erfgoeddrager: Dominique

‘Ik heb nooit durven vragen waarom mijn vader niet gingen onderduiken’

Elke, Evi, Dominique en Stella vinden het superspannend en kijken nieuwsgierig naar Sylvia Veffer-Polak en haar man. De leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost stellen zich netjes voor en dan spieken ze even op hun blaadje; wie ging ook alweer de eerste vraag stellen?

Waarom ging uw familie naar het Muiderpoortstation en waarom gingen ze niet onderduiken?
‘Ze gingen per trein naar Westerbork. Op het Muiderpoortstation stonden de Duitsers klaar om de mensen in de treinen te duwen en te slaan. Ik weet dat mijn vader foto’s mee heeft kunnen nemen. Die heeft hij in het kamp altijd bij zich gehouden. Het ene gezin durfde wel onderduiken en het andere niet. Waarom zij niet gingen onderduiken, weet ik niet. Die vraag heb ik nooit durven stellen. Ik vind het een hele goeie vraag, nog nooit heeft iemand mij deze vraag gesteld. Ik ben opgegroeid met ouders met een kamptrauma en je leert al heel jong dat je sommige vragen niet kunt stellen. En het is heel jammer dat ik dit niet weet.’

Hoe heeft hij het kunnen overleven in het kamp?
‘Geluk is een heel groot aspect. En doorzettingsvermogen; hij was jong, hij was 17, en sterk: hij had altijd gevoetbald en hij had het geluk dat hij heel brutaal was. Al die dingen bij elkaar hebben ervoor gezorgd dat hij het heeft gered. Sommige mensen die aankwamen in de kampen gingen meteen de gaskamers in en werden vermoord. De jonge jongens werden naar werkkampen gestuurd en daar kon je wel eens een extra stukje brood krijgen. Mijn vader heeft heel veel in de regen en in de kou moeten werken. Ze hadden geen goeie kleren, mijn vader had een rugzakje bij zich, hij was stoffeerder voor de oorlog dus hij kon naaien. Hij heeft van dat rugzakje een poncho gemaakt. Dus toen hij in de regen moest werken, bleef hij droog.’

In welke kampen is hij allemaal geweest?
‘Hij is wel in zestien verschillende kampen geweest, ik denk niet dat jullie de namen kennen van die plekken. Ze werkten bijvoorbeeld met wel honderd man de ene dag in het ene kamp en dan weer door naar het volgende kamp. Ze moesten echt rare dingen doen, bijvoorbeeld zware stenen van de ene kant naar de andere kant rollen en weer terug. Ze lieten ze echt onzinnige dingen doen. Of met een pikhouweel stukken van rotsen afslaan of ook in een fabriek schroefjes van de grond rapen. Er was veel haat. Mensen werden soms zomaar doodgeschoten. Soms werkten er ook wel mensen op het land, die moesten dan bij voorbeeld groenten telen of andere dingen doen.’

Wat is er met de rest van de familie van uw vader gebeurd?
‘Zijn jongere broertje was 11 toen de oorlog uitbrak. Mijn vader was 17 toen hij in Westerbork aankwam. Daar kreeg hij de keuze dat als hij vrijwillig naar een werkkamp zou gaan, dan mochten zijn ouders en zijn broertje weer naar huis. Dat was hartstikke gelogen maar dat wist hij toen natuurlijk niet, dus hij heeft dat gedaan.

Hij heeft afscheid van ze genomen en dezelfde dag is hij doorgegaan naar een werkkamp. Mijn oma en haar jongste zoon zijn binnen twee dagen vermoord en mijn opa heeft nog een jaar geleefd en is uiteindelijk ook vermoord.’

Wat is het verhaal van het sieradenkistje?
‘Mijn familie had gezien dat er Joodse mensen werden opgehaald en dat niemand ze meer had teruggezien. Ze hadden wat sieraden en ze dachten: laten we dat beetje wat we hebben aan sieraden in een kistje doen en dat begraven we in de tuin. En als we dan over een tijdje weer terug mogen komen, dan graven we dat op en dan hebben we in ieder geval nog iets. Zo gezegd, zo gedaan. We woonden in de Retiefstraat en daar hebben ze het kistje begraven in de tuin. Na de oorlog ging mijn vader terug naar de Retiefstraat, hij belde aan en er deed een mevrouw open. Er woonden nu andere mensen in het huis van mijn familie. Mijn vader vroeg aan de mevrouw: ‘Mijn vader en ik heb een sieradenkistje in de tuin begraven, mag ik dat even komen opgraven?’ De vrouw zei: ‘Het komt nu niet uit, komt u over een maand maar terug dan is mijn man ook thuis’. Mijn vader is na een maand teruggegaan. Hij belde aan, maar er werd niet opengedaan. Toen is hij naar de politie gegaan. De politie is met hem meegegaan en samen met mijn vader zijn ze naar binnengegaan. Er woonde niemand meer en de tuin was helemaal omgespit. Dus die mensen hebben het sieradenkistje meegenomen. Ik ben zelf nog naar die mensen op zoek gegaan. Ze zijn naar Curaçao gegaan en ze zijn nooit meer naar Nederland teruggeweest.’

Hoe kent u alle verhalen van je vader?
‘Mijn vader heeft het nooit aan mij verteld. In 2002 heeft iemand van de universiteit contact met hem opgenomen en gevraagd of hij zijn oorlogsverhaal wilde delen. Dat heeft mijn vader toen gedaan. Er is toen van alles op papier gezet en opgenomen op cassettebandjes. Ook is er een video van gemaakt. Ik durfde het eerst niet te lezen. Pas toen mijn kleinzoon in 2008 was geboren, dacht ik: kom op, je hebt een kleinkind nu moet je het gaan lezen. Dus ik heb het nooit van mijn vader gehoord. Hij heeft wel eens kleine dingen verteld maar dan positieve dingen; hij wilde de ergste verhalen gewoon niet vertellen. Hij vertelde bijvoorbeeld dat hij een keer een boterham had gekregen en deze in 7 stukjes had gesneden en dat ie elke dag dan een klein stukje kon eten. Of dat hij bij mensen ging zitten als ze doodgingen, dan hield hij hun hand vast.’

Erfgoeddrager: Dominique

‘Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan’

Als Pieter, Juna, Liz en Dominique van de Floralaanschool in Eindhoven om half twee klaar zitten voor het interview met Pim de Miranda is hij net wakker. Pim woont in Florida, het is daar zeven uur in de ochtend. De 86-jarige heeft speciaal voor het interview de wekker gezet. Zijn meester in de derde klas van de HBS vertelde vroeger vaak verhalen over Amerika, toen het land van de onbegrensde mogelijkheden. Daar wilde en ging hij naartoe om avonturen te beleven. Pim was zes jaar toen de oorlog begon en woonde met zijn vader, moeder, twee broers en zussen in de Potgieterstraat in Eindhoven.

Hoe was de oorlog voor u?
‘Mijn vader was Joods. Mijn moeder niet. Mijn opa van vaders kant, Monne de Miranda, was wethouder in Amsterdam. Hij is in juli 1942 opgepakt en in november van dat jaar in een kamp in Amersfoort vermoord. Een van mijn eerste herinneringen aan de oorlog is dat mijn vader toen thuiskwam. Normaal zwaaide hij altijd naar ons als hij langs het raam liep, maar deze keer niet. Hij keek heel somber en bedroefd. Hij fluisterde iets tegen mijn moeder, waarop zij heel hard begon te huilen en schreeuwen. Ze was heel erg gek op mijn grootvader. Mijn moeder begon op haar mantel te slaan en te vloeken en ze schreeuwde: ‘”Die rotmoffen!” Toen vertelde mijn vader ons dat mijn opa dood was, vermoord was door de Duitsers. Zijn gouden horloge, dat hij altijd uit zijn vestzak haalde, hebben we pas een paar jaar geleden teruggevonden.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ja, er waren zoveel vreemde geluiden, ontploffingen en knallen in die tijd. We waren vooral bang voor de vliegtuigen die ‘s nachts overvlogen. De Duitsers schoten daarop en af en toe vloog er een vliegtuig in brand. Dan zag je een vuurbal in de lucht en die stortte dan uiteindelijk neer. Mijn moeder was altijd heel bang dat het op ons huis zou komenn. Dat was erger dan een bom. Door een brandend vliegtuig was zeker je hele huis verwoest. We zagen ook ‘s nachts de lichtkogels van het afweergeschut. Rode ballen die de lucht invlogen met een boog. En dan hoorde je het in de verte dingen ontploffen.’

Hadden jullie genoeg kolen om het huis te verwarmen?
‘Ons grote huis konden we aan het eind van de oorlog, toen er bijna geen kolen meer waren, niet meer warm stoken. We leefden in de voorkamer. We hadden een klein kacheltje dat minder kolen nodig had om het warm te stoken. Een ketel op dat kacheltje verwarmde het water voor in de teil, om op zaterdag in te badderen. We gingen allemaal in diezelfde teil met water. De oudste eerst. Die had het warmste en schoonste water. De jongste en laatste kreeg het koude, vieze water. Toen er geen kolen meer waren, gingen mijn broer en ik kolen scharrelen. De Duitsers hadden alle elektrische en dieseltreinen mee naar Duitsland genomen. Er waren alleen nog stoomtreinen over en die reden op kool. Af en toe viel er wat naast de spoorweg. Wat we vonden, wikkelden we in kranten en vervoerden we in mijn zusjes kinderwagen mee naar huis. Zo konden we ons kacheltje weer een paar dagen stoken.’

Herinnert u zich het bombardement op 19 september 1944 nog?
‘Dat was het ergste bombardement, een dag na de bevrijding. Het was groot feest geweest. Mensen zongen en dansten op straat, omdat de Amerikanen en Engelsen waren binnengekomen om ons te bevrijden. Het Engelse leger was met trucks, tanks en munitie vanuit België gekomen. De Duitsers hebben toen een luchtmacht verzameld en de stad gebombardeerd, net toen het ging schemeren. Opeens zei iemand: “Ho, wacht even, het zijn Moffen!” Dat zagen we aan de kruisen op de vliegtuigen. De eerste bommen vielen op de Helmersstraat, een paar straten van ons vandaan. Snel renden we naar het huis van de buurman, die had een trap met een hoek erin. We hoorden de bommen fluitend neerkomen, zagen ontploffingen vlak om ons heen. Op dat moment dacht ik dat ik ieder moment dood zou gaan. Maar ik ben er nog, ik heb het overleefd. Een huis tegenover ons is toen afgebrand. Buren gaven emmers water om de zolder te blussen door. Boven gooiden ze de emmer naar beneden om opnieuw te vullen. Een man kreeg daarbij een emmer op zijn hoofd. Ik herinner me nog hoe hij helemaal bebloed bij ons binnenkwam.’

Is uw vader ook opgepakt?
‘Nee. Hij moest wel een Jodenster op elk kledingstuk dragen. Toen alle Joden werden opgepakt, had mijn vader twee keuzes. Onderduiken en misschien vermoord worden of krijgsgevangene worden. Hij besloot tot het laatste. Hij moest zich melden in uniform. Daar zat geen Jodenster op. Men wist daardoor niet dat hij Joods was en zo heeft hij eigenlijk de oorlog overleefd. Van 1943 tot 1945 zat hij in een krijgsgevangenkamp in Polen. Hij kwam pas in juli 1945 terug, bevrijd door de Russen. Hij is een heel stuk door Duitsland teruggelopen met vrienden die ook krijgsgevangenen waren en het laatste stukje is hij met geallieerden teruggereden. Wij waren heel verbaasd toen hij thuiskwam. We wisten niet of hij nog leefde. Ik deed de deur open en herkende hem met moeite; ik had hem tweeënhalf jaar niet gezien. Ik riep meteen mijn moeder. Het was groot feest.’

       

Erfgoeddrager: Dominique

‘Ik vind hoe nu de oorlog wordt herdacht een goede manier’

Wij (Ryva, Marit, Rosa, Dominique en Zoë) hebben met het project Oorlog in mijn buurt voor het vak geschiedenis een interview met mevrouw Ditty Han (1939) gehouden. We gingen naar haar appartement in Zaandam toe voor het interview. Wij vonden haar een hele aardige en spontane mevrouw.  Het fijne was dat ze nog veel wist te vertellen over haar levensverhaal in de Tweede Wereldoorlog. 

Had u broertjes of zusjes in de oorlog?
‘Ik was één jaar toen de oorlog begon. Ik was de oudste van een gezin met drie kinderen. In de oorlog was mijn moeder zwanger van een jongen. We woonden met mijn vader, moeder, broertje en zusje in de Oranjestraat. Deze straat lag in een oude buurt in de buurt van het spoor, waar vele oude huizen stonden. Ik was zes jaar oud toen de oorlog eindigde.’
 
Hoe maakte u de oorlog mee? 
‘De meeste verhalen die ik nog weet, zijn de verhalen die mijn moeder mij vertelde. Overdag ging ik als de meeste jonge kinderen naar de kleuterschool. Daar bleef ik de hele ochtend en de middag. Mijn moeder deed overdag het huishouden en regelde de boodschappen. Mijn vader ging elke dag naar de Verkadefabriek om te kijken of er voor die dag werk beschikbaar is. Als hij de ochtend weg bleef, wist mijn moeder dat hij voor die dag werk had. Van dit geld kochten we alleen de benodigde producten zoals avondeten en ontbijt.
We hadden nooit geld voor leuke dingen, maar op een verjaardag of feestdag waren er altijd cadeaus voor mij, mijn broertje en mijn zusje. In het begin merkte ik er vrij weinig van de oorlog, maar in der loop van de tijd merkte ik wel dat mijn vader soms niet thuiskwam. Dat was omdat de Duitsers hem zochten.’ 
 

Wat had de Bevrijding voor een impact op u en uw familie? 
‘Ik was bezig met het helpen van me moeder met de was ophangen, toen opeens veel kabaal van buiten kwam. Mijn moeder rende naar buiten toe en ik rende zo snel als ik kon achter haar aan. Iedereen juichte en vierde feest. Mijn moeder had een rokje van oranje crêpepapier voor mij gemaakt en die droeg ik net zoals de meeste mensen in mijn buurt met volle trots, omdat de oorlog voorbij was.’
 
Hoe zou u willen dat 100 jaar Bevrijding wordt gevierd? 
‘Ik heb het idee dat het dan niet meer gevierd zal worden. Ik hoop het natuurlijk wel, want ik vind dat iedereen moet weten wat er gebeurd is. Als ik zou mogen kiezen hoe het gevierd zou worden, zou ik niet veel willen veranderen. Ryva, Marit, Rosa, Dominique en Zoë Ik hoop dat deze traditie om de oorlog te herdenken nog voor een lange tijd blijft bestaan.’  

Erfgoeddrager: Dominique

‘Schoenen zonder neus’

Wij hebben meneer Frits Möller geïnterviewd in zijn huis in Buitenveldert. Zijn zus Jannie kwam op bezoek zodat we haar ook vragen konden stellen. Ze lieten ons allemaal foto’s en brieven zien uit die tijd. Brieven werden in het geheim aan mensen meegegeven. Er stonden nooit adressen of achternamen in voor het geval de Duitsers de brieven ontdekten.

Hoe was het bij u thuis?
Jannie: “Onze ouders hebben ons altijd het gevoel gegeven dat we veilig waren, ze probeerden zo gewoon mogelijk door te leven. Ons zusje werd geboren tijdens de oorlog. Daarom kreeg mijn moeder extra bonnen voor melk. Gelukkig had ze zelf genoeg voor de baby en kon Frits de melk krijgen. Hij was heel erg ziek tijdens de oorlog, hij had pleuritis en lag maandenlang in bed. Het was zo koud dat hij een keer bevroren oren had.  Frits verveelde zich enorm en toen de bomen in onze straat gekapt werden voor hout om mee te koken en voor de verwarming, zorgde mijn moeder dat de boom voor zijn raam als laatste gekapt werd. Zo had hij toch nog iets om naar te kijken. Mijn moeder vroeg me soms om kaarsen en melk te halen in de Govert Flinckstraat. Daar liep ik dan heen met mijn schoenen zonder neus, die waren eraf geknipt zodat ik ze langer paste. Als ik terugliep in het pikkedonker voelde ik me de held van de familie, ik wist hoe blij iedereen thuis zou zijn met de spullen die ik terugbracht.”

Wat merkten jullie op school van de oorlog?
Jannie: “Daar merkten we niet zo veel van. Ik weet nog wel dat we een leraar Duits hadden die deed alsof hij de Duitsers gehoorzaamde. Ondertussen zat hij in het verzet en was hij er soms dagen niet, zogenaamd ziek, omdat hij wapens van het wapendepot op de Prinsengracht naar een andere plek bracht. Hij was echt moedig, zo is hij ook een keer in een Duits uniform naar het hoofdkwartier van de SS in de Euterpestraat gegaan. In vloeiend Duits zei hij dat hij de opdracht gekregen had om wapens op te halen. Die kreeg hij zo mee en hij bracht ze rechtstreeks naar het verzet!  Aan het einde van de oorlog werd dat hoofdkwartier in de Euterpestraat gebombardeerd door de geallieerden.  Daardoor waren alle ramen van onze school kapot. De kinderen werden verdeeld en we kregen les bij mensen thuis in kleine groepjes.”

Hoe kwam u de Hongerwinter door?
Frits: “Toen we thuis bijna niets meer te eten hadden, heeft onze vader ons begin maart 1944 op zijn fiets naar zijn broer in Noord-Holland gebracht. Deze oom had in Sint Pancras een stoffenzaak en kon zijn waar ruilen voor eten. Dwars door dat dorpje liep een spoorrails. Op een dag liet het verzet daar een transport van de Duitsers ontsporen. De Duitsers wilden als vergelding het huis van een verzetsman in brand steken. Omdat hij niet thuis was, hebben ze het huis van mijn opa en oma, die ernaast woonden, in brand gestoken. De commandant liet ze een stoel voor het huis zetten. Hij ging daarop zitten om de brand goed te kunnen bekijken. Vijf minuten kreeg de familie om het huis te verlaten. Onze oma nam nog snel de boter en haar servies mee naar buiten.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892